“Wees mij genadig, o God, wees mij genadig, want mijn ziel heeft tot U de toevlucht genomen; ik neem mijn toevlucht onder de schaduw van Uw vleugels, totdat de rampen voorbij zijn gegaan” (Ps. 57:2).
Psalm 57 is nog een van Davids psalmen die vanuit een grot geschreven is. In Psalm 142 is David op zijn dieptepunt, maar in Psalm 57 vinden we David op zijn knieën. We zagen in Psalm 142 dat David diep verwond was en in beide Psalmen geeft hij zijn nood toe, hij was eerlijk genoeg om hulp te vragen en nederig genoeg om van God te leren, zelfs als de pijn diep zat. Net als David zitten wij allemaal in de school van God. We studeren nooit echt af van deze school, de lessen en de testen veranderen steeds, maar ze eindigen nooit totdat we in de tegenwoordigheid van de Heer zijn. De vraag voor ons is, hoe reageren we op deze grot-crisis, waarin we ons bevinden? We kunnen onszelf eenzaam aantreffen, geconfronteerd met verbrijzelde dromen, wanhopig verdriet en diepe pijn.
Hier in Psalm 57 leren we hoe David reageerde. Hij ligt op zijn knieën en kijkt omhoog, en hij leert, dat zijn God de God is Die hoort en bevrijdt! In heel Psalm 34 spreekt David zijn God aan als HEER, (Jehovah). Dit is de naam van de zelf-bestaande, verbond-houdende God van gemeenschap! David gebruikt deze naam, HEER, 16 keer in Psalm 34. David was geconcentreerd en gericht op deze God van gemeenschap. Dit gaf hem het vertrouwen om te allen tijde zijn stem in lofprijzing op te heffen. Hij zegende niet alleen de Heer met lofprijzing, David roemde in de Heer en nodigde anderen uit: “Maak de HEERE met mij groot, laten wij tezamen Zijn naam roemen” (Ps. 34:4). Hoewel ontmoediging besmettelijk kan zijn, zijn vreugde en lofprijzing dat ook. David verkoos zijn vreugde te verspreiden in plaats van zijn duisternis.
David verklaart verder in Psalm 34 dat zijn HEER niet alleen zijn geroep hoort, maar hem ook redt. In feite noemt David de gedachte van redding vier keer in deze Psalm (vs. 5,8,18,20). Eén van de sleutels tot Davids redding was, waar hij naar keek of wat hem bezighield. Hij kon zeggen: “Zij zagen naar Hem uit, ja, stroomden op Hem aan; en hun gezicht werd niet rood van schaamte” (vs. 6). Dit doet ons denken aan Stéfanus in Handelingen 7. Midden in zijn eigen crisis zag hij de heerlijkheid van God schitteren in het gelaat van de Heer Jezus en werd gesterkt. Wanneer u en ik onze ogen op Hem richten in onze grot-crisis, zullen we gesterkt worden zoals David en Stéfanus, door Degene met Wie we bezig zijn. “Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van [de] Heer aanschouwen, worden naar hetzelfde beeld veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door [de] Heer, [de] Geest” (2 Kor. 3:18).
Tim Hadley Sr.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW