3 weken geleden

De Openbaring (19)

Openbaring 13 vers 1-10

De onderdrukker van de volkeren

 

In hoofdstuk 12 zagen we de draak in directe vijandschap met de vrouw. Maar hoofdstuk 13 laat ons zien, dat hij achter de schermen werkt via zijn tussenpersonen, want satan probeert altijd sluw te werk te gaan en zelf onopgemerkt te blijven. Hoewel het einde van zijn dodelijke invloed nadert, is hij nog steeds de god van deze wereld. Hij gebruikt de tijd die hem nog rest met angstaanjagende energie om zijn meesterwerk van bedrog en boosheid te voltooien.

God heeft een volk, dat Hij boven alle volken op aarde wil stellen. Satan wil ook zo’n volk hebben. God heeft een gezalfde Heerser over de wereld die Hij zal begiftigen met Zijn eigen autoriteit. Satan wil ook zo’n heerser hebben. God heeft Zijn Christus – het Lam – die Hij zal voorstellen als de Verlosser van Israël. Satan zal zijn antichrist hebben – zijn valse lam – die zich ook zal voordoen als de verlosser van Israël. Deze actie van satan is een afschuwelijke imitatie van de plannen van God. Dit komt hieronder aan de orde.

“… en hij ging op het zand van de zee staan. En ik zag uit de zee een beest opstijgen, dat tien horens en zeven koppen had en op zijn horens tien diademen en op zijn koppen namen van lastering. En het beest dat ik zag was aan een luipaard gelijk, en zijn poten waren als die van een beer en zijn muil als [de] muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn macht en zijn troon en groot gezag. En [ik zag] één van zijn koppen als tot [de] dood geslagen, en zijn dodelijke wond werd genezen; en de hele aarde ging met verbazing het beest achterna” (Openb. 12:18 – 13:3).

Iedere lezer zal versteld staan van de gelijkenis tussen dit visioen en dat van de profeet Daniël. “Zie, de vier winden van de hemel zweepten de grote zee op, en vier grote dieren stegen op uit de zee, die van elkaar verschilden. Het eerste was als een leeuw … En zie, een ander dier, het tweede, leek op een beer … Daarna keek ik, en zie, er was nog een ander dier, als een luipaard … Daarna keek ik toe in de nachtvisioenen, en zie, het vierde dier was schrikwekkend, gruwelijk, en uitzonderlijk sterk. … en het had tien horens” (Dan. 7:2-7).

In beide visioenen stijgen de dieren op uit de zee. Het is de vormloze zee van volkeren die strijden om te overleven, die zich nog niet heeft verenigd in samenhangende politieke gemeenschappen. Zowel het Romeinse Rijk als de andere heidense rijken zijn er ooit uit voortgekomen. Het beest in Openbaring verenigt in zijn aard de leeuw, de beer, de luipaard en ook het vierde beest uit Daniëls visioen, terwijl het lijkt op de draak met zijn zeven koppen en tien horens. Het heeft de snelheid van de Macedoniërs (Grieken), de hebzucht van de Perzen, de wreedheid van de Babyloniërs en de kracht van het Romeinse Rijk. Al deze eigenschappen zijn geïnspireerd door satanische principes en zijn energie.

Maar hoewel het de heidense machten opvolgt en diverse morele overeenkomsten heeft met de vier machten, volgt het direct op de laatste (het Romeinse Rijk). We hebben al gezien dat het beest – net als de kleine hoorn van Daniël – overeenkomt met de opnieuw opkomende vorm van het Romeinse Rijk, dat de wereld zal verrassen kort voor de komst van de Heer Jezus om Zijn koninkrijk te vestigen. We lezen over zeven koningen in Openbaring 17 vers 10 en 11: “Vijf zijn gevallen, de ene is er, de andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij een korte tijd blijven. En het beest dat was en niet is, is ook zelf [de] achtste, en het is uit de zeven en gaat ten verderve.” De koningen in deze passage verwijzen naar regeringsleiders of vormen van regeringsmacht. Er waren in de loop der tijd verschillende regeringsvormen in het Romeinse Rijk. Hier is er sprake van vijf. De zesde vorm, het keizerschap, bestond ten tijde van Johannes. Een zevende zou komen en een korte tijd bestaan. De laatste vorm van het rijk, die belichaamd zal worden door het beest, is de achtste “en is uit de zeven en gaat ten verderve.”

De kop met de dodelijke wond (vs. 3) lijkt de zevende te zijn geweest. Vanaf die tijd tot nu is het uit het zicht verdwenen. Maar de dodelijke wond zal genezen en de hele wereld zal zich verwonderen. Het reeds lang gestorven rijk zal herrijzen als een directe opvolger van de verschillende eerdere vormen van Romeinse heerschappij, wat wereldwijd de aandacht zal trekken. De leider ervan zal door satan worden bekleed met alle macht, waardigheid en autoriteit die hij als god van deze wereld kan schenken. We erkennen, dat de uiteindelijke vorm van de heerschappij van de volkeren uit de afgrond zal oprijzen. Het zal het uiterlijk van de draak aannemen en op zijn troon zitten. Dit koninkrijk zal satanisch van oorsprong zijn, satanisch van karakter en satanische macht uitoefenen.

Deze angstaanjagende macht van het kwaad tijdens de laatste dagen van rampspoed over de aarde wordt in nog een andere vorm getoond. Satan en zijn menselijke instrumenten worden voorwerpen van religieuze aanbidding. En zij aanbaden de draak, omdat hij het beest macht gaf, en zij aanbaden het beest, zeggende: “Wie is aan het beest gelijk, en wie kan er oorlog tegen voeren?” (vs. 4). Wat een verschrikkelijk commentaar op ons tijdperk van vooruitgang en beschaving zijn de woorden van de levende God, die ons vertellen waar dit alles zal eindigen! De energie en de eigen wil van de mens maken hem alleen maar tot een werktuig van satan. De mens denkt, dat hij vrij is als hij Gods juk van zich afschudt. Hij droomt, dat hij uit de slavernij is ontsnapt, terwijl hij een slaaf van de zonde is geworden. Christus was gekomen om te bevrijden van de macht van de duisternis. Maar als mensen de duisternis meer liefhebben dan het licht, blijven ze onder dit vreselijke juk. Het resultaat is, dat God hen heeft overgeleverd en satan hun onbeperkte meester is geworden. “Bewerend wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden” (Rom. 1:22). Het verschrikkelijke einde dat hier wordt getoond, is niets anders dan dat satan zich in de plaats van God zal stellen. Mensen zullen buigen voor de bedrieger en vernietiger van zielen. Ze hebben “het schepsel geëerd en gediend boven de Schepper, Die gezegend is tot in eeuwigheid” (zie Rom. 1:25).

Zolang de Heilige Geest op aarde is, zal de macht van het kwaad beperkt zijn, zodat het geheimenis van de wetteloosheid – hoewel het al aan het werk is – niet door de grenzen heen kan breken die God ervoor heeft gesteld. Maar wanneer de gemeente door Christus is opgenomen, zal de Heilige Geest niet langer op aarde wonen. “Alleen hij die nu tegenhoudt, [blijft] totdat hij1 weggenomen wordt” (2 Thess. 2:7). De menselijke eigenwil zal dus niet langer worden ingetoomd door de Heilige Geest, terwijl satan zijn boosaardigheid zal verdubbelen “wetende dat hij weinig tijd heeft.” Geen wonder, dat de menselijke aanmatiging en opstand tegen God dan een onstuitbare stroom zal worden die alle obstakels op zijn weg zal afbreken.

Hoe lang heeft Gods genade voor de mens gewerkt! Hoe ernstig zijn de uitnodigingen, hoe plechtig de waarschuwingen, hoe teder de oproepen die vanuit Gods hart naar een verloren wereld zijn uitgegaan! Maar alles is tevergeefs! “Een man die, vaak berispt, zijn nek verhardt, zal plotseling verpletterd worden zonder genezing” (Spr. 29:1). Uiteindelijk laat God de mens de bittere vruchten plukken van zijn eigen boosheid en dwaasheid. Een tijd lang zal het onrecht ongehinderd zijn vernietigende gang kunnen gaan.

“En hem werd een mond gegeven die grote dingen en lasteringen sprak; en hem werd gezag gegeven om te handelen, tweeënveertig maanden. En hij opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om Zijn Naam te lasteren en Zijn tabernakel <en> hen die in de hemel wonen. En hem werd gegeven oorlog te voeren tegen de heiligen en hen te overwinnen; en hem werd gezag gegeven over elk geslacht en volk en taal en natie. En allen die op de aarde wonen zullen hem aanbidden, [ieder] wiens naam van [de] grondlegging van [de] wereld af, niet geschreven staat in het boek van het leven van het Lam dat geslacht is” (vs. 5-8).

Vandaag de dag zien we vaak, dat God genegeerd wordt en dat de goddeloze zijn weg van zonde en dwaasheid vervolgt en in zijn hart zegt: “Er is geen God!” Maar in deze passage is het kwaad al ver gevorderd. De tijd zal komen – we weten niet hoe snel het zal aanbreken – dat de grote werelddictator de duivel zal erkennen als de enige God. Dan zal God, de Schepper van hemel en aarde, bespot en gelasterd worden. De hemel en alles wat zich daarin bevindt zal het mikpunt zijn van spot en haat van de kant van “de aardse sterveling” (Ps. 10:18). Zijn hart zal worden misleid door het bedrog en de leugens van satan. Zelfverheffing en godslastering zijn de ellendige dwaasheid van dit verwaande werktuig van satan. In zijn vermeende veiligheid en macht droomt hij niet van het vreselijke lot dat hem te wachten staat. Zijn heerschappij zal slechts 42 maanden duren. Zo lang zal Israël door beproevingen gaan, zo lang zal satan zijn eigen weg volgen en zo lang zal de mens laten zien, wat hij is als hij aan de werking van zijn eigen hart wordt overgelaten.

Gedurende deze tijd zal God Zijn eigen volk beproeven in de “smeltkroes van ellende” (Jes. 48:10). Hij laat de verzengende stralen van de woede van het beest op hen vallen om hen te reinigen van alle vuilheid. De oorlog tegen deze heiligen wordt een succes en de triomf van het beest lijkt compleet. Iedereen zal het beest aanbidden, behalve de uitverkorenen van God, wier namen vanaf de grondlegging van de wereld in het levensboek van het geslachte Lam staan.

Op deze plaats herkennen we opnieuw de overeenkomst tussen het beest en de kleine hoorn in Daniël. De kleine hoorn zal oorlog voeren tegen de heiligen en hen overwinnen (Dan. 7:21). Het dier is ook gegeven om oorlog te voeren tegen de heiligen en hen te overwinnen. De kleine hoorn zal woorden spreken tegen de Allerhoogste (Dan. 7:25). Het dier zal zijn mond openen om God te lasteren. De heerschappij van de kleine hoorn zal duren “voor een tijd, tijden en een halve tijd” (Dan. 7:25). De heerschappij van het dier zal 42 maanden duren, wat gewoon een andere tijd is voor dezelfde tijdsperiode als in Daniël.

Ondertussen stijgen de gebeden van de vervolgde gelovigen omhoog, zoals we ze in sommige psalmen vinden.

Maar er wordt een woord van troost gegeven in dit vreselijke tafereel: “Als iemand een oor heeft, laat hij horen! Als iemand in gevangenschap [leidt], dan gaat hij in gevangenschap; als iemand met [het] zwaard zal doden, dan moet hij met [het] zwaard gedood worden. Hier is de volharding en het geloof van de heiligen” (vs. 9,10).

Voor iemand die onderscheid kan maken tussen Gods wegen van oordeel en Zijn wegen van genade, is het duidelijk hoe zulke woorden overeenkomen met de eerste en verschillen van de tweede. Stéfanus handelde in overeenstemming met Gods genadewegen. Welke troost zou het hem gegeven hebben toen hij voor zijn vervolgers bad als hem verteld was, dat ze gestenigd zouden worden? In deze passage bevinden we ons echter in een andere periode van heil. Het is verbonden met Gods wegen in het oordeel. Daarom wordt de gelovigen beloofd, dat hun vervolgers spoedig vernietigd zullen worden, dat degene die hen in gevangenschap heeft gevoerd zelf gevangen genomen zal worden, en dat degene die hen met het zwaard doodt zelf met het zwaard gedood zal worden. Dit is wat de volharding en het geloof van de gelovigen zal ondersteunen tijdens deze korte tijd van ontbering en vervolging.

 

NOOT:
1. Of “hij.”

Thomas B. Baines; © www.haltefest.ch

Jaargang 2010 – Bladzijde: 373.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW