10 november 2025
Leestijd: 4 minuten
God heeft ons na onze bekering niet meteen in de hemel opgenomen. Hij liet ons op aarde achter zodat wij er voor Hem konden zijn. We mogen en moeten Hem dienen – voor alles wat Hij ons toevertrouwt aan taken en diensten, en ook voor de ervaringen die Hij ons laat beleven.
Beschikbaar zijn betekent bereid zijn voor wat God ons voor de voeten legt. In de Bijbel vinden we verschillende voorbeelden van mensen die de navolging waard zijn in deze houding van bereidheid.
Abraham
“En het gebeurde na deze dingen dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik” (Gen. 22:1).
Er was een tijd in Abrahams leven waarin God het geloof van de aartsvader zwaar op de proef stelde. Abraham onderscheidde zich niet door afwezigheid of onwil, maar door gehoorzaamheid en toewijding. God hoefde hem niet te zoeken of op hem te wachten. Nee, hij was er toen God hem riep.
Toen God de inhoud van de beproeving aan Abraham openbaarde, hoorden we geen vragen, twijfels of verwijten van hem. We lezen alleen, dat hij ’s morgens vroeg opstond, zijn voorbereidingen trof en met Izak op weg ging (vs. 3). Hij was klaar voor de beproeving die God hem had opgelegd. Hij onthield zijn God niets – zelfs niet zijn enige zoon, van wie hij zielsveel hield en op wie alle beloften rustten (vs. 12,16). Hij handelde in geloof en oordeelde dat God zelfs uit de dood kon doen opstaan, vanwaar hij bij gelijkenis ook Izaäk had teruggekregen (Hebr. 11:19).
Laten we onszelf afvragen: Zijn we er als God ons roept? Aanvaarden wij de beproevingen die Hij ons stuurt, of komen we ertegen in opstand? Onthouden we God iets, bijvoorbeeld onze tijd, onze kracht of onze talenten? Of stellen we alles aan Hem ter beschikking?
Jozef
“Toen zei Israël tegen Jozef: Weiden je broers het vee niet bij Sichem? Ga, ik stuur je naar hen toe. Hij zei tegen hem: Zie, hier ben ik” (Gen. 37:13).
Jakob had Jozef meer meer lief dan zijn andere zonen (vs. 3). Omdat de vader dit openlijk liet blijken, werd Jozef door zijn broers benijd en gehaat (vs. 4). Toen Jozef zijn broers over zijn dromen vertelde, die wezen op zijn toekomstige superioriteit onder hen, haatten ze hem nog meer (vs. 5-8).
Toen Jozef uiteindelijk van zijn vader de opdracht kreeg om naar zijn broers te gaan en naar hun welzijn te zien, stemde hij daar meteen mee in. Hoewel Jozef zijn broers kende en wist, dat ze hem haatten, liet hij zich gewillig door zijn vader sturen. We vinden geen woord van bezwaar van hem. Gehoorzaam ging hij op pad. Toen hij zijn broers nergens in Sichem kon vinden, keerde hij niet terug, maar zocht net zolang tot hij hen gevonden had.
Laten we ons afvragen: kiezen we alleen voor aangename taken, of zijn we ook bereid om onaangename opdrachten voor de Heer te vervullen? Wat gebeurt er als er onverwachte obstakels op onze weg komen? Geven we onze dienst dan lichtzinnig op, of zetten we die met volharding en ijver voort?
Jakob
“En God sprak tot Israël door nachtelijke visioenen en zei: Jakob! Jakob! En hij zei: Zie, hier ben ik” (Gen. 46:2 ).
Toen Jakob hoorde, dat zijn doodgewaande zoon Jozef nog leefde, wilde hij hem zien. Daarom vertrok hij onmiddellijk naar Egypte. Toen hij in Berseba aankwam, aan de zuidgrens van het land Kanaän, bleef hij plotseling staan om Gods wil te vragen. God verscheen hem die nacht en moedigde hem aan om door te reizen naar Egypte. Hij beloofde Jakob, dat Hij bij hem zou zijn en hem daar tot een groot volk zou maken.
Jakob wilde het Beloofde Land niet verlaten en zonder Gods toestemming naar Egypte gaan. Hij wilde Gods wil in deze kwestie heel graag weten. Daarom onderbrak hij zijn reis. Toen God vervolgens Zijn plannen voor hem onthulde, was hij klaar om verder te gaan.
Laten we onszelf afvragen: is het voor ons belangrijk om Gods wil in een bepaalde zaak te kennen? Lezen we Zijn Woord en vragen we Hem erom in gebed? Wachten we tot we Zijn gedachten kennen, of handelen we naar ons eigen inzicht? Als God Zijn wil aan ons heeft getoond, zijn we dan ook bereid die te doen?
Mozes
“Toen de HEERE zag dat hij ging kijken, riep God tot hem uit het midden van de doornstruik en zei: Mozes, Mozes! Hij zei: Zie, hier ben ik!” (Ex. 3:4).
Mozes bracht de eerste 40 jaar van zijn leven door in Egypte, waar hij werd opgevoed en onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren. De volgende 40 jaar woonde hij in Midian, “aan de andere kant van de woestijn,” waar hij schapen hoedde. Zijn jaren als herder maakten hem tot een nederig en gereserveerd man. Nu kon God hem gebruiken om zijn volk te bevrijden uit de slavernij in Egypte en hen door de woestijn te leiden.
Tegen het einde van zijn veertigjarige eenzame omzwervingen door de woestijn was Mozes bezig met het hoeden van schapen bij de berg Horeb. Op een dag zag hij een doornstruik die in brand stond, maar niet verteerd werd. Toen hij dichterbij kwam, riep God hem twee keer vanuit de struik. Aanvankelijk reageerde Mozes onmiddellijk en luisterde naar wat de Heer zei. Helaas was hij daarna niet meteen klaar om de taak die God hem had gegeven uit te voeren. Hij uitte verschillende bezwaren en zorgen, die God geduldig beantwoordde.
Laten we ons afvragen: maken wij ook “woestijntijden” mee in ons leven, tijden waarin God ons tuchtigt en tot ons hart spreekt (Hos. 2:13)? En wat gebeurt er als God ons een taak geeft? Aanvaarden we die dan zonder aarzeling, of uiten we allerlei bezwaren en zorgen?
Daniel Melui; © www.bibelpraxis.de
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW