Handelingen 20 vers 21-27
In het eerste deel van zijn toespraak tot de oudsten van Efeze (vs. 17-27) stelt de apostel hun, naast de wijze waarop hij onder hen had gewerkt, de boodschap voor die hij in zijn dienst had verkondigd. We kunnen vier aspecten onderscheiden:
1) Bekering tot God en geloof in de Heer Jezus
“… terwijl ik zowel aan Joden als Grieken de bekering tot God en het geloof in onze Heer Jezus Christus betuigde” (vs. 21).
Dit verwijst naar het evangelie van God zoals aangekondigd in het Oude Testament (Rom. 1:1,2) en zoals Paulus het voorstelt in het onderwijs van de brief aan de Romeinen (hfdst. 1-8). Bekering tot God en geloof in Jezus Christus – twee onderdelen die nauw met elkaar verbonden zijn. Deze twee elementen vinden we ook terug in een vers uit Efeze, dat de leer van de Romeinenbrief samenvat: “toen u het woord van de waarheid, het evangelie van uw behoudenis, hebt gehoord” (Ef. 1:13). Wij kunnen het woord van de waarheid op de bekering tot God en het evangelie van de behoudenis op het geloof in de Heer Jezus Christus betrekken.
a) Bekering tot God
Wanneer begint de bekering? Bekering begint in het geweten van een mens wanneer hij een besef krijgt van de genade van God. Omdat hij beseft dat God genadig is, is hij bereid zich in het Goddelijk licht te plaatsen. Wij willen dit duidelijk maken aan de hand van twee voorbeelden:
• In Lukas 7 komt een zondige vrouw naar het huis van Simon de Farizeeër, waar Jezus op bezoek is. Niet de strenge Farizeeër, maar de genadige Heer trekt deze zware zondares aan als een magneet. Met Hem wil ze haar leven op orde brengen.
• In Lukas 5 ervaart Petrus de grootheid van de genade van de Heer door te vissen. Hij is wel is waar al bekeerd, maar hij erkent zijn zondige toestand in de tegenwoordigheid van de genadige Heer. Hoewel hij weet, dat hij niet past bij Jezus Christus zoals hij is, wordt hij tot Hem aangetrokken.
Wat is bekering? Het is de persoonlijke erkenning van het Goddelijke oordeel over onszelf. Wij aanvaarden het “woord van de waarheid” door te geloven wat het zegt over God en over ons. Aan de ene kant erkennen wij, dat God heilig en rechtvaardig is. Aan de andere kant geven wij toe, dat wij gezondigd hebben en dat de zonde in ons is.
Op dezelfde manier had de jongste zoon berouw in Lukas 15. Toen hij tot zichzelf kwam, wilde hij tot zijn vader omkeren en allereerst tegen hem zeggen: “Ik heb gezondigd” (Luk. 15:18). Hij denkt aan het probleem van de zonden zoals Paulus dat behandelt in Romeinen 1 vers 17 – 5 vers 11. Maar de Zoon voegt eraan toe: “Ik ben niet meer waard” (Luk. 15:19). Hier denkt hij aan het probleem van de zonde die in ons woont, wat de apostel in Romeinen 5 vers 12 – 8 vers 39 behandelt. Figuurlijk gesproken aanvaardt de verloren zoon de hele leer van de brief aan de Romeinen.
Dit is het ware berouw: de belijdenis van onze zonden en de erkenning, dat wij zondaars zijn. Wij begrijpen, dat wij door onze daden en zoals wij zijn, niet voor de heilige God kunnen staan.
b) Het geloof in de Heer Jezus
Zodra wij ons bewust worden van onze schuld en zondige toestand, verlangen wij naar een uitweg uit onze benauwdheid. De Goddelijke oplossing voor onze hopeloze situatie is het “evangelie van de behoudenis.” Door persoonlijk geloof in Jezus Christus, die voor ons stierf aan het kruis, zijn wij gered.
Deze goede boodschap van onze verlossing houdt in de eerste plaats in, dat iedereen die in de Naam en het werk van de Heer Jezus gelooft, vergeving van zonden ontvangt. Het bloed van de Heiland vloeide aan het kruis, opdat iedere gelovige van al zijn schuld zou worden vrijgesproken.
Ten tweede brengt het evangelie ook een oplossing voor de inwonende zonde. Omdat Jezus Christus tot zonde werd gemaakt in de drie uren van duisternis en God de zonde in Hem veroordeelde, wordt iedere gelovige volledig door God aanvaard, ook al is de zonde nog in hem. De dood van de Zoon van God is de basis voor iedere verloste mens om bevrijd te worden van de macht van de zonde.
Als wij dus willen opbouwen in het werk van de Heer, komt het er altijd op aan deze eenvoudige goddelijke feiten van het evangelie van God in het openbaar en in de huizen voor te stellen: bekering tot God en geloof in onze Heer Jezus Christus!
2) Het evangelie van de genade van God
“… en de bediening die ik van de Heer Jezus heb ontvangen, om het evangelie van de genade van God te betuigen” (vs. 24).
Paulus had deze dienst van de Heer Jezus ontvangen: Hij moest getuigen van het evangelie van de genade van God. Wat wordt daarmee bedoeld? Om de uitdrukking “evangelie van de genade van God” goed te kunnen begrijpen, moeten we eerst nadenken over het woord “evangelie.” “Evangelie” betekent “goede boodschap,” maar het betekent niet in elke passage dezelfde goede boodschap. Vers 21 gaat over het evangelie van God zoals het ons wordt voorgehouden in de brief aan de Romeinen (Rom. 1:1). Maar het woord “evangelie” wordt ook gebruikt voor de raad van God. Paulus noemt dit de “verborgenheid van het evangelie” (Ef. 6:19). Dit eeuwige doel – dat in vroegere tijden niet bekend was, maar nu geopenbaard is – is ook een goede boodschap.
Hier zegt de apostel, dat hij in zijn dienst getuigde van de goede boodschap van de genade van God. Als geen ander maakte hij duidelijk dat christenen op de bodem van de Goddelijke genade staan. Hij verklaarde met alle duidelijkheid, dat de mens niet gerechtvaardigd en behouden wordt door werken van de wet, maar door genade (Rom. 3:24; Ef. 2:8). Maar dat niet alleen, de gelovige leeft ook uit genade. De wet is niet zijn regel van leven. Het is genade die hem opdraagt een ingetogen, rechtvaardig en godvruchtig leven te leiden (Titus 2:11,12).
De verkondiging van de genade van God bracht de apostel strijd en lijden, want er waren altijd mensen die wettische beginselen wilden invoeren. Maar wij weten: “Want de wet is door Mozes gegeven; de genade en waarheid is door Jezus Christus geworden” (Joh. 1:17). Als christenen staan wij inderdaad op de bodem van de genade. De apostel getuigde hiervan gedurende zijn hele dienstwerk – zelfs aan het eind, toen het christelijk getuigenis al begon af te nemen. Daar spoorde hij Timotheüs aan: “Jij dan, mijn kind, sterk je in de genade” (2 Tim. 2:1). Timotheüs moest geen wettische beginselen handhaven in het aangezicht van de neergang, maar sterk worden in de genade. Hoe gebeurt dit in de praktijk? We gaan eerst in op wat God ons in Christus uit genade heeft gegeven. Een leven van godsvrucht en geloof komt dan voort uit het diepe besef van Gods persoonlijk ervaren genade.
De schrijver van de brief aan de Hebreeën verklaart: “Het is goed dat het hart gesterkt wordt door genade” (Hebr. 13:9). Dit is waar tot op de dag van vandaag! We kunnen het kwaad en het verval waar we vandaag mee te maken hebben niet weerstaan met een wettelijk principe. Dit zou de situatie alleen maar erger maken. Nee, het Woord toont ons een andere weg. Wij moeten gesterkt worden in genade, rusten in genade, staan in genade en een leven van godsvrucht en gehoorzaamheid leiden vanuit het bewustzijn van genade.
Wat het beginsel van de wet betreft, zijn er twee gevaren:
- Men leert de mensen, dat zij de hemel kunnen verdienen door goede werken te doen. Maar dit is volstrekt on-bijbels: “Daarom zal op grond van werken van [de] wet geen enkel vlees voor Hem gerechtvaardigd worden” (Rom. 3:20).
- Men leert de gelovigen, dat zij een hoger niveau van geloof kunnen verwerven door zich aan bepaalde geboden te houden. Dit is ook een wettisch principe en doet een beroep op ons vlees. Wat zouden we trots zijn als we ons geestelijk konden opwerken door ons aan een paar leefregels te houden. Dan zouden wij onszelf tot de getrouwen rekenen en een beetje neerkijken op hen die wij minder gelovig achten. Deze benadering is ook verkeerd. Als christenen zijn wij in elk opzicht vrijgemaakt van het wettisch beginsel, om voor Hem te leven uit liefde tot de Heer.
3) Het Koninkrijk van God
“En nu, zie, ik weet, dat u allen, onder wie ik ben rondgegaan om het koninkrijk te prediken, mijn gezicht niet meer zult zien” (vs. 25).
De apostel predikte ook het Koninkrijk van God, dat reeds in het Oude Testament was aangekondigd (Ps. 22:29; Dan. 2:44; 7:27; Obadja 21). In het Nieuwe Testament wordt het het koninkrijk van God of het koninkrijk der hemelen genoemd. Beide termen verwijzen naar één en hetzelfde koninkrijk. Dit koninkrijk begon met de komst van de Heer Jezus op aarde (Luk. 17:21) en zal eindigen met de afsluiting van het duizendjarig rijk (1 Kor. 15:24). Dit is de hele spanwijdte van dit koninkrijk, dat zich op aarde ontwikkelt.
Maar het kon zich in die tijd niet in zijn juiste vorm ontvouwen, omdat Jezus Christus, de Koning van dit koninkrijk, verworpen was. Sinds zijn afwijzing heeft het koninkrijk een mysterieuze vorm aangenomen.
Deze bijzondere fase bestaat gedurende de gehele tijd van het christelijk getuigenis. Het gaat door tijdens de periode van verdrukking totdat Christus voor de tweede maal zal komen en officieel zal worden erkend. Dan zal Hij het aangekondigde koninkrijk openlijk oprichten en 1000 jaar heersen op aarde. De mysterieuze vorm van het koninkrijk wordt door twee dingen gekenmerkt: Ten eerste, de Koning of Heer van dit koninkrijk is verworpen. Ten tweede, Zijn onderdanen of discipelen zullen lijden in dit koninkrijk.
Maar bij de verschijning van de Heer Jezus in macht en heerlijkheid, zal het grote keerpunt in dit koninkrijk plaatsvinden. Het zal zijn juiste vorm aannemen en 1000 jaar bestaan. Christus zal erkend worden als Koning en Zijn discipelen zullen delen in Zijn triomf. Dit duizendjarig rijk zal zich op twee niveaus ontvouwen, maar zal altijd in verbinding staan met de aarde:
- Er zal een volledig niveau op aarde zijn, dat in de bijbel het rijk van de Mensenzoon wordt genoemd. In dit rijk zal het volk van het gelovige overblijfsel uit Israël binnengaan, dat tijdens de periode van verdrukking niet zal worden gedood. Daarnaast zullen er de gelovigen van andere nationaliteiten zijn die het evangelie van het koninkrijk hebben aanvaard in deze tijd van benauwdheid. Al deze mensen zullen dit koninkrijk binnengaan met een lichaam van vlees en bloed en zullen zich op aarde blijven voortplanten.
- Er zal ook een hemels niveau zijn, maar het zal in verbinding staan met de aarde. In dit hemelse rijk van het koninkrijk zullen allen zijn die een opstandingslichaam hebben. Zij zijn de gelovigen uit de tijd van het Oude Testament, de verlosten uit de tijd van genade en de martelaren uit de tijd van verdrukking. Zij zullen allen het duizendjarig rijk in de hemelse gewesten doorbrengen. De Bijbel noemt dit rijk het Koninkrijk van de Vader.
De apostel verkondigde deze waarheden over het koninkrijk mondeling. Maar we vinden ze ook opgeschreven in zijn brieven. Daarmee maakt hij duidelijk dat wij – de gelovigen van de genadetijd – ook in dit koninkrijk zijn. We zijn geroepen om de Heer Jezus te volgen in ons leven hier. Aan de ene kant geeft dit een diepe geestelijke vreugde. Aan de andere kant dragen wij de smaad van Christus omdat wij een verworpen Heer volgen. We kunnen het ene niet hebben zonder het andere. Alleen in trouw, compromisloos discipelschap en in de bereidheid om voor Zijn naam te lijden, ervaren wij deze vreugde als Zijn volgelingen.
4) De raadsbesluiten van God
“Daarom getuig ik u op de dag van vandaag, dat ik rein ben van het bloed van allen; want ik heb niet nagelaten u de hele raad van God te verkondigen” (vs. 26,27).
Wanneer de apostel hier zegt “dat ik rein ben van het bloed van allen,” dan bedoelt hij, dat hij zijn dienst volledig heeft vervuld. Dit is ook een belangrijke les voor ons. In het werk van de Heer is volledig werk vereist. De Heer wil geen half werk, maar dat wij Zijn opdracht tot het einde toe volbrengen.
Paulus heeft zich niet ingehouden bij het verkondigen van de hele raad van God. Dit brengt hem bij de vierde boodschap. In dit verband herhalen wij: Het evangelie van God werd beloofd door profetische geschriften en het koninkrijk van God werd aangekondigd in het Oude Testament. Maar het eeuwige doel van God was verborgen in het Oude Testament. Er is daar geen enkele profetische uitspraak met betrekking tot de raad van God. De apostel legt ons dit uit in Efeze 3 vers 2-5: “… waar u immers hebt gehoord van het rentmeesterschap van de genade van God, mij voor u gegeven, <dat> mij door openbaring de verborgenheid is bekend gemaakt – zoals ik tevoren in het kort geschreven heb; daardoor kunt u, als u dit leest, mijn inzicht opmerken in de verborgenheid van Christus – die in andere geslachten aan de zonen van de mensen niet bekend is gemaakt, zoals zij nu in1 [de] Geest geopenbaard is aan zijn heilige apostelen en profeten.”
Dan, in Efeze 3 vers 6, ontvouwt Hij de inhoud van de verborgenheid of het raadsbesluit. Wij staan er versteld van hoe kernachtig de Heilige Geest in één enkel vers het hele doel van God samenvat, dat Hij vóór de grondlegging van de wereld heeft vastgelegd: Wij zijn medeërfgenamen, medeïngelijfden2 en mededeelgenoten van de belofte in Christus Jezus! Dit is in wezen de leer van de brief aan de Efeziërs. In de brief aan de Romeinen legt Paulus het evangelie van God uit, dat door de Schriften van het Oude Testament is beloofd. In de brief aan de Efeziërs stelt hij het raadsbesluit van God voor, dat in het Oude Testament verborgen was, maar door openbaring aan de apostelen en profeten werd meegedeeld. Paulus was toen het instrument om ons deze waarheid door te geven en ons mee te delen:
• Wij zijn medeërfgenamen. Paulus spreekt hier iets uitvoeriger over in Efeze 1 vers 10,11. De Heer Jezus zal in heerlijkheid verschijnen als de Zoon des mensen en dan heersen over het hele universum. Dit is op zichzelf geen geheimenis, want het werd reeds in het Oude Testament meegedeeld: “Toch hebt U hem weinig minder gemaakt dan de engelen; en hem met eer en glorie gekroond. U doet hem heersen over de werken van Uw handen” (Ps. 8:6,7). Maar het was nog niet bekend dat Christus zijn erfenis niet alleen in bezit zal nemen. Hij zal het met ons delen. Als zijn medeërfgenamen zullen wij met Hem heersen over heel de schepping.
- Wij zijn medeïngelijfden of medeleden (zie voetnoot 2). De apostel introduceert deze gedachte in Efeze 1 vers 22 en 23. Christus is als Hoofd over allen aan de gemeente gegeven. Het is Zijn lichaam. Alle verlosten van Pinksteren tot de opname vormen samen dit lichaam, de volheid van Hem die alles in allen vervult. Is dat niet prachtig? De gemeente maakt de volheid van Christus uit!
- Wij zijn deelgenoten van zijn belofte. Dit is het grootste voorrecht. Alle mensen die in de genadetijd tot geloof in de Heer Jezus komen, bezitten het eeuwige leven. Zij hebben niet alleen leven, maar leven in overvloed (Joh. 10:10)! Paulus spreekt elders van de “belofte van het leven” of van “de hoop van het eeuwige leven, dat God, die niet kan liegen, beloofd heeft vóór de tijden van de eeuwen” (2 Tim. 1:1,9; Titus 1:2). Omdat wij het eeuwige leven bezitten, zullen wij het huis van de Vader binnengaan en daar – in het huis van het eeuwige leven – voor altijd gelukkig zijn.
Samenvatting
In dienst voor de Heer, verkondigen wij christelijke waarheden:
- Bekering tot God en geloof in onze Heer Jezus Christus: Eenieder die zijn zonden inziet en in de Verlosser gelooft, wordt gered.
- Het evangelie van Gods genade: Als christenen staan wij in de Goddelijke genade en leven wij uit de Goddelijke genade.
- Het koninkrijk van God: als discipelen volgen wij de Heer Jezus en gehoorzamen Hem.
- De raad van God: De gelovigen van de genadetijd bezitten het eeuwige leven, behoren tot de gemeente van God en zullen met Christus heersen.
Max Billeter; © www.haltefest.ch
Jaargang 2012, bladzijde 193.
Geplaatst in: Christendom, Geloof, Gemeente
© Frisse Wateren, FW