6 jaar geleden

Overdenking Psalm 119 (3)

Psalm 119 vers 4-8

Hoofdstuk 2

Het eerste gebed

ALEPH

Aan het begin van het tweede deel van de eerste strofe vergezellen de gebeden van de psalmist ons. Van vers 4 tot vers 176 keert de psalmist zich tot God, behalve in vers 115, waarin hij uitdrukkelijk zijn scheiding van het kwaad uitdrukt: “Ga weg van mij, kwaaddoeners; zodat ik de geboden van mijn God in acht zal nemen”.

In de 176 verzen bevatten 172 verzen de gebeden van de psalmist die de Heilige Geest in het vijfde boek van de Psalmen schreef. Onze dienst is voor onze broeders en de wereld, maar het is heel belangrijk dat we met onze God en Vader spreken. Zoals iemand ooit zei: “gebed is de adem van de ziel”.

Vers 4: “HEERE, Ú hebt geboden om Uw bevelen ten zeerste in acht te nemen”.

De toewijding uitgedrukt door de psalmist (“ten zeerste in acht te nemen”) wordt gemotiveerd door gehoorzaamheid aan God (“U hebt geboden”) en Gods geschreven openbaring (“Uw bevelen”). Dit schuift elke gedachte terzijde om zichzelf te prijzen (Luk. 17:10). Op deze wijze onderwerpt de ziel zich onvoorwaardelijk aan de goddelijke inzettingen.

We bekommeren ons zeer om waar we van houden. Zo zou het ook met de Goddelijke inzettingen moeten zijn. Toch plaatst vers 4 onze liefde voor de waarheid niet op dezelfde plaats als de oorsprong van onze dienst, maar bewijst dat ons werk zijn oorsprong heeft in de geopenbaarde wil van God. Bedenk dat de Heer Jezus tot de Zijnen gezegd heeft: “Wie Mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft” (Joh. 14:21); denk ook aan de vermaning: “Kijkt dus nauwkeurig uit hoe u wandelt” (Ef. 5:15).

M. Roy en Filipczak; © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 05.09.2012.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW