Genezing en vergeving (3)
Vele ziekten, in bijzonder psychisch lijden, worden veroorzaakt door niet in het reine gebrachte zonden. Psychologie en psychiatrie zullen hier geen effect hebben. Alleen de God passende belijdenis van verborgen zonden, tot aan hoogmoed en eigenzinnigheid toe. Dit en nog meer in verband met genezing en vergeving …
Het zalven met olie
“En gij hebt de zalving van de Heilige” (1 Johannes 2:20).
“En wat u betreft, de zalving die gij van Hem ontvangen hebt, blijft in u en gij hebt niet nodig, dat iemand u leert; maar zoals diezelfde zalving – die waar is en geen leugen – u over alles leert, zo zult gij in Hem blijven, zó als zij u geleerd heeft” (1 Johannes 2:27).
Olie is in deze verzen een beeld van de Heilige Geest. Deze zalving is dus een gave van God. De Heilige Geest wordt ons ook door God ‘gegeven’ (dit kunnen we meermalen in het Nieuwe Testament terugvinden!) en niet verworven of door tussenkomst van anderen ons toebedeeld. De doop met de Heilige Geest is een eenmalige gebeurtenis die op de Pinksterdag plaatsvond in Jeruzalem en die tot doel had om de gelovigen uit Joden en volkeren tot één lichaam te dopen (1 Korinthe 12:13; leest u wel het hele vers!). Wanneer vandaag iemand tot geloof in de Heer Jezus Christus komt ontvangt hij (en natuurlijk ook zij!) de Heilige Geest inwonend. Dat is uniek en kenmerkend voor het Christendom! (de Oud-testamentische gelovigen hadden de Heilige Geest niet inwonend). Op datzelfde moment wordt hij toegevoegd aan dat ene lichaam (er is maar één lichaam op aarde!) dat op de Pinksterdag door de Heilige Geest gevormd is. Op deze wijze wordt hij lid van het lichaam van Jezus Christus en ééngemaakt met Hem Die aan de rechterhand van God is. Door geloof wordt men dus lid van de gemeente (het ene lichaam op aarde, niet vele lichamen) en niet door het aanmelden bij een of andere kerk of groep.
De zalving in bovenstaande verzen wijst erop dat deze van de kant God komt. Het Griekse woord (chrio) wordt hiervoor gebruikt. Allen die geloven, dus ook zij die pas tot geloof zijn gekomen, zijn door God gezalfd met Zijn Geest (2 Korinthe 2:21-22). Deze zalving zouden we ‘innerlijke of geestelijke’ zalving kunnen noemen.
Er is ook een ‘uiterlijke of lichamelijke’ zalving. Daarover gaat het in Jakobus 5. Dat kun je zien aan het Griekse woord (aleipho) dat in het Nieuwe Testament alleen voor ‘uiterlijke’ zalving wordt gebruikt. Zoals je ziet is dat een ander woord dan wat voor de ‘innerlijke’ zalving gebruikt wordt. Het is ook iets anders. De discipelen zalfden vele zieken met olie en genazen hen (Markus 6:13). Ook de Samaritaan in Lukas 10 gebruikte olie en wijn om de wonden van de man die in de handen van de rovers was gevallen, te verzorgen en te genezen. De wijn was om infectie te voorkomen. Er moest ook een bepaalde tijd van rust genomen worden zodat de olie (waarschijnlijk een soort genezende zalf) de genezing kon plaats vinden (Lukas 10:33-35). De olie wordt hier dus duidelijk niet zinnebeeldig gebruikt. Nee, het is pure aanwezige olie dat als medicijn wordt gebruikt.
Al in de oudheid werd de olie om te zalven gebruikt als medicijn. De Heer gebruikte ook wel bepaalde andere ‘middelen’ tot genezing. Kijk maar eens naar Numeri 21:6-9. Er waren er die door giftige slangen gebeten waren en de koperen slang die Mozes in opdracht van de HEERE had gemaakt, bracht voor hen, die deze koperen slang aankeken, genezing. Hiskia werd genezen door een klomp vijgen (Jesaja 38:1-5; 21; 2 Koningen 20:7).
In Jesaja 1:6 wordt de olie duidelijk (mede uit het verband) als beeldspraak toegepast. Wel kun je hier ook al zien dat olie als geneeskrachtig middel werd gekend. “… en geen van hen is met olie verzacht”.
In het Oude Testament werden priesters, profeten en koningen gezalfd met olie voor hun dienst. In Exodus 30:22-33 wordt de zalving toegepast op de tabernakel, de ark, de tafel van de toonbroden en de kandelaar, het reukofferaltaar, het brandofferaltaar met al haar gereedschap, en het koperen wasvat met zijn voet. Ook Aäron en zijn zonen, de priesters dus, moesten worden gezalfd. De tabernakel en al de heilige voorwerpen moesten worden gezalfd met deze heilige zalfolie. Dit wijst op de Heilige Geest. Zonder de kracht van de Heilige Geest zal de dienst voor God Hem niet verheerlijken noch behagen. Dat gold en geldt voor alles wat verband houdt met het huis van God, de plaats waar Hij Zich openbaart en waar priestelijke dienst en aanbidding plaats vindt (vergelijk Johannes 4:24; Filippi 3:3; 1 Petrus 2:5). Wanneer alles door de Heilige Geest geheiligd is, is het voor God afgezonderd. Dan is het heilig! Dat alleen is aangenaam voor God. Dat houdt in dat alles ook door de Heilige Geest geordend moet zijn in de gemeente, het huis van God. Daar gelden geen menselijke regels, hoe doordacht en intelligent die ook mag zijn. Alles moet onder het gezag staan van de Heer Jezus en door de Heilige Geest geleid worden. Menselijke instellingen zijn niet naar de gedachten van God.
Ook de Heer Jezus is gezalfd (Lukas 4:18; Handelingen 10:38). Zo werd Hij apart gezet (geheiligd) voor de dienst van Priester, Koning en Profeet. Ook wij zijn – evenals de priesters in Exodus 30 – ‘gezalfd’ (2 Korinthe 1:21; 1 Johannes 2:20). Sinds wij ‘verzegeld’ zijn met de Heilige Geest (Efeze 1:13) zijn wij ‘gezalfd’. Deze ‘geestelijke’ zalving hebben wij ontvangen na onze wedergeboorte en na de vergeving van onze zonden. Helaas wordt deze zalving – die ons tot ware aanbidders kan maken (Johannes 4:23-24) – niet gekend, zoveel verwaarloosd of verkeerd in de praktijk gebracht. Ook wij zijn priesters (1 Petrus 2:5) en mogen vrij naar binnen gaan in het heiligdom om Hem te aanbidden Die ons uitverkoren heeft om Zijn kinderen te zijn. Daar mogen wij Hem aanschouwen Die deze weg naar het heiligdom heeft geopend. Onze Heer en Heiland. Door Zijn bloed mogen wij met vrijmoedigheid naar binnen gaan (zie Hebreeën 10:19-22). Wat een voorrecht! Wat een genade!
In Jakobus 5 heeft de olie geen zinnebeeldige betekenis en heeft ook niets met het ‘laatste oliesel’ als sacrament van de Rooms-Katholieke kerk te maken.
Samenvattend zegt Jakobus dus eenvoudig, dat wanneer er olie (dat vaak als grondslag voor een mix van verschillende kruiden werd gebruikt) gebruikt wordt er gebeden moet worden. Jakobus sluit aan bij het gebruik van olie omdat zij geneeskrachtig was. Tegenwoordig heeft men veel andere geneesmiddelen. Hier wordt dus zeker niet geleerd, dat we op de kunst van artsen of op ‘gebedsgenezing’ moeten vertrouwen, maar integendeel. De medische kennis, die immers ook indirect een gave van God is, moet echter niet zonder gebed tot God gebruikt worden (verg. 2 Kronieken 16:12). Dáár gaat het om. Er volgt daarom ook direct op: “En het gebed van het geloof …” (vers 15). Om hier in de olie dan een symbool te zien van de Heilige Geest gaat mijns inziens té ver. Het gaat hier om ‘uiterlijke’ zalving, zoals boven al is uitgelegd. Wanneer er een geneesmiddel gebruikt wordt, kan dat alleen tot zegen zijn als er gebeden wordt. En wel ‘in Zijn Naam’. Dit geldt nu ook! Alles is afhankelijk van Hem, de Bron van alle gaven!
In de Naam van de Heer
“… in de naam van de Heer”, is het slot van vers 15. Het verband maakt duidelijk dat het om de zalving en het gebed gaat. Dit is niet een soort toverformule met magische kracht. We moeten ook met veel eerbied met dìt woord omgaan. Het zeker niet gebruiken als een dwangmiddel door het vele malen te herhalen.
In de Naam van de Heer, wat betekent dat dan? Het doen van de werken van de Heer en het bidden in Zijn Naam gold in de eerste plaats in het bijzonder voor Zijn apostelen (Johannes 14:12-13). Maar wanneer we verder ingaan op de betekenis, zullen we begrijpen dat het ook voor ons van toepassing is.
In Johannes 14:4 zegt de Heer: “En waar Ik heenga, weet u, en de weg weet u”. In vers 5-11 onderbreekt de Heer Zijn toespraak door Thomas en Filippus te antwoorden op hun vragen. Dan volgt vers 12: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie in Mij gelooft, de werken die Ik doe zal hij ook doen, en hij zal grotere doen dan deze, omdat Ik heenga naar de Vader”. De Heer spreekt in vers 4 over Zijn heengaan naar Zijn Vader en in vers 12 over de gevolgen hiervan. Direct aan deze belofte verbonden vinden we dan het bidden in Zijn Naam (vers 13).
Eerst nog enkele korte opmerkingen bij Johannes 14:12
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie in Mij gelooft, de werken die Ik doe zal hij ook doen, en hij zal grotere doen dan deze, omdat Ik heenga naar de Vader” (Johannes 14:12).
Die dag, dat de discipelen grotere werken zouden doen dan de Heer Jezus, is ook gekomen. Na Zijn volbrachte werk, na Zijn opstanding en hemelvaart. Ja, zelfs grotere, niet alleen dezelfde. De Heer Jezus is naar de Vader heen gegaan, toen brak die dag aan. Toen kwam de Heilige Geest en werkte in en door de discipelen (zie Johannes 7:39 en het boek Handelingen). Zij hoefden daarover ook geen twijfel te hebben, want de Heer zegt: “Voorwaar, voorwaar”. Dat betekent dat ze er geen enkele twijfel over behoeven te hebben en er zeker van kunnen zijn. Tijdens het leven van de apostelen werd deze belofte ook vervuld. Hun missie was om het evangelie van het koninkrijk te prediken. Zij ontvingen dan ook de opdracht om het koninkrijk aan te kondigen en moesten dit proclameren door tekenen en wonderen (Mattheüs 10:1-8). Dit was alleen voor het volk Israël bestemd, want zij waren de kinderen van het koninkrijk. De Joden verlangden ook naar tekenen (1 Korinthe 1:22). Dat is ook begrijpelijk want de profeten hebben voorspeld dat de oprichting van het koninkrijk gepaard zou gaan met uiterlijke tekenen en wonderen (Jesaja 35:4-10).
Enkele voorbeelden van de ‘grotere’ werken:
- Tijdens de omwandeling van de Heer Jezus vinden we geen melding dat er op één dag 3000 zielen bekeerd werden (Handelingen 2:41). Een groot geestelijk wonder!!!
- Het arbeidsterrein van de Heer Jezus was niet zo uitgestrekt als dat van de apostel Paulus (Romeinen 15:19);
- De schaduw van de apostel Petrus (Handelingen 5:15-16);
- De kleding van de apostel Paulus (Handelingen 19:11-12).
“En alles wat u zult bidden in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt wordt. Als u Mij iets zult bidden in Mijn Naam, Ik zal het doen” (Johannes 14:13, 14).
Als wij bidden in Zijn Naam gaan we naar de Vader toe namens Hem. We vertegenwoordigen de Heer Jezus. Dit is wel heel groot. Wanneer wij namens iemand iets doen, moeten we natuurlijk wel weten wat de persoon die we vertegenwoordigen, wil. Wij kunnen dan niet onze eigen gedachten en ideeën doorvoeren omdat er dan van vertegenwoordiging geen sprake meer is. We moeten dus op de hoogte zijn van Zijn wil. We moeten Hem kennen, gemeenschap met Hem hebben. Als dit het geval is, zullen we ook Zijn eer zoeken. Dan is Hij de Persoon van wie wij de inhoud van Zijn wil, Zijn geboden, bewaren. Dat komt omdat wij Hem liefhebben. Dan is de gedachte ook niet meer hoeveel ik nog van mijn eigen gedachten en wil kan doorvoeren, maar heeft plaats gemaakt voor de vraag hoe Hij het wil en hoe ik Hem kan verheerlijken. Dat maakt dan ook mijn vreugde uit (Johannes 14:21, 23; 15:10-11). Bad de Heer Jezus Zelf ook niet: “Moge evenwel niet Mijn wil, maar de Uwe gebeuren” (Lukas 22:42) en was het niet Zijn voedsel de wil te doen van Zijn Vader (Johannes 4:34). Dit alles behoort bij het bidden in Zijn Naam. Daar moeten we ons ook goed van bewust zijn, wanneer we Jakobus 5:14 toepassen. Maar niet alleen dán natuurlijk. Dit geldt voor elk gebed in Zijn Naam, persoonlijk en gemeenschappelijk.
Wanneer we bidden “in Zijn Naam” mogen we ook de geloven dat Hij antwoordt. Het is zeker dat de Vader zo’n gebed verhoort. Daar vestigt de Heer Jezus nog eens de aandacht op wanneer Hij dezelfde belofte voor de tweede maal herhaalt. “Als u Mij iets zult bidden in Mijn Naam, Ik zal het doen”.
In Johannes 16:23 staat: “En in die dag zult u Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: alles wat u de Vader zult bidden in Mijn Naam, zal Hij u geven. Tot nu toe hebt u niets gebeden in Mijn Naam; bidt en u zult ontvangen, opdat uw blijdschap volkomen zal zijn”. Wat een zekerheid ligt er in deze woorden. Als wij iets beloven, gebeurt het maar al te vaak dat wij onze beloften niet gestand doen. Wij hebben dan vaak de meest mogelijke en soms ook onmogelijke excuses voor. Maar Hij is geheel anders: Hij zal het doen! Wat een troost, wat een bemoediging!
De woorden uit Johannes 16:23-24 maken ook duidelijk dat de discipelen tot dusver nog niet in Zijn Naam gebeden hadden. We kunnen ervan overtuigd zijn dat de Heer dit goed wist. Hij kent ook onze harten. “Die dag” uit dit vers is onze huidige tijd. We begrijpen dat een gebed in Zijn Naam vóór Zijn volbrachte werk niet aan de orde was. Hij spreekt deze woorden ook vlak vóór Zijn kruisiging en kijkt hier vooruit over het nog te volbrengen werk op Golgotha heen. Dat is de tijd die wordt gekenmerkt door de inwoning van de Heilige Geest (Johannes 14:16-17), dat is nu. In deze tijd van genade worden de Zijnen door het roepen en getuigen van de Heilige Geest op de Vader gericht (Romeinen 8:15-16). Dat kenden de discipelen in Johannes 16 nog niet. Wel hadden de discipelen vóór het kruislijden het zogenaamde “onze Vader” geleerd. Dit gebed gold alleen voor Zijn discipelen die Hem toen op aarde navolgden. Zij staan daar nog niet op Christelijke bodem omdat het verzoeningswerk van Christus nog niet volbacht was, en dus de Heilige Geest als Persoon toen nog niet in de gelovigen op aarde woonde. Zij bevonden zich in een geheel andere positie als de gelovigen van nu. In overeenstemming daarmee leerde de Heer hen het “onze Vader” (het zou hier te ver voeren om daar nog verder op in te gaan; wanneer u daarover meer wilt lezen, verwijs ik u naar de bronnen die bij dit artikel gebruikt zijn en die u onderaan dit artikel kunt vinden). Wanneer zij zouden verstaan in welke betrekking Hij hen gebracht had, zouden zij zelf tot de Vader bidden. Tot hier toe bad de Heer voor hen tot de Vader (vergelijk Johannes 11:22). De discipelen spreken in dit hoofdstuk (zie Johannes 16:30) ook nog steeds over ‘God’ en niet over de Vader.
Het is goed om te beseffen dat niet elk gebed een gebed is in Zijn Naam. Er zijn ook gebeden die niet door de Heilige Geest bewerkt zijn. Het is daarom wel noodzakelijk om de woorden uit Johannes 14:21, 23 en 15:10-11 ter harte te nemen. Daarbij zal de ‘verborgen omgang’ met de Heer Jezus én het Woord van God een crusiale rol spelen, omdat daarin ons de gedachten van God zijn bekend gemaakt. Zijn Woord zal dan ons gebed beïnvloeden en inspireren.
Wat we bijvoorbeeld vinden in Filippi 4:6-7 en 1 Petrus 5:7 is wel iets anders als het bidden in Zijn Naam. Wij begrijpen (helaas!) dikwijls niet de bedoeling van de Heilige Geest. Daarvoor zijn er verschillende oorzaken die we zeker niet bij de Heer moeten zoeken maar bij onszelf. Toch mogen we tot God naderen in gebed en onze smekingen en bekommernissen voor Hem neerleggen.
Het gebed van het geloof.
En het gebed van het geloof zal de zieke behouden en de Heer zal hem oprichten … (vers 15a).
Het zijn de oudsten die hier bidden. Het gaat dus om het geloof van hen. Niet om het geloof van de zieke. Geloven zij wat zij bidden? Geloven wij dat? Wanneer de oudsten voor een zieke (op zijn of haar verzoek) gebeden hebben, mogen zij verwachten dat de Heer verhoort. Het zou daarom vreemd zijn, wanneer zij na zo’n bezoek niet meer informeren hoe het de zieke is vergaan. Maar gebeurt dat dan soms niet? Bidden wij ook niet vaak zo, dat we verrast zijn als de Heer ons gebed verhoort? We letten vaak niet eens meer op het resultaat van ons gebed. Dat is natuurlijk niet goed. Laten we ook nuchter en waakzaam zijn in dit opzicht (vergelijk 1 Petrus 4:7).
Gebedsverhoring
Jakobus zegt hier dus dat het gebed van het geloof de zieke (niet de ziekte) zal genezen, en dat de Heer hem zal oprichten.
De vier vrienden van de verlamde man geloofden (zie Markus 2:1-12). Het geloof maakt vindingrijk en opent de vensters van de hemel. Zij geloofden erin, anders hadden zij zeker niet al die de moeite gedaan hun vriend bij de Heer Jezus te brengen. En Jezus zag hun geloof (vers 5). Ja, Hij ziet of er bij ons ook geloof is! Daar let Hij op. De genezing van de verlamde man hield dus verband met het geloof van zijn vier vrienden, dus met het geloof van anderen. Dat zie je ook in Jakobus 5.
De discipelen konden de maanzieke zoon niet genezen. Oorzaak: ongeloof. Dat zegt de Heer Zelf want Hij kent hun harten (Mattheüs 17:14-21). Genezing heeft dus te maken met geloof!
Ik wijs hier nog eens op het belangrijke gegeven in Jakobus 5, dat het niet gaat om het geloof van de zieke maar om het geloof van de oudsten, de anderen.
“… en als hij zonden gedaan heeft, zal het hem vergeven worden” (vers 15b).
Dit gedeelte van vers 15 kan ook realiteit zijn. Het hoeft niet beslist zo te zijn, maar het kan zo zijn. Het woordje ‘als’ geeft dit ook aan. Daarom ook de ‘puntkomma’ in deze zin. Toch plaatst Jakobus hier wel de zonden in nauwe samenhang met dit bezoek van de oudsten. Het zal duidelijk zijn dat zonden de genezing in de weg kunnen staan. Het blokkeert so wie so, dat is immers altijd zo. Zonden maken scheiding tussen God en de mens en maken dat Hij niet hoort (Jesaja 59:2). Deze moeten dus eerst beleden worden zodat er vergeving kan zijn. Dat geldt natuurlijk ook – en zeker niet in de laatste plaats – voor degenen die de zieke bezoeken. Dat moet vooral ook niet vergeten worden. Ligt hier ook niet een grote verantwoording voor de bezoekende broeders? Iemand schreef: “Ik laat iedereen daar heel concreet anwoord op geven”. Hij had het daarbij over de bezoekende broeders en over de zieke. Ik denk hier aan het Schriftwoord uit 1 Timotheüs 2:8: “Ik wil dan, dat de mannen in elke plaats bidden met opheffing van heilige handen, zonder toorn en twist”. Dat is ook hier zeker van toepassing. Het gesprek dat de zieke vooraf met de oudsten had, zal ongetwijfeld ook over ‘eventuele’ zonden gegaan zijn.
Een voorbeeld dat zonden ziekten kunnen veroorzaken zien we bijvoorbeeld in 1 Korinthe 11:30. Daarbij behoeft het niet zó te zijn, dat de zieken de schuldigen zijn, omdat het daar om het geheel van de gemeente gaat. Dit omdat de vinger al heel snel opgeheven kan worden naar hen die ziek zijn, terwijl het geheel, zoals in Korinthe, de oorzaak was. Deze beschuldigende vingers hebben ook al heel veel onnodig psychisch leed veroorzaakt. Laten wij voorzichtig zijn en de handen in eigen boezem steken. Toch zien we hier wel dat ziekten het gevolg kúnnen zijn van zonden.
Het vergt wel enig onderscheid om te zien of het gaat om ziekte die een lichamelijke oorzaak hebben vanwege de zwakheid van ons sterfelijke lichaam, of dat het gaat om ziekte die door God is toegelaten om hem of haar te tuchtigen. In beide gevallen hebben we toch te maken met Hem Die ons zo liefheeft. Dat moeten we nooit vergeten. Daarom is het zo belangrijk dat we onze toevlucht tot het gebed nemen. Hetzij zelf, hetzij door anderen. Dit toont immers dat we ons buigen onder de hand van God en voorkomt dat we ons tegen Hem verzetten. Als onze zielen zo voor Hem zijn, kan de Heer het gebed van het geloof beantwoorden.
Als het duidelijk was, dat de ziekte door zonden werd veroorzaakt, was (en is) er de weg van belijdenis en vurig gebed tot genezing. Wanneer er belijdenis van schuld zoals God het wil, kan God genezing schenken. Dit geldt ook nu nog. Vele ziekten, in bijzonder psychisch lijden, worden veroorzaakt door niet in het reine gebrachte zonden. Psychologie en psychiatrie zullen hier geen effect hebben. Alleen de God passende belijdenis van verborgen zonden, tot aan hoogmoed en eigenzinnigheid toe.
Wordt vervolgd D.V.
Geplaatst in: Geloof
© Frisse Wateren, FW