Twijfels overwinnen …
“Ik heb echter voor jou gebeden dat je geloof niet zou ophouden; en jij, als je eens bekeerd1 bent, versterk je broeders” (Luk. 22:32).
Op het meer van Galiléa had de Heer Jezus Zijn discipel niet laten ondergaan, toen hij plotseling vanwege twijfels begon te zinken. Ook daar was Petrus, in beeld gesproken, alleen vanwege Gods machtige werk door geloof bewaard (vgl. 1 Petr. 1:5).
Nu moest hij opnieuw leren (vgl. Luk 5:8) hoe diep zijn natuurlijke hart verdorven was. Deze bittere zelfkennis zou zijn geloofsvertrouwen zwaar op de proef stellen. Het gevaar bestond, dat hij aan zichzelf zou wanhopen. De vijand wachtte alleen op de gelegenheid om zijn vurige pijlen van twijfel af te schieten en het geloof van Petrus te verwoesten.
Maar de Heer bemoedigde Zijn discipel met de woorden: “Ik heb echter voor jou gebeden dat je geloof niet zou ophouden.” Hij laat de uitdovende vlaspit niet uitblussen, maar ontsteekt hem opnieuw (vgl. Jes. 42:3)! We zien het wonderbare resultaat van Zijn voorspraak in Handelingen 2, waar Petrus, vervuld met de Heilige Geest, met grote vrijmoedigheid de eerste christelijke prediking houdt.
Wanneer een gelovige gezondigd heeft, zal de duivel proberen hem wijs te maken, dat hij helemaal niet oprecht bekeerd is. Het enige wat we in deze situatie kunnen doen, is het schild van het geloof opnemen (Ef. 6:16) en standvastig de vijand in geloof weerstaan (1 Petr. 5:9). Het helpt ook om zich bewust te zijn van het volgende: De “aanklager van de broeders” (Openb. 12:10) zal een ongelovige nooit aanpraten, dat hij zich niet bekeerd heeft – omdat hij immers juist wil voorkomen, dat iemand die niet gered is, daarover nadenkt! Twijfels over de behoudenis zaait satan alleen bij de ware discipelen van Jezus, die God in Zijn genade uitverkoren heeft. Paulus schrijft: “Wie zal beschuldiging inbrengen tegen uitverkorenen van God? God is het Die rechtvaardigt; wie is het die veroordeelt?” (Rom. 8:33,34). Maar daarbij blijft de apostel niet staan. Hij is er volledig van overtuigd, dat noch het heden noch de toekomst ons kan scheiden van de liefde van God (Rom. 8:38,39). Dat sluit ons eigen falen mee in!
Toen de tijd van Jezus hier op aarde ten einde kwam, zei Hij tegen Zijn Vader, met het oog op Zijn discipelen: “Toen Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in Uw naam. Hen die U Mij hebt gegeven, heb Ik bewaakt en niemand van hen is verloren gegaan …” (Joh. 17:12). Hij zei dit, hoewel Hij wist, dat een korte tijd later allen Hem zouden verlaten en Petrus Hem driemaal zou verloochenen. Zou het vandaag anders zijn?
Waarom is het zo belangrijk voor Jezus’ discipelen om de Heer enerzijds en anderzijds hun eigen hart beter te leren kennen? Wat betekent het in de praktijk om standvastig satan in geloof te weerstaan? Hoe weerstond de Heer Jezus de grote leugenaar, toen Hij in de woestijn en later in Gethsémané werd aangevallen?
Jan Philip Svetlik, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 21.10.2017.
Geplaatst in: Christendom, Geloof
© Frisse Wateren, FW