Handelingen 11 vers 19-26
Vers 19-21
De heiligen, vervolgd en verstrooid na de dood van Stéfanus, gingen door met het prediken van het Woord van God (verg. hoofdstuk 8:4). Zij trokken door naar Fenicië, Cyprus en Antiochië. Onder hen waren Cyprioten en mannen uit Cyrene die – door hun naaste relaties – vertrouwd waren met de Grieken en hun het evangelie verkondigden.
Het waren dus eenvoudige gelovigen die het Woord van God uitdroegen buiten de grenzen van het Joodse volk en een begin maakten met de verspreiding van het evangelie onder de Grieken. Om over de Heer te kunnen spreken tot de mensen om ons heen, hoeven we niet de gave van een evangelist te hebben; iedere gelovige wiens hart vervuld is met de Heer kan het doen. Die gelovigen waren met Hem vervuld. In plaats van stil te staan bij de omstandigheden van hun vervolging, voelden zij de behoefte om iedereen te vertellen over het geluk dat zij genoten. De kennis van Jezus verhief hen boven alles en stelde hen in staat een krachtig getuigenis van Hem te geven. Zij verkondigden het evangelie van de Heer Jezus. Jezus is de Naam die de engel gaf, toen hij Maria de geboorte van de Heer aankondigde. De goddelijke Mens, verworpen en veracht, maar niettemin de Heer en Verlosser, was het onderwerp van de prediking van deze discipelen.
Maar deze Jezus werd tot Heer en Christus gemaakt. Als zodanig werkte Hij in grote macht en ondersteunde Hij Zijn discipelen in hun bediening. “En [de] hand van [de] Heer was met hen,” wordt hier gezegd, “en een groot aantal geloofde en bekeerde zich tot de Heer” (vs. 21). Na de overwinning op de vijand toonde de Heer Zijn macht, die nodig is voor de vervulling van Gods raadsbesluiten. Hij gebruikt wat Hij wil om Zichzelf bekend te maken.
De discipelen predikten geen dogma’s, maar een Persoon. Zij die tot de Heiland werden geleid, erkenden van meet af aan Zijn aanspraken op de heerschappij over hen en onderwierpen zich aan Hem als de Heer.
In de prediking van vandaag laat men vaak na om Jezus als Heer voor te stellen. Men spreekt over vele dingen en probeert de emoties op te wekken. In plaats daarvan moeten de Persoon van Jezus en Zijn rechten als Heer over hen die in Hem geloven eenvoudig worden voorgesteld, opdat zij in het genot van Zijn liefde de gehoorzaamheid zullen betonen die Hem verschuldigd is. Talloze gelovigen bewandelen een zelfgekozen weg. Als zij zich daarentegen aan de Heer zouden vasthouden om Hem steeds beter te leren kennen en Zijn wil in onderwerping te doen, hoeveel gezegender zou dan hun weg zijn!
Vers 22-26
“Het woord over hen nu kwam de gemeente die in Jeruzalem was, ter ore” (vs. 22). De gemeente van Jeruzalem was door de toespraak van Petrus voorbereid om het gerucht van wat in Antiochië gaande was gunstig te ontvangen. Barnabas werd gezonden om inlichtingen in te winnen en nuttig te zijn voor de christenen in Antiochië. Toen hij “de genade van God zag” (vs. 23a), verheugde hij zich.
Wie de Heer ook moge gebruiken als instrument, niets kan een dienaar van God zoveel vreugde brengen als het ervaren van de uitwerking van Gods genade in het werk van de Heer. Barnabas vermaande daarom allen om “met het voornemen van hun hart bij de Heer te blijven” (vs. 23b).
De christen bezit een leven, dat afhankelijk is van Hem, Die de Bron van dat leven is. Bijgevolg mag niets de genegenheden van Hem afleiden. Het hele hart moet aan Hem toebehoren. In Christus is de Bron van kracht voor het getuigenis en voor het vermogen om de kenmerken van Christus in de wandel te vertonen. Barnabas vermaande hen om “met het voornemen van hun hart bij de Heer te blijven.” Want hij was “een goed man en vol van [de] Heilige Geest en van geloof,” en dus geschikt om temidden van die nieuwe bekeerlingen te dienen.
Men kan zien met welke wijsheid de gemeente van Jeruzalem deze dienaar koos. Hij was een Cyprioot van geboorte en kon door zijn grote vroomheid bijzonder nuttig zijn in Antiochië. Hij is een van de drie mannen van wie de Schrift zegt, dat zij vol of vervuld waren van de Heilige Geest. Dit werd ook gezegd van Stéfanus en Saulus (Hand. 6:5; 13:9).
Een goed mens is iemand die het goede zoekt en zich verheugt wanneer en waar hij het vindt; hij zoekt de eer van de Heer en het welzijn van de zielen. Barnabas vond het nodig om Saulus van Tarsus mee te nemen om aan te vullen wat misschien ontbrak in zijn onderricht aan deze jonge christenen. Wat hem in staat stelde het werk van God in Antiochië voort te zetten, was zijn grote vroomheid en zijn actieve leven in de kracht van de Heilige Geest die hem vervulde.
De apostelen hadden hem Barnabas genoemd; dit betekent: zoon der vertroosting. Onder de invloed van de Trooster (zoals de Heilige Geest ook wel in sommige vertalingen genoemd wordt – zie Joh. 15:26), had hij een prachtige bediening. Het is niet nodig een grote gave te bezitten om vervuld te zijn met de Heilige Geest; integendeel, dit vervuld zijn is de normale toestand van een christen. Hoe weinig verwerkelijken wij dat!
Door de zegenrijke werkzaamheid van deze goede man werd een talrijke schare aan de Heer toegevoegd. Handelingen 2 vers 47 zegt: “En de Heer voegde dagelijks bijeen (aan de gemeente) die behouden werden; Hij is het die het bouwt. Hij is ook het centrum van de gemeente, en als het gaat om het werk van de dienaren van de Heer, worden gelovigen aan de Heer toegevoegd. Ware dienaren verbinden de harten met Christus en niet met zichzelf.
Dus Barnabas ging en haalde Saulus naar Tarsus. De broeders van Jeruzalem hadden eens Saulus daarheen gezonden (hfdst. 9:30). Barnabas had hem ook voorgesteld aan de apostelen in Jeruzalem. Door Saulus op te zoeken, handelde hij naar de gedachten van de Heer, die nu de grote apostel der volkeren op zijn eigenlijke werkterrein wilde introduceren.
“En het gebeurde, dat zij een heel jaar in de gemeente bijeenkwamen en een aanzienlijke menigte leerden …” (vs. 26). Gedurende deze tijd ontvingen de nieuwe bekeerlingen het onderricht, wat hen praktisch tot ware discipelen van Christus maakte; want in Antiochië werden de discipelen voor het eerst christenen genoemd. Zij waren zo trouw in de uitbeelding van de eigenschappen van hun Meester, dat geen ander woord hen beter zou kunnen karakteriseren. Mogen wij allen als zodanig herkend worden!
In vers 26 zien we hoe, na de prediking van het evangelie in de gemeente, ook een belangrijke plaats moet worden ingeruimd voor het onderwijs.
Tot dan toe hebben wij de activiteit waargenomen van gewone gelovigen die voorafging aan de bediening van de apostel Paulus, die nu op het toneel verscheen in Antiochië en niet in Jeruzalem.
© www.haltefest.ch
Jaargang: 1960 – Bladzijde 49; auteur: gemeenschappelijke bijbelstudie
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW