8 maanden geleden

Vanaf de eerste dag (4)

1 Thessalonika 1 vers 9-10; 1 Thessalonika 2 vers 13

 

Als we in het Nieuwe Testament zoeken naar jonge bekeerlingen om te zien hoe hun nieuwe leven zich “vanaf de eerste dag” ontvouwde, komen we ook de Thessalonikers tegen. Onder hen waren oud en jong, maar allen waren nog niet lang op de weg van het geloof, misschien slechts enkele maanden, toen zij de eerste brief van de apostel ontvingen. Alle daarin opgenomen opmerkingen over de geestelijke toestand van deze gelovigen hebben dus betrekking op beginners in het geloofsleven. Wat wij van hen horen, spoort ons daarom aan om kort na de bekering aandacht te besteden aan zaken, waarvan wij misschien denken dat ze alleen bij volwassen christenen voorkomen. Laten we dus kort nagaan wat deze nieuwe bekeerlingen vanaf het begin kenmerkte!

1. Zij ontvingen de boodschap van God niet als het woord van mensen, maar als het Woord van God.

1 Thessalonika 2 vers 13

Toen de apostel bij de Thessalonikers kwam, predikte hij hun, net als later bij de Korinthiërs, geen “wijsheid van de wereld” maar “Gods Woord.” Niet alleen het Oude Testament, maar ook de gesproken woorden van de apostel over het evangelie van Jezus Christus en Zijn leer, die later zijn vastgelegd in het Nieuwe Testament, zijn geïnspireerd door de Geest van God en daarom Gods Woord, waarvan gezegd wordt: “De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal” (Ps. 12:7).

Omdat de Thessalonikers geloofden, dat het aan hen verkondigde evangelie geïnspireerd was door de levende en ware God, had het zo’n grote kracht voor hen. Omdat zij zich eraan onderwierpen in eenvoudige geloofsgehoorzaamheid, werden zij gered en maakten zij ook zulke snelle vorderingen in de kennis van de leer ervan.

Dus deze gelovigen zijn een goed voorbeeld voor ons. Als iemand waarheid zoekt over God, over zijn eigen toestand, over het heil dat God in Christus heeft bereid, duidelijkheid over hoe dat te bereiken, hoe daarin te leven en zo het ware doel van het leven te vervullen, antwoorden op de grote vragen van de mensheid en haar toekomst – dan moet hij het Woord van God gelovig in zijn hart opnemen, zonder enige menselijke toevoeging. Elke toevoeging van eigen gedachten, hoe goed en logisch die ook mogen lijken, zou het Woord alleen maar verduisteren en tot een onzeker fundament maken.

Veel en vooral jonge christenen hebben de neiging om problemen voortdurend heen en weer door elkaar te schuiven, in plaats van in nederigheid en onderwerping aan de wil en de wijsheid van God in alles Zijn gedachten te zoeken. Daarom blijven zij, die zo knap lijken, zo lang kinderen in het geloof, die nog niet weten hoe ze in de waarheid moeten wandelen. Zij hebben geen vaste grond onder hun voeten en laten zich in hoge mate leiden door menselijke opvattingen en gevoelens. Maar de Heer zegt: “Gelukkig zij die het Woord van God horen en bewaren.” (Luk. 11:28). Hij verwacht dat wij zijn woorden “horen en doen” (Matth. 7:24).

2. Zij bekeerden zich van de afgoden tot God

1 Thessalonika 1 vers 9

Omdat de Thessalonikers met hun hart het door de apostel verkondigde Woord van God hadden geloofd, waren zij, die eens “zonder God” in de wereld waren, in een onverbrekelijke en intieme betrekking tot Hem gekomen. Hij was nu hun Vader en zij waren Zijn kinderen.

Maar Hij die hen had geroepen tot wonderbare gemeenschap met Zichzelf is heilig. Daarom moeten ook zij heilig zijn in al hun gedrag, want er staat geschreven: “Weest heilig, want Ik ben heilig” (zie 1 Petr. 1:15-17).

Jezus Christus was voortaan niet alleen hun Redder, hun Herder, enzovoort. Hij was ook hun Heer, die hen met Zijn eigen bloed had gekocht en aan wie zij nu toebehoorden met geest, ziel en lichaam (1 Thess. 1:1).

Het lijkt ons heel natuurlijk dat deze voorheen heidense afgodendienaren een beslissende, volledige breuk hebben aangebracht met de afgoden die tot dan toe in hun leven de plaats hadden ingenomen die alleen aan de ware God toebehoorde. Hoe kunnen mensen die zich tot de levende God hebben bekeerd daarnaast nog andere afgoden dienen? Wie Hem erkent zoals Hij zich heeft geopenbaard in de Persoon van Jezus, wordt het volkomen duidelijk, dat de afgodsbeelden ellendige menselijke kunstwerken zijn, creaties van de beperkte gedachten en onzuivere verbeelding van mensen. Dit geldt ook voor de Griekse mythologie, inclusief de uitdrukking ervan in de artistieke gebouwen, beeldhouwwerken en literaire werken waar de ontwikkelde wereld zich vandaag de dag nog steeds over verwondert!

Maar daar moeten we ons ook de zeer persoonlijke vraag stellen: Heb ik, die in dezelfde heerlijke relatie met God de Vader en de Heer Jezus Christus ben gebracht, in mijn leven en hart even radicaal gebroken met wat de wereld van vandaag in de plaats stelt van de levende God die zich in Christus heeft geopenbaard? Kan de Heer Jezus zonder voorbehoud heersen over alle kamers van mijn hart en over alle terreinen van mijn leven?

Dit zijn belangrijke vragen die iedereen voor zichzelf met grote ernst moet onderzoeken en beantwoorden. Als ik in mijn leven nog enig terrein of enige reserve van eigenwil, trots en lust verdraag, waar ik mij “niet laat ompraten,” waar de Heer geen toegang toe heeft, dan ben ik een beklagenswaardig christen. Ik kan dan noch de liefde van de Vader (1 Joh. 2:15), noch de vrede en vreugde in Christus genieten en in mijn geestelijke groei geremd blijf.

3. Zij dienden de levende en waarachtige God

1 Thessalonika 1 vers 9

De Thessalonikers hadden zich niet alleen van de afgoden afgewend, maar zich ook tot God bekeerd. Ze realiseerden deze wonderbaarlijke betrekking vanaf het begin. Zij wandelden “… tegenover {voor} onze God en Vader” (1:3). Alleen omdat hun hele christelijke leven voor Hem werd geleid, kon het tot bloei komen.

Ze begonnen onmiddellijk God te dienen. Dit begon in de meest gewone dingen van het dagelijks leven en breidde zich uit tot in de grote gebieden en vertakkingen van het werk van de Heer. Alles mocht gebeuren in voortdurende afhankelijkheid van Hem, onder leiding van Zijn Geest.

Hun geloof was levend en manifesteerde zich daarom door geloofswerken (1 Thess. 1:3; verg. ook Jak. 2:14-26). God in Christus, geopenbaard in Zijn Woord, vervulde hun harten; zij volgden dit onzichtbare doel in deze wereld; zij offerden alles aan Hem op en overwonnen de wereld die zich tegen Christus verzet.

Al hun arbeid was arbeid van de liefde (1 Thess. 1:3). “Voor God,” in Zijn licht en in Zijn liefde, ontving hun leven alle impulsen. Zijn licht overstroomde hun geweten en hield hen werkzaam; maar de warme stralen van Zijn liefde brachten tegenliefde in hun harten voort, zodat zij niet alleen voor Hem, maar ook uit liefde voor Hem leefden.

Nu weer de vraag: dien ik ook God, leef ik ook met vreugde voor de Heer? Zo niet, is het dan de instroom of de verstopte en vervuilde leiding? Niets is triester dan wanneer we lijken op een bron die alleen maar druppelt of soms helemaal opdroogt! Jezus riep uit: “Als iemand dorst heeft, laat hij bij Mij komen en drinken! Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” (Joh. 7:37,38).

4. De Thessalonikers verwachtten de wederkomst van de Zoon van God uit de hemel

1 Thessalonika 1 vers 10

Is het niet opvallend dat juist in deze brief aan de jonge bekeerde Thessalonikers de wederkomst van de Heer in elk hoofdstuk wordt genoemd als een feit dat zij kenden en verwerkelijkten?

Jonge christenen zijn vaak geneigd te denken, dat het voor oudere gelovigen vanzelfsprekend is om te leven in de verwachting van de komst van de Heer; anderzijds is het begrijpelijk als deze hoop op de achtergrond blijft voor jonge christenen die hun leven nog voor zich hebben.

Maar dit is een ernstige fout. Heeft een jonge christen minder reden om de Heer lief te hebben en Hem met verlangen naar Hem uit te zien?

Voor een gelovige is het van het grootste belang dat hij het juiste doel nastreeft. Als hij een aards doel nastreeft, zal zijn leven een aards karakter hebben: hij is een aardsgezinde christen. Dat is jammer voor hem ( Fil. 3:19). Maar als hij de liefde van zijn Heer geniet en het hemelse doel, de komst van de Heer voor de opname van de Zijnen in de woningen van de hemel, elke dag voor ogen heeft, dan zal een hemelse houding in alles merkbaar worden. Hij leeft al in het licht van de rechterstoel van Christus, waar eens ons hele leven zal worden beoordeeld naar zijn werkelijke waarde, naar de waarde ervan voor het hart van de Heer.

Maar als de gelovige zich pas op dit doel richt als zijn leven hier op aarde voorbij is, als zijn lichamelijke en geestelijke krachten zijn afgenomen, dan heeft zijn leven nauwelijks gediend om de Heer te verheerlijken en anderen te zegenen. Hijzelf zal daarom weinig beloning ontvangen en daarmee schade lijden.

De Thessalonikers allen, jong en oud, onderscheidden zich door te volharden in de hoop op onze Heer Jezus Christus. Hun hele leven was hierop gericht. Is de Zoon van God niet Degene die “mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven?” (Gal. 2:20). Hoe kan ik me dan niet met vreugde aansluiten bij hen die Hem tegemoet gaan, die gezegd heeft: “Zie, Ik kom spoedig!” (Openb. 22:7,20).

Wij, die de Heer al lang volgen, kunnen veel leren van deze jonge Thessalonikers. Zij, die onmiddellijk na hun bekering vervolging en verdrukking moesten doormaken, gedroegen zich zo dat de apostel hen “navolgers van ons en van de Heer” kon noemen (1 Thess. 1:6). Te midden van hun ontberingen waren zij vervuld met “blijdschap van de Heilige Geest,” met ijver en toewijding aan God, zozeer dat zij een voorbeeld werden voor alle gelovigen in Macedonië en Achaje (1 Thess. 1:7). Bovendien waren zij zulke doeltreffende, daadkrachtige getuigen, dat het Woord van de Heer overal in deze streken weerklonk en het geloof in God werd verspreid (1 Thess. 1:8-10).

Oh, in alle plaatsen een handvol van zulke Thessalonikers onder ons! Hoe zou hun voorbeeld inspireren!

 

www.haltefest.ch;

Jaargang: 1963 – Bladzijde 314; auteur: Uit het ABC van de christen.

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW