1 jaar geleden

Paulus spreekt tot de oudsten van Efeze (4)

Handelingen 20 vers 32-38

God en het woord van Zijn Genade

“En nu draag ik u op aan God en aan het woord van Zijn genade, die machtig is op te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden” (vs. 32).

Paulus maakt duidelijk dat er geen apostolische opvolging is. Kort tevoren sprak hij over zijn vertrek en nu beveelt hij de gelovigen niet aan tot een volgend apostelschap, maar tot God en het woord van Zijn genade. Deze twee bronnen van hulp blijven ons tot op de dag van vandaag bij. Dit maakt ons rustig in deze laatste moeilijke tijden. Wij hebben God tot Wie wij mogen bidden. Wij hebben het geschreven Woord, het woord van Zijn genade. Beide samen zijn voldoende voor ons.

Wij kunnen het verval van het christendom niet stoppen, maar in de plaatselijke gemeente is er een weg die de Heer kan herkennen: Wij blijven afhankelijk van God in gebed en steunen in gehoorzaamheid aan zijn Woord. Dit geeft ons moed om de beginselen van de gemeente te blijven naleven en ons daar met toewijding voor in te zetten. Dan kan een plaatselijke gemeente nog gedijen ondanks de algemene ruïnering van het christelijk getuigenis. Wij houden vast: Het Woord van God is bij machte om op te bouwen!

Helaas doen zich vandaag de dag in de gemeente soms problemen voor die ons volledig overweldigen. Dan is het van essentieel belang om de nood tot God te brengen in oprecht gebed. Wanneer wij oprecht voor Hem treuren over de moeilijkheid die ons getroffen heeft, wijst Hij ons een weg door Zijn Woord. In oprechte verootmoediging, in een vragende houding tegenover Hem en in vertrouwen op het Woord van genade, mogen wij ervaren hoe Hij ons verder helpt.

Het Woord is ook in staat om een erfdeel te geven onder gelovigen. Wat wordt daarmee bedoeld? In Handelingen 26 vinden we een soortgelijke uitdrukking. Daar vertelt de apostel Paulus ons, dat hij van de Heer de opdracht had gekregen om het evangelie aan de mensen te verkondigen “opdat zij zich bekeren van [de] duisternis tot [het] licht, en van de macht van satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden ontvangen door geloof in Mij” (Hand. 26:18). Het gaat er in beide passages om, dat het evangelie, of het woord van genade, ons invoert in de christelijke rijkdom.

Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen

“Niemands zilver, goud of kleding heb ik begeerd. U weet zelf, dat deze handen in mijn behoeften en in die van hen die bij mij waren, hebben voorzien” (vs. 33,34).

Paulus werkte niet voor geld of materieel gewin onder de Efeziërs. Helaas is dit echter steeds weer gebeurd in het christelijk getuigenis. Velen zijn de weg van Bileam gegaan en hebben gepredikt voor geld zoals deze goddeloze man (2 Petr. 2:15). De apostel daarentegen, onderwees en praktiseerde het tegenovergestelde. In 1 Timotheüs 6 hekelt hij hen, die denken dat godsvrucht een middel tot winst is. En hier herinnert hij de oudsten van Efeze eraan, dat hij van niemand geld of kleding verlangde, maar eigenhandig in zijn levensonderhoud voorzag.

Ook vandaag de dag is het verwerpelijk als iemand denkt, dat een godvruchtig leven of actief werken in het werk van de Heer een middel is tot materieel gewin! Dit heeft nooit de goedkeuring van de Heer.

“In alles heb ik u getoond, dat men door zo te arbeiden zich de zwakken moet aantrekken en de woorden van de Heer Jezus in herinnering moet houden, dat Hijzelf heeft gezegd: Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen” (vs. 35).

Hier wordt ons een ander beginsel voor de plaatselijke gemeente voorgesteld: We worden uitgedaagd om voor de zwakken te zorgen. We zouden het zelfs zo kunnen zeggen: De conditie van een plaatselijke gemeente wordt afgemeten aan hoe zij voor de zwakken onder hen zorgt. De gemeente is geen elitegroep van bijzonder rijpe en sterke christenen, maar zij bestaat uit sterken en zwakken. De inzet en inspanning voor de zwakken en de moedelozen, die misschien niet altijd op de samenkomsten aanwezig zijn, vinden Gods bijzondere erkenning.

Hieraan is nog een beginsel verbonden, dat in de plaatselijke gemeente zou moeten gelden: Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen. Dit geldt niet alleen voor materiële zaken. Wij willen dit met een voorbeeld verduidelijken:

Op een reis, kwam een gelovige vrouw naar me toe. Zij verklaarde mij: “In de plaatselijke gemeente waar ik heen ga, is het heel moeilijk. Als we na de samenkomst de zaal verlaten, komt er niemand naar me toe om me te begroeten!” Tijdens het gesprek zijn we toen met elkaar tot de conclusie gekomen, dat haar houding niet juist was. In plaats van te wachten tot iemand haar begroet, had ze naar iemand toe kunnen lopen en hem zelf kunnen begroeten.

Het is niet goed als we alleen naar samenkomsten komen om te ontvangen en om iets van de anderen te verwachten. Integendeel, wij willen bereid zijn iets te geven in onze contacten met gelovigen: een vriendelijk woord, een vriendelijke blik, oprechte belangstelling. Laten we niet vergeten: geven is gelukkiger dan ontvangen!

Als wij de vier evangeliën onderzoeken, zullen wij deze uitspraak van de Heer nergens vinden. Toch stelt de apostel het hier voor, geïnspireerd door de Geest, als een woord van de Heer Jezus. Hieruit blijkt, dat niet alles wat Hij zei en deed in de evangeliën is opgeschreven. Johannes zegt aan het eind van zijn evangelie: “Er zijn echter nog vele andere dingen die Jezus heeft gedaan, waarvan ik denk dat als zij één voor één werden opgeschreven, zelfs de wereld de geschreven boeken niet zou [kunnen] bevatten” (Joh. 21:25).

Het afscheid met gebed

“En toen hij dit gezegd had, knielde hij neer en bad met hen allen. En zij barstten allen uit in groot geween en vielen Paulus om de hals en kusten hem innig, het meest bedroefd over het woord dat hij had gezegd, dat zij zijn gezicht niet meer zouden zien. En zij deden hem uitgeleide naar het schip” (vs.36-38).

De slotmomenten van de ontmoeting met de oudsten van Efeze waren zeer plechtig. Hieruit leren we ook iets voor elke plaatselijke gemeente: het belang van gebed! Als we knielen en bidden, drukken we twee dingen uit:

  1. We kunnen het zelf niet;
  2. wij vertrouwen het God toe.

Dit geldt vooral voor broeders die een dienst van oudste uitoefenen. Niemand denkt: ik kan het of wij kunnen het. We kunnen het namelijk niet! Maar wanneer wij ons bewust zijn van ons onvermogen en beseffen, dat het ons aan wijsheid ontbreekt, kan en wil God ons helpen. Jakobus schrijft: “Als nu aan iemand van u wijsheid ontbreekt, laat hij die aan God vragen” (Jak. 1:5). Het is noodzakelijk dat wij onze machteloosheid voelen, zodat wij volledig op God steunen en hulp van Hem verwachten.

Door dit laatste fragment willen we ons er opnieuw van bewust worden hoe belangrijk gebed is. Laten we persoonlijk en samen tot God bidden! Laten we Hem vragen om hulp, bescherming en zegen voor de plaatselijke gemeente. God laat zich door niets verrassen, ook niet in onze tijd. Hij kan ons wijsheid geven voor alle moeilijkheden als we Hem erom vragen.

 

SLOT.

 

Max Billeter; © www.haltefest.ch

Jaargang 2012, bladzijde 263

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW