Markus 11 vers 11-12; 19-20; Lukas 10 vers 38-42; Lukas 24 vers 50-53; Johannes 11 vers 1-44; Johannes 12 vers 1-8
Bethanië
“… maar soms is er een echte vriend die meer toegewijd is dan een broer” (Spr. 18:24).
De Zoon van God die zou sterven (vgl. Joh. 11:51; 12:33)
Waarom is de naam Bethanië zo bekend onder de ontelbare steden en dorpen waar de Heer Jezus doorheen trok? Hij werd er niet geboren, zoals in Bethlehem, groeide er niet op, zoals in Nazareth, en predikte er niet, zoals in Kapernaüm. Maar Hij had daar een familie die Hem liefhad en die Hij liefhad. Er is waarschijnlijk geen andere plaats op aarde waar de volmaaktheid van Zijn mensheid en de heerlijkheid van Zijn Godheid op een duidelijker manier geopenbaard zijn.
Toen de discipelen in Samaria een dorp binnengingen om voorbereidingen voor Hem te treffen, werden ze niet aangenomen “omdat Hij op weg was naar Jeruzalem.” (Luk. 9:51-53). En op hoeveel plaatsen was Hij deze “Zoon des mensen die geen plaats heeft waar Hij zijn hoofd kan neerleggen” (zie Luk. 9:58). “Het gebeurde nu, terwijl zij reisden, dat Hij in een dorp kwam, en een vrouw genaamd Martha ontving Hem <in haar huis>” (Luk. 10:38). Dit eerste bezoek, waar Hij werd ontvangen, leidde tot andere; Jezus had een plaats op aarde die als een “thuis” voor Hem was, waar Hij sympathie en genegenheid vond, “Bethanië,” het “dorp van Maria en haar zuster Martha.”
Wat een gevolgen had deze eerste ontvangst! Op de dag van de beproeving zal Hij er zijn om meer te doen dan genezen: om het leven te terug te geven. Kort voor Zijn dood zal Hij daar weer komen en zal Maria Hem zalven met de zalfolie van zeer kostbare nardus; en de Heer zal eraan toevoegen: “Ja, voorwaar, Ik zeg u: overal waar dit evangelie wordt gepredikt in de hele wereld, zal ook van wat deze heeft gedaan, gesproken worden tot haar gedachtenis” (Mark. 14:9). Hoeveel gelovigen zijn door de eeuwen heen bemoedigd, verkwikt en gesterkt door de verschillende berichten uit Bethanië! Was het niet de moeite waard om Hem te ontvangen toen Hij aankwam?
Vandaag gaat de Heer voorbij …
De eerste ontmoeting (Luk. 10:38-42)
Kapernaüm heeft ons de indruk gegeven, dat de Heiland onvermoeibaar werkzaam is, maar in Bethanië heerst stilte. Hoe vaak wordt niet herhaald, dat men daar “zat.” Aan de voeten van Jezus luisterde Maria naar Zijn Woord. Hoe blij moet de Heer geweest zijn, dat men in alle rust en stilte naar Hem luisterde. Zouden wij het niet vaker nodig hebben gehad om – naast de ochtendlezing, die net zo essentieel is als het manna voor Israël in de woestijn – een paar momenten alleen aan Zijn voeten te zijn?
Bij zijn eerste bezoek werd Martha zeer in beslag genomen “door veel dienen.” De Heer verwijt haar dit niet. Pas toen ze haar stoel verliet en tussenbeide kwam om Hem haar zus te laten berispen, liet Jezus haar met de grootste rust nadenken over de bedrijvigheid van haar “zelf.” “Martha, Martha, je maakt je bezorgd en druk over veel dingen, maar één ding is nodig” (zie Luk. 10:38-42). Woorden die we heel vaak hebben gehoord, maar in hoeverre hebben we ze ter harte genomen?
In droefheid (Joh. 11:1-44)
“Maar Jezus had Martha en haar zuster en Lazarus lief.” – <<Hij was als een vriend van de familie in Bethanië, en vond in de kring die Hem omringde wat we vandaag de dag nog steeds onder ons vinden: ‘een thuis.’ De liefde van Jezus voor de familie in Bethanië was niet die van een Redder, noch die van een Herder, hoewel Hij zowel het één als het ander voor hen was: het was de genegenheid van een familievriend” (John G. Bellett). Ontroerende en zuivere genegenheid van Hem die deel wilde hebben aan bloed en vlees (Hebr. 2:14) en zo in volmaaktheid alle gevoelens binnenging die de harten van mensen onder de ogen van God kunnen beroeren.
Daarom sturen de zusters, wanneer Lazarus ziek wordt, tot Jezus de boodschap: “Heer, zie, hij die u liefhebt is ziek.” Deze uitdrukking: “hij die u liefhebt …” heeft al vele harten getroost in het lijden, dat ziekte met zich meebrengt.
Maar Jezus, altijd opmerkzaam om de gedachten van Zijn Vader te kennen, “bleef Hij nog twee dagen in de plaats waar Hij was.” Hij had hem, die Hij “onze vriend” noemt, te hulp kunnen snellen; maar Hij moest grotere dingen tot stand brengen dan genezing: “Deze ziekte is niet tot [de] dood, maar ter wille van de heerlijkheid van God, opdat de Zoon van God erdoor wordt verheerlijkt.” Als afhankelijk Mens wachtte Hij tot het moment daar was; als Zoon van God wist Hij volkomen hoe het met Lazarus was en kon Hij tegen Zijn discipelen zeggen: “Onze vriend Lazarus, slaapt, maar Ik ga heen om hem uit de slaap te wekken.”
De zusters hadden lang gewacht. Als Jezus er vier dagen over had gedaan om van de plaats waar Hij was naar Bethanië te komen, dan hadden de boodschappers van de twee zusters er bijna net zo lang over gedaan; en als Jezus twee dagen had laten verstrijken tussen de boodschap en Zijn vertrek, dan hebben de zusters misschien wel tien dagen gewacht op een antwoord op hun dringend verzoek. Je kunt begrijpen, dat ze allebei zeiden: “Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn” – een uitdrukking van de smart die ze hadden doorstaan zonder de aanwezigheid van de Vriend die zo aarzelde om te komen. Maar Hij had iets beters voor hen in petto. Is het niet vaak hetzelfde als Hij lijkt te vertragen in het beantwoorden van onze gebeden, of als de beproeving langer duurt dan de tijd die we ervoor hadden willen uittrekken?
Maar met welke rustige zekerheid stelt de Heer Zich aan Martha voor en zegt tegen haar: “Ik ben de opstanding en het leven.” Hij getuigt van Zijn heerlijkheid, Zijn Goddelijke macht, Zijn eigen grootheid; maar het moment daarna, toen Maria kwam en aan Zijn voeten viel en Jezus haar zag wenen en de Joden die met haar waren meegekomen, “werd Hij heftig bewogen in de geest en ontroerd”1. {4e druk Voorhoeve Vertaling} Toen Hij bij het graf kwam, werd de vertrouwelijkheid van Zijn menselijke deelname zichtbaar in deze eenvoudige woorden: “Jezus weende.”
Als we in de hele Bijbel drie woorden zouden willen kiezen die het kortste vers vormden, zouden we dan meer opmerkelijke woorden kunnen vinden? Jezus, de Heer is redding, het Woord dat vlees is geworden, Die zojuist heeft verklaard de opstanding en het leven te zijn, Jezus … weende. Toen Hij bij het graf kwam, werd Hij heftig bewogen in de geest, <<een uitdrukking van diepe pijn, vermengd met verontwaardiging, voortgebracht in de ziel van de Heer, bij het zien van de macht van de dood over de mens>> (John Nelson Darby).
We moeten ons dit tafereel proberen in te denken. Een groot aantal mensen omringt de Heer: de inwoners van Bethanië, de Joden die uit Jeruzalem zijn gekomen om de twee zusters te troosten, de discipelen, Martha en Maria. Zij zullen nu getuige zijn van het meest bijzondere wonder van de Heer. De dochter van Jaïrus was uit de dood opgewekt terwijl ze nog op haar bed lag. De zoon van de weduwe van Naïn was op weg naar het graf, maar Martha zei over Lazarus: “Hij riekt al, want hij is [daar] vier dagen.” De ontbinding was begonnen. De steen wordt weggenomen en Jezus heft Zijn ogen omhoog voor hen allen, bidt en dankt “ter wille van de menigte die rondom Hem staat” en zegt tot Zijn Vader “opdat zij geloven dat U Mij hebt gezonden.” Alle ogen zijn op Hem gericht, daarna op de opening van het graf als Hij met luide stem roept: “Lazarus, kom naar buiten! De gestorvene kwam naar buiten.” Het was een onbeschrijfelijk moment toen deze overwinning op de dood de volle heerlijkheid van de Zoon van God openbaarde. Kon iemand vanaf dat moment loochenen Wie Hij was?
Je kunt de bezorgdheid van de overpriesters en de Farizeeën over zo’n wonder wel begrijpen. “Van die dag af dan beraadslaagden zij om Hem te doden … ook Lazarus … omdat velen van de Joden om hem heengingen en in Jezus gingen geloofden” (Joh. 11:53; 12:10-11).
Van hoofdstuk tot hoofdstuk, vanaf het tiende, zal de schaduw van de dood die Hem wacht, steeds dieper worden op Zijn weg naar Golgotha.
Zes dagen voor het Pascha (Mark. 11:11,12,19,20; Joh. 12:1-8)
Toegejuicht door de menigte, die riep: “Hosanna, gezegend Hij die komt in [de] naam van [de] Heer,” was Jezus Jeruzalem binnengegaan. Maar hoewel het volk Hem op dit moment op deze manier had ontvangen, ging er niet één huis in de heilige stad open om Hem te ontvangen. Daarom, “en nadat Hij alles rondom had bekeken, ging Hij, daar het al laat was, naar buiten naar Bethanië met de twaalf,” (Mark. 11:11). Daar was een toevluchtsoord voor Hem (vs. 19 en 20), waar Hij nog een paar uur kon doorbrengen, ver weg van de haat die Hem omringde.
Daar was het, in Bethanië, waar zes dagen voor het Pascha een avondmaal voor Hem werd bereid. “Zes dagen voor het Pascha,” dat wil zeggen, dit jaar op de eerste dag van de week, welke dag gemarkeerd zou worden, als gekenmerkt door Zijn opstanding en door Zijn komst in het midden van de verzamelde Zijnen. “Zij maakten Hem daar een maaltijd voor Hem klaar.” – <<Hoe interessant de persoon van Lazarus ook was in de ogen van iedereen, het was niet ter ere van hem dat de maaltijd werd bereid, maar ter ere van Hem die hem had opgewekt uit de dood. Degenen die hier betrokken waren bij de maaltijd voor het verdwijnen van Jezus, worden vertegenwoordigd door het kleine woordje “zij.” Aan de menselijke activiteit van voorbereiding wordt voorbijgegaan om het grote feit te benadrukken, dat er een maaltijd voor Hem, voor Hem alleen, was bereid>> (Henri Rossier).
Het Pascha was voorbereid door de discipelen: “Waar wilt U dat wij heen gaan en toebereidselen maken dat U het Pascha eet?” vroegen zij aan Jezus (Mark. 14:12); maar de maaltijd in Bethanië die herinnert aan de tafel van de Heer, is het niet in werkelijkheid, Hij die het heeft voorbereid?
Lazarus, Martha en Maria <<stellen ons in drie personen de drie principes voor die de totaliteit van het christelijke leven in het huis van God vertegenwoordigen. Deze drie principes zijn gemeenschap, dienst en aanbidding>> (Henri Rossier).
“Lazarus,” de gestorvene, “was één van hen die met Hem aanlagen.” – <<Hoewel hij een nieuw leven had ontvangen door de opstanding uit de dood, bleef hij wat zijn hele vorige leven betreft de gestorvene. Zijn vorige bestaan was geëindigd in de dood; hij leefde nu een nieuw leven, dat geen verbinding had met het oude>> (Henri Rossier). Hij zat bij Hem aan tafel. Zonder Hem zou hij geen recht hebben gehad om aan Zijn maaltijd te zitten. Kostbare gemeenschap van de ziel met zijn Heiland, verwerkelijkt aan Zijn tafel! Ongetwijfeld wordt daar ook de gemeenschap van de heiligen genoten, deze wonderlijke band die al Gods kinderen verbindt, maar hier wordt vooral de gemeenschap met Hem benadrukt. Wat een gezegend deel: bij Hem aan tafel zijn, misschien zonder iets te zeggen, maar genietend van Zijn persoon, Zijn aanwezigheid, de gemeenschap met Hem.
“Martha diende.” Eens nam haar dienst de eerste plaats in; ze had toen nog niet geleerd dat, om aan de Heer te geven, men eerst van Hem moet ontvangen; maar nu was ze op haar juiste plaats. Er wordt niet gezegd, dat zij Hem diende of hen diende, zoals de schoonmoeder van Petrus (Matth. 8:15; Mark. 1:31); zonder dat het nodig is om dit nader te benoemen, strekte haar dienst zich zowel uit tot de Heer als tot de Zijnen. En inderdaad, hoe zouden we Hem anders kunnen dienen hier op aarde dan onder de Zijnen en onder de zielen die nog ver van Hem zijn en een Heiland nodig hebben?
Zonder verder nog een woord te zeggen, maar vervuld van liefde voor Hem, neemt Maria het kostbaarste dat ze heeft, “een pond balsem van onvervalste, kostbare nardus,’ en giet het over de voeten van Jezus. “Driehonderd denaren” stond voor een heel jaarsalaris, maar niets was te kostbaar voor Jezus. In de andere evangeliën zien we haar de zalfolie gieten op het hoofd van de Koning in Mattheüs en de Dienaar in Markus; maar hier, in Johannes, giet ze haar zalfolie, waarvan de geur het huis vult, op de voeten van de Zoon van God. “Hij zal sterven,” dat stond voor haar in de voorafschaduwing van de liefde.
Op de morgen van de opstandingsdag zullen vrouwen met “de specerijen te brengen die zij hadden bereid” (Luk. 24:1). Maar dat zal te laat zijn: Hij is al opgestaan! Maria was op tijd gekomen. Zoals Jezus zegt: “Zij heeft van tevoren mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis” (Mark. 14:8). Op de dag van Zijn heerlijkheid zullen alle verlosten het geslachte Lam omringen en het nieuwe lied zingen, ieder met een harp en gouden schalen vol reukwerken (Openb. 5:8-9). Geen stem zal ontbreken in dit allesomvattende koor. Maar vandaag de dag – terwijl Hij wordt afgewezen en velen van de Zijnen verder gaan zoals de negen genezen melaatsen in Lukas 17, blij om behouden te zijn, maar vergetend om terug te keren om te danken aan Zijn voeten – waardeert Hij niet in het bijzonder deze lofprijzing en aanbidding die ontspringt uit dankbare harten en zo – net als de zalfolie van Maria – het hele huis vult met de geur ervan?
Nu, op aarde, kunnen we Zijn dood “verkondigen” tot Zijn nagedachtenis, precies zoals Hij dat wenste. In de hemel zal het te laat zijn om deze wens van Zijn hart te vervullen. Wat een balsem was het voor het hart van de Heer om in Bethanië opnieuw en in die mate het medeleven en het begrip te vinden die zo zelden op Zijn weg te vinden waren! (Ps. 69:21).
De hemelvaart (Luk. 24:50-53)
Waarom koos Jezus Bethanië om er de laatste ogenblikken door te brengen van de veertig dagen waarin Hij, met onderbrekingen, zichtbaar op aarde was te midden van Zijn discipelen? Niet vanuit Jeruzalem, de stad van de grote Koning, die Hem verwierp – noch vanuit Galiléa, het gebied van Zijn bediening en van Zijn ontmoetingen met de Zijnen, om hun de zekere tekenen van Zijn opstanding te geven – maar vanuit Bethanië, waar Zijn heerlijkheid zo helder scheen, keert Hij terug naar de hemel. “Hij hief Zijn handen op en zegende hen.” Laatste en verheven aanblik van hun geliefde Meester, die de discipelen zich zullen herinneren, want “En het gebeurde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde en werd opgenomen in de hemel.”
Wat konden ze anders doen dan met grote vreugde terugkeren en God voortdurend loven en prijzen in de tempel!
Laten we daaraan toevoegen, dat Hij op deze Olijfberg, niet ver van Bethanië, zal terugkeren op de dag van Zijn triomf, en dáár “zullen Zijn voeten staan” (Zach. 14:4). Dáár, waar Hij weende, dáár waar Hij leed, dáár waar Zijn heerlijkheid scheen te midden van haat en tegenstand, dáár zal Hij terugkeren.
Georges André; © www.haltefest.ch
Jaar 1975; bladzijde 131
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW