2 jaar geleden

Het boek Jozua (08)

Een overdenking (vervolg):
Verlossing en vreugde in de hoop

 

Bijbelgedeelten: Exodus 14-15; Jozua 3

Exodus 15 vers 2 en 17:
De HEERE is mijn kracht en lied, Hij is mij tot heil geweest … U zult hen brengen en hen planten op de berg die Uw eigendom is … .”

Voordat we terugkeren naar de onderwerpen die ons in het boek Jozua worden gepresenteerd, moeten we onze uiteenzetting in een ander hoofdstuk voortzetten. Hoewel Israël het land van slavernij had verlaten door hun met bloed bestreken deuren en daardoor vrij waren van het oordeel, waren ze nog lang niet in Kanaän – sterker nog, ze waren noch buiten het bereik van Farao, noch van zijn macht bevrijd.

Bij de bevrijding van Zijn volk toonde de Heer hen Zijn kracht op een bijzondere manier. Al Zijn wonderen die ze in het land Egypte hadden gezien, hadden hen niet geleerd om te zingen: “de Heer is mijn kracht.” Om dit lied te kunnen zingen, moest de redding van de Heer in het hart gekend zijn. Maar voordat de Heer Israël zijn kracht toonde, maakte Hij hun eigen zwakheid duidelijk. Niemand kent echt de kracht van Gods verlossing totdat hij zichzelf machteloos heeft leren kennen, en God leert gelovigen deze noodzakelijke les op Zijn eigen wijze. Natuurlijk heeft elke gelovige God als zijn verlossing, en toch heeft niet iedereen het bewustzijn van dit wonderbaarlijke feit in zijn hart.

God onderwees Israël als volgt: Hij zei tegen Mozes: “Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij terugkeren en hun kamp opslaan voor Pi-Hachiroth, tussen Migdol en de zee, voor Baäl-Zefon. Daartegenover moet u uw kamp opslaan, bij de zee” (Ex 14:2). Zo werden zij in een vallei opgesloten, met de zee voor hen en de vijand achter hen. De Heer had hen in deze noodsituatie gebracht om Zijn volk de nooit te vergeten les van Zijn verlossing te leren, die ze nooit echt zouden kunnen leren, tenzij ze erkenden dat ze geen kracht in zichzelf hadden.

Israël zat ingesloten en toen ze het stof zagen van het naderende leger van de vijand, schreeuwden ze het uit van wanhoop. In hun ogen was hun situatie hopeloos en betekende de dood. De Rode Zee lag voor hen als een open graf; Farao en zijn leger kwamen steeds dichterbij om hen naar de ondergang te drijven. Hun hulpeloosheid werd voor hen een gelegenheid om de majesteit van de God van hun verlossing te leren kennen. In deze nood luidde de indringende vraag: “Wat zou de Heer voor jullie kunnen of willen doen?” En zo is het ook met ons; lezen over God en Hem in het hart ervaren zijn twee totaal verschillende dingen.

We horen hun kreet: “Waren er in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? Hoe hebt u dit met ons kunnen doen door ons uit Egypte te leiden?” (Ex.14:11). In hun angst is Israël een levend beeld van een ziel die, hoewel gered door het kostbare bloed van het Lam van God, plotseling tot wanhoop wordt gebracht door de aanblik van de macht van Satan, en daardoor de volkomen hulpeloosheid van de mens leert kennen in de grote zaak van verlossing. Maar God draagt de angstige gelovige op om op Hem te vertrouwen, zoals Hij Israël deed; Hij zal hem deze heerlijke les leren, ja: “De HEERE zal voor u strijden en ú moet stil zijn.”

Israël had er niet van gedroomd om de Farao te trotseren of tegen hem te vechten, ook al waren ze uit “in slagorde” het land Egypte getrokken. We herkennen het eerste grote principe van de kracht, als we weten dat de Heer in onze hulpeloosheid voor Zijn volk strijdt. In Kanaän was Israël inderdaad het leger van de Heer, maar aan de Egyptische kant van de Rode Zee leerde God hen dat ze niet verlost werden door het zwaard van de overste van het leger van de Heer, maar door de uitgestrekte staf van Mozes. Door middel van de staf van het oordeel heeft God in Zijn soevereiniteit een weg door de dood voor hen bereid. Geen enkele gelovige zou teleurgesteld moeten zijn, omdat hij zichzelf niet meteen een strijder van Christus vindt. Laten we er liever voor zorgen om dag na dag voorwaarts te gaan in de dingen van God, want zo maakt Hij ons tot goede strijders voor zijn Zoon Die is opgestaan.

Israël was bevrijd uit de slavernij en stond op het punt om door iets heen te gaan, dat naar menselijke maatstaven op het graf zelf leek, zodat ze werkelijk de kracht en verlossing van God zouden leren kennen. De weg van de Heer vóór hen, de weg van de vijand was de zee. In de geschiedenis van de wereld is er nog nooit zo’n wonderbaarlijke mars geweest als deze! Het was een ongekend wonder, dat mensen in het midden van de golven marcheerden en dan “door het midden van de zee op het droge konden gaan.” En terwijl de wolkkolom achter hen stond en zijn gloed rechts en links op de wanden van de beschuttende wateren wierp, en terwijl de weg voor de naderende menigte werd gebaand, werd de glorieuze macht van de Heer zichtbaar voor het hele volk. De gespleten wateren, de weg van de Heer voor Zijn verloste volk, werd gezien in de gloed van de heerlijkheid van Zijn wolkkolom. Dit licht was Zijn vaandel, dat Hij omhoog hield ten gunste van Zijn leger. Wat een opmerkelijk, aanbiddelijk aanzicht! Het spreekt voor ons van de weg door de dood die Christus voor ons heeft bereid. Deze lichtende weg, doorkliefd door de arm van de Heer, dwars door het graf van water, verlicht door Zijn licht, was de enige weg voor Zijn volk om te ontsnappen uit de hand van de vijand. En zo zorgde de Heer, Wiens doel het was om Zijn volk geen oorlog te laten zien (Ex. 13:17), ervoor dat Zijn volk de kracht van Zijn rechterhand zag, en door deze wonderbaarlijke aanblik werd aangespoord om te zingen: “Ik zal zingen voor de HEERE, want Hij is hoogverheven” (Ex. 15:1).

“Zo gingen de Israëlieten midden in de zee op het droge. Het water was voor hen aan hun rechter- en linkerhand een muur” (Ex. 14:22). De gelovige wordt gered overeenkomstig de volmaakte verlossing van God die “Jezus, onze Heer uit [de] doden heeft opgewekt, die overgegeven is om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging” (Rom. 4:24-25). Dit is hoe God ons heeft gered. Het bloed van Christus is het antwoord op onze overtredingen en Hijzelf, opgewekt uit de dood, is de getuige dat onze zonden zijn verzoend. De opgestane Christus heeft door Zijn opstanding voor Zijn volk de weg door de dood voorbereid. God heeft het werk voor ons gedaan; wij zijn levend gemaakt in Christus.

God heeft Zijn Christus uit de doden opgewekt en door Zijn werk Zijn volk in volmaakte veiligheid geplaatst, aan de andere kant van de dood. Israël kon figuurlijk zeggen: “Farao’s leger is gestorven, en doordat wij op de weg van de Heer door de dood gegaan zijn, zijn wij levend gemaakt.” Zij zijn uit de dood overgegaan in het leven. Ze zijn als het ware begraven in de zee. En als we terugkijken op Gods werk voor ons, realiseren we ons, dat we met Christus begraven zijn. Niet alleen is Christus gedood als ons Pascha, niet alleen is Hij onze Plaatsvervanger geworden, maar wij zijn met Hem gestorven, “maar voor God levend in Christus Jezus” (Rom. 6:11) – onze opgestane Redder.

Christus is voor onze zonden gestorven: “En als Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof inhoudsloos, dan bent u nog in uw zonden” (1 Kor. 15:17). Want dan zou de last van onze zonden nog steeds op Hem rusten, en in een dode Verlosser kan er geen verlossing zijn. Maar nu is Christus opgestaan uit de dood. De Heer heeft getriomfeerd, de macht van de vijand is overwonnen. “Uw rechterhand, HEERE, was heerlijk in macht” (Ex. 15:6).

Er is maar één weg waardoor we praktisch kunnen binnengaan in de zegening van deze genade waarin we staan, deze genade van volledige redding en verlossing, en dat is de weg van het geloof – geloof in God die Jezus, onze Heer, uit de dood heeft opgewekt. Gods weg voor onze voeten is om in geloof de weg te bewandelen waarvan Hij gezegd heeft, dat het de weg is die Hij voor ons gemaakt heeft. En Hij leidt velen om deze weg door geloof te bewandelen. Er was maar één weg door de Rode Zee en dat was de weg van gehoorzaamheid aan het Woord van de Heer: “Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij opbreken.” De stap van het geloof moest worden genomen en toen het bevel kwam om te vertrekken, werd ook de weg geopenbaard die God had gemaakt: “Hef uw staf op, strek uw hand uit over de zee en splijt hem doormidden.” God heeft tot ons gesproken; Hij heeft gezegd: “dat Christus, nu Hij uit [de] doden is opgewekt, niet meer sterft” (Rom. 6:9), en “het eeuwige leven is in Christus Jezus, onze Heer,” (zie 1 Joh. 5:11), dat is een Goddelijk vaststaand feit. Geloven wij God? Elke gelovige staat in de genade van die vrijheid, en die genade is de genade van God. Laten wij onze God toch geloven!

De vreugde van de redding van de Heer vervulde Israël toen ze wisten, dat ze gered waren – die vreugde kon hen vóór die tijd niet vervullen. En als we door genade God geloven, kunnen we niet anders dan ons verheugen in Zijn redding en in Hem, onze Heiland-God. Zoals we door de Geest deze gunst waarin we staan aanschouwen, zo zijn we ook in de Geest vast verankerd aan de tegenoverliggende kant van de dood, zoals Israël aan de andere oever van de Rode Zee was. Net als zij worden wij een lofzingend volk en zien wij uit naar de toekomst – wij  “roemen in [de] hoop op de heerlijkheid van God” (Rom. 5:2). Toen Israël de overkant van de zee bereikte, beschouwden ze de woestijn die voor hen lag als al doorkruist. Ze zongen over hun overwinningen voordat ze gestreden hadden. Vol vreugde over Gods redding zagen ze zichzelf in Zijn kracht al aan het einde van hun reis en riepen uit: “U leidde in Uw goedertierenheid dit volk, dat U verlost hebt. U leidde hen zachtjes door Uw kracht naar Uw heilige woning” (Ex. 15:13), terwijl Mirjam en de vrouwen antwoordden met tamboerijn en rondedans. Het was het grote koor van een verlost volk, dat zich verheugde in de redding van de Heer.

Heerlijke lofzang! Alles gaat om de Heer, Zijn barmhartigheid, Zijn kracht, Zijn woning. En dit lied wordt ook in de geest gezongen door Gods volk op aarde vandaag, wanneer Zijn barmhartigheid, Zijn verlossende liefde en Zijn kracht hun harten vervult. Moge het vrijmoediger en openhartiger gezongen worden, niet alleen door individuele christenen hier en daar, maar in een vol koor door alle verlosten. Staat er niet geschreven: “Verblijd u in de HEERE en verheug u, rechtvaardigen, zing vrolijk, alle oprechten van hart!” (Ps. 32:11)?

De eerste verzen van Romeinen 5 zijn ons lied van verlossing. De gelovige staat in de Goddelijke zekere gunst en heeft toegang tot genade door Christus Die gestorven en opgestaan is, en beroemt zich niet alleen op de hoop van de heerlijkheid van God, maar overdenkt ook de tijd van zijn leven, zijn moeilijkheden en zijn beproevingen, kijkt naar de woestijn die hij moet doorkruisen, en kan toch triomfantelijk zingen: “Wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten dat de verdrukking volharding werkt, en de volharding beproefdheid, en de beproefdheid hoop; en de hoop beschaamd niet, omdat de liefde van God in onze harten is uitgestort door [de] Heilige Geest die ons gegeven is.“

 

H. Forbes Witherby; © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 15.06.2013.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW