Je had het nooit verwacht. In ieder geval niet nu. Maar vandaag is het gebeurd. Jou of je broer, je zus. Of je vriendin, je vriend. Misschien je ouders. Of zelfs je echtgenoot. En wat nu?
Voor bijna alle mensen is het een regelrechte schok. Als het anders was zou het onnatuurlijk zijn. Bij een bezoek van een arts is het “gebeurd” – nu heb je het zwart op wit. Misschien moest het lichaam onderzocht worden, natuurlijk alleen als voorzorgsmaatregel: “Het hoeft helemaal niet om iets kwaadaardigs te gaan, maar we moeten voorzichtig zijn”. En dan wordt je naar de dokter geroepen, hij vraagt je om een persoonlijk gesprek in zijn praktijk. En hij vertelt je: “We willen er niet omheen draaien – je hebt kanker”. Je eerste gedachte is: niet ik! Alsjeblieft niet, mijnheer – laat het een vergissing zijn! Ik ben toch nog zo jong. Heer, dat kunt U toch niet toelaten. Dat is toch niet waar, of …?
En toch: God heeft jou lief!
“Maar wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede” (Rom. 8:28).
En nu moet je huilen. Misschien heb je nog nooit in de nabijheid van je dokter gehuild. Maar nu is het zover. Je weet dat je Redder bij je is – en toch kun je Hem nu niet begrijpen. Wat moet er nu van jouw plannen terecht komen? Misschien heb je kinderen: zouden ze opeens geen moeder, geen vader meer hebben? “Heer, kan dat Uw wil zijn? Werkelijk?”
“Toen Jezus haar dan zag wenen … werd Hij verontwaardigd1 in de geest en ontroerd … Jezus vergoot tranen” (Joh. 11:33-34).
Ziekte is geen straf!
De eerste ontsteltenis maakt plaats voor vertwijfeling. Waarom moet juist mij dit gebeuren? Wat heb ik verkeerd gedaan? Is dat een straf voor een begaan onrecht? Heb ik een verkeerde zaak over het hoofd gezien, dat een gruwel in de ogen van de Heer is? Moet Hij me voor iets straffen?
“Heer, zie, hij die U liefhebt is ziek” (Joh. 11:3).
Misschien komt het nu zelfs heel onverwacht. Ook in een heel andere zaak die niets met ziekte te maken heeft, heb je opeens heel grote moeilijkheden. Je staat voor aanzienlijke problemen waarvoor jij – of je echtgenoot, of je ouders, of … – geen uitweg weet. Moet dan nu opeens alles samen komen? De Heer weet toch – denk je misschien -, dat ik niet zoveel tegelijk kan dragen. Waarom is die ziekte niet genoeg? Maar je weet innerlijk, dat de Heer een doel heeft met alles. Hij weet waarvoor wij iets nodig hebben in ons leven. Hij staat boven alles.
“En hij (Job) zei: Naakt ben ik uit de buik van mijn moeder gekomen en naakt zal ik daarheen terugkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam van de HEERE zij geloofd!” (Job 1:21).
Vele vragen – geen antwoorden
Je kunt op veel vragen geen antwoorden vinden. Want de Heer heeft nog niet duidelijk gemaakt, waarom je met dit lijden belast bent. Maar opeens wordt een lied heel belangrijk voor je. Je zult het gedurende de hele tijd van de ziekte niet vergeten. Misschien zal dit lied een heel leven lang bij je blijven. Het begeleidt jou – en herinnert je aan een tijd, waarin je de nabijheid van je Heer sterker voelde dan in veel andere tijden.
“Maar de HEERE zal overdag zijn goedertierenheid gebieden; ’s nachts zal Zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God van mijn leven” (Ps. 42:9).
En het zijn juist de psalmen die je hart verlichten, omdat je voelt dat de Heer Zelf tot je spreekt en je troost. En wie kan troosten zoals Hij? Vooral in tijden van nood krijgen de psalmen (of andere passages van de Bijbel die troost kunnen bieden) een gewicht, een uitwerking, die wij in andere tijden misschien niet opmerken. Maar het Woord van God is krachtig om ons in goede tijden te vermanen; maar ook om ons in moeilijke tijden troost en kracht te geven.
“Want Hij doet mij schuilen in Zijn hut op de dag van het onheil. Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent, Hij plaatst mij hoog op een rots” (Ps. 27:5).
Het gebed wordt opnieuw ervaren
En het gebed krijgt een hele nieuwe impuls in ons leven. Omdat we voelen hoe afhankelijk we zijn van onze Heer. Natuurlijk zijn we altijd afhankelijk van Hem. En uiteindelijk weten we dat allemaal. Maar in moeilijke tijden worden we ons er veel meer bewust van. Want het is goed duidelijk, dat de Heer tot ons spreekt. En Hij maakt ons duidelijk, dat we geen enkele stap kunnen doen, tenzij Hij een wonder van genade aan ons doet.
“In die dagen werd Hizkia ziek, tot stervens toe. Toen kwam de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, bij hem en zei tegen hem: Zo zegt de HEERE: Regel de zaken van uw huis, want u zult sterven en niet leven. Daarop keerde Hizkia zijn gezicht om naar de muur en bad tot de HEERE en zei: Och HEERE, bedenk toch dat ik in trouw en met een volkomen hart voor Uw aangezicht gewandeld heb en gedaan heb wat goed is in Uw ogen. En Hizkia huilde erg” (Jes. 38:1-3).
Niet afdwingen
Niemand die getroffen is, kan God herstel afdwingen. En dat weten we immers uiteindelijk ook allemaal. Maar we mogen tot God komen met oprechte harten, want we hangen immers ook aan het leven. Of niet? Dat mogen we Hem zeggen – en Hij hoort ons! Maar we willen de laatste beslissing aan Hem overlaten. Hij heeft deze hoe dan ook! Maar we willen ons daarvan bewust zijn.
“Als de Heer het wil …” (Jak. 4:15).
“… toen hij nu Jezus zag, viel hij op [zijn] gezicht en smeekte Hem aldus: Heer, als U wilt, kunt U mij reinigen” (Luk. 5:12).
Iets heel bijzonders is, dat je het gevoel krijgt dat je gedragen wordt – door de gebeden van anderen. Er is misschien geen andere situatie waarin zovelen voor je bidden. En je voelt dat, omdat gebeden worden gehoord en verhoord door onze Heiland en Heer. Dit verleent geen mystieke (mysterieuze, onverklaarbare) kracht. Maar er is een innerlijk bewustzijn, een zekerheid dat je niet alleen staat. En dat de Heer vanwege deze gebeden een bijzondere zorg voor ons draagt.
“… bid voor elkaar” (Jak. 5:16);
“Maar door de gemeente werd vurig een gebed tot God voor hem gedaan” (Hand. 12:5).
Doe geen beloften
Dit alles kan en zal je troosten. Misschien begin je nu ook met het doen van beloften aan de Heer: als Hij je geneest, zul je dit en dat doen en dit of dat laten. Dat hebben anderen ook al gedaan – en hadden het beter maar niet gedaan:
“Jakob legde een gelofte af en zei: Als God met mij zal zijn en mij zal beschermen op deze weg, waar ik op ga, en … en … dan zal de HEERE mij tot een God zijn” (Gen. 28:20,21).
Deze beloften zijn nutteloos. Ze laten zien dat je nog steeds op jezelf, op je vlees vertrouwt. Het beste is af te zien van onszelf en ons ‘eenvoudigweg’ aan onze Heer overgeven. Natuurlijk, als je echt iets in je leven in orde moet brengen, doe het dan! Maar onmiddellijk, en niet pas wanneer je weer gezond zult zijn, zo te zeggen als “beloning” voor wat de Heer heeft gedaan. Omdat we eenvoudig niet weten of de Heer het wil. Maar we weten dat Hij met ons is. Hij laat ons niet in de steek, nooit!
“De volgende nacht nu stond de Heer bij hem [Paulus] en zei: heb goede moed …” (Hand. 23:11); “Maar de Heer heeft mij bijgestaan en mij gesterkt” (2 Tim. 4:17).
Vertel het de Heer
Maar dan komen de moeilijke tijden waaraan je niet kunt ontkomen. Misschien word je geopereerd, misschien moet je een zware chemotherapie ondergaan. En je wordt onrustig: zal het genoeg zijn? Brengt mij dat weer volledige gezondheid? Je bidt en blijft onrustig. Je hoopt maar hebt geen zekerheid. Vertel het gewoon aan je Heer.
“Ja, mijn ziel is zeer door schrik overmand. En U, HEERE, hoe lang nog?” (Ps. 6:4).
Dan volgt het wachten op het volgende onderzoek, het resultaat van de operatie. Je kunt niets anders doen dan afwachten. Dit kost zenuwen en veel geduld. En uiteindelijk komt het resultaat: alles kon worden weggenomen, je bent weer gezond. Juichend roep je uit:
“Het heil is van de HEERE” (Jona 2:9).
Angst ondanks redding
En toch zul je je leven lang met deze herinnering leven. En je zult bij elk onderzoek weer bang zijn – in ieder geval een beetje: is er echt niets naar voren gekomen? Zal deze ziekte, deze kanker, op deze of enige andere plaats nooit weer terugkomen? Dan mag je zeggen:
“Tot U, HEERE, hef ik mijn ziel op, mijn God, op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden …” (Ps. 25:1,2).
Hij is het waard dat je van nu af aan je leven in een meer bewuste afhankelijkheid van Hem leidt. Vergeet deze dagen, weken, maanden of jaren niet. Je kunt iets leren, wat anderen misschien pas na vele jaren of helemaal niet bereiken. Je bent volledig in de handen van de Heer.
“Bij mij zult u echter veilig zijn” (1 Sam. 22:23).
En als het resultaat toch niet goed was? Of als de kanker op een dag tóch weer terugkomt? En je moet opnieuw deze hele “procedure” doorlopen, of je weet dat er binnenkort een einde aan kan komen? Wanneer het niet slechts uren zijn, maar dagen, weken of maanden, waarin de wind tegen is, je echte strijd ervaren moet? Vergeet dan niet dat de Heer Jezus naar je kijkt met een oog vol van liefdevol mededogen:
“En toen Hij zag dat zij [Zijn discipelen] zich aftobden met het roeien, want de wind was hun tegen – kwam Hij omstreeks [de] vierde nachtwaak tot hen …” (Mark. 6:48).
Moed! Het waren er vier, geen drie!
Uiteindelijk zijn mensen machteloze, moeitevolle vertroosters (Job 16:2). Wij allen kunnen nauwelijks iets zeggen. Maar er is één Trooster in de hemel die je toeroept:
“Hebt goede moed, Ik ben het, weest niet bang” (zie Mark. 6:50).
Deze woorden blijven altijd waar. Ook voor jou in de grootste nood van je leven! Houdt eraan vast:
“Hebben wij niet drie mannen gebonden midden in het vuur geworpen? Zij antwoordden en zeiden tegen de koning [Nebukadnezar]: Jazeker, o koning! Hij antwoordde en zei: Zie, ik zie vier mannen midden in het vuur vrij rondlopen! … en de aanblik van de vierde lijkt op die van een zoon van de goden” (Dan. 3:24,25).
Manuel Seibel; © bibelpraxis.de
Geplaatst in: Christendom, Geloof
© Frisse Wateren, FW