Mijn gemeente – welke gemeente? (2 – slot)
In de samenkomsten (en geschikte andere gelegenheden) is iedereen als gast welkom, die zich voor het geloof interesseert. Net zoals Christus Zelf nodigen de brusters* uit: “Komt en ziet” (Joh. 1:39), en net zoals Hij zoeken zij actief de verlorenen (verg. Luk. 15). De opname in de volle gemeenschap inclusief het breken van het brood heeft voorwaarden; zij geldt dan niet alleen plaatselijk, maar omdat de plaatselijke vergadering {gemeente, kerk – vertaler} representant van het hele lichaam is {zie 1e artikel in het vorige nummer – vertaler}, voor de gemeente wereldwijd. In zoverre zijn de plaatselijke gemeenten weliswaar niet van elkaar afhankelijk (maar van de Heer), maar als tot hetzelfde, tot één lichaam behorend onafscheidelijk met elkaar verbonden. Dat wensen zij ook in de praktijk te verwerkelijken. Zo neemt een plaatselijke gemeente iemand op, die
- een kind van God is, die door bekering en geloof en de daarmee verbonden inwoning van de Heilige Geest in hem deel van het lichaam van de gemeente geworden is – want het is het avondmaal van de Heer, waar de gemeenschap van het bloed en het lichaam uitgedrukt wordt (1 Kor. 10:16,17); en… een levenswandel heeft, die niet door zonde gekenmerkt wordt – wij allen struikelen vaak (Jak. 3:2; 1 Joh. 1:8), maar een bewust blijven in de zonde moet, als er geen bekering volgt, tot uitsluiting uit de gemeenschap leiden respectievelijk is een hindernis tot opname (1 Kor. 5:1 en volgende verzen); en
- geen verkeerde leeropvatting over God, de Persoon van de Heer Jezus Christus, Zijn verzoeningswerk en de fundamenten van het persoonlijke en gemeenschappelijk geloofsleven aanhangt – wij allen leren nog en hebben in de kennis groei nodig (2 Petr. 3:18; 1 Kor. 13:9 en volgende verzen); maar een overtuigd vasthouden aan dwaalleringen op deze fundamentele punten maakt volgens de uitspraken van de bijbel (2 Joh. :10; Gal. 5:9) de gemeenschap onmogelijk; en
- geen bewuste gemeenschap met het kwade in zijn persoonlijke en gemeenschappelijke betrekkingen heeft (2 Joh. :11; 1 Kor. 10:17-22) – wij zijn in de wereld gezonden (Joh. 17:18) om het licht van de wereld te zijn (Matth. 5:14), maar moeten ons van het kwade afzonderen (1 Thess. 5:22), zelfs wanneer het zich in een christelijk gewaad vertoont (2 Tim. 2:19 en volgende verzen).
Het vergaderingsleven berust in de gemeente van God op vier pilaren (verg. Hand. 2:42):
- De leer van de apostelen: Zij wordt vastgehouden, opdat door allen binnen, maar ook buiten de samenkomsten het Woord van God gepredikt (verg. 2 Tim. 4:2) en ook daarnaar gehandeld wordt (verg. 1 Tim. 4:6), alsook de brusters* opgebouwd worden (1 Kor. 14:1-6,26). Het leren is aan de broeders voorbehouden, die zich daarvoor overeenkomstig de leiding van de Heilige Geest gebruiken laten (1 Kor. 12:4 en volgende verzen; 14:26 en volgende verzen). Vrouwen oefenen hun geestelijke gaven tot nut voor de gemeente op veelvoudige andere terreinen uit; zij mogen volgens de bijbel niet leren (1 Tim. 2:12) en zij zwijgen in de samenkomsten (1 Kor. 14:34,35).
- De christelijke gemeenschap: dit vindt niet alleen in de openbare samenkomsten als gemeente plaats, maar ook in de privéhuizen (Hand. 2:46; 5:42; 18:26; 20:20). Zij heeft niet alleen betrekking op geestelijke dingen, maar ook op het aardse leven van alledag (Hand. 2:44).
- Het breken van het brood: Het is de vervulling van de wens en de opdracht van de Heer Jezus: “Doet dit tot Mijn gedachtenis” (1 Kor. 11:23 en volgende verzen). Het is de praktische uitoefening van de maaltijd van de Heer en staat open voor allen, die volgens de overtuiging van de vergadering (verg. 1 Kor. 5:12,13) aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen (zie boven; 1 Kor. 10). Het broodbreken gebeurt tot gedachtenis aan de Heer Jezus in herinnering aan Zijn dood en is daarmee een bijzondere gelegenheid tot gemeenschappelijke aanbidding (Hebr. 13:15). Het wordt gepraktiseerd “totdat Hij komt” (1 Kor. 11:26), in de verwachting dat Hij elk moment komen kan, om de wereldwijde gemeente tot Zich te halen (1 Thess. 4:15-18). Het stelt het éne lichaam voor, die uit alle gelovigen op de gehele aarde bestaat (1 Kor. 10:17).
- Gebeden: Daardoor worden de verlangens die de gemeente betreffen (verg. 1 Kor. 12:26), voor God gebracht (bijvoorbeeld Hand. 12:5; Ef. 6:18; Kol. 4:3). Vanwege het gebod om te zwijgen (1 Kor. 14:34) is het hoorbaar bidden – evenals het profeteren – voor de vrouwen (1 Kor. 11:5) in de samenkomsten niet mogelijk, maar blijft op het privé-terrein voorbehouden.
In de samenkomsten is de gemeente van God in haar grondslag en in de praktijk van het vergaderingsleven “in Zijn naam” vergaderd, dat betekent dat zij zich in het algemeen en in afzonderlijke gevallen naar Zijn wil richt. Dan heeft zij de belofte dat de Heer Jezus in haar midden is (Matth. 18:20). Daarbij onderwerpt zij zich wat de inhoud en het verloop van de samenkomsten betreft aan de leiding en de werking van de Heilige Geest (1 Kor. 12:11; 1 Thess. 5:19 en volgende verzen).
Gods gemeente – niemand is perfect. Zij …
- … bestaat uit heiligen (zie boven), maar niet uit perfecte mensen. Het zijn mensen met fouten, zwakheden en zonden (Jak. 3:1).
* Met onze fouten en zwakheden nemen wij elkaar op, zoals Christus ons opgenomen heeft (1 Thess. 5:14; Rom. 15:7). Het met elkaar zijn wordt door het wederzijdse rekening houden met elkaar, het gemeenschappelijk doel van vrede onder elkaar, het gericht zijn op het goede en de opbouwing gekenmerkt (Rom. 14). Men verdraagt elkaar in liefde (Ef. 4:2), de een draagt de lasten van de ander (Gal. 6:2), en de brusterliefde* wordt actief gepraktiseerd (1 Joh. 3:16-18; Hebr. 10:24).
* Als iemand zondigt, kan dit niet “verdragen” worden. Allereerst is het zijn persoonlijke verantwoording, het God te belijden en op de vergeving aanspraak te maken (1 Joh. 1:9). Wordt een misstap openbaar, dan moeten zij die geestelijk zijn, ervoor zorgen de broeder/zuster weer met God weer in het reine te brengen (Gal. 6:1). Hebben geloofsgenoten tegenover elkaar gezondigd, dan hebben zij van beide zijden (hij die de zonde begaan en hij die eronder geleden heeft) de plicht naar de andere toe te gaan met het doel om zich te verzoenen (enerzijds Matth. 5:23,24; anderzijds 18:5). Er geldt de plicht elkaar de zonden te vergeven (Matth. 18:21,35; Kol. 3:13). Gebeurt dit niet, dan moeten andere broeders en tenslotte de gemeente zich met de zaak bezighouden; leidt dit alles niet tot bekering en verandering ten goede, dan is een uitsluiting van hem, die bewezen heeft een “boze” te zijn, onvermijdelijk (Matth. 18:15 en volgende verzen; 1 Kor. 5). Zulke beslissingen neemt een gemeente met ware verootmoediging en in het bewustzijn van haar eigen zwakheid; tegelijk is zij zich de tegenwoordigheid van de Heer en de afhankelijkheid van Hem bewust en oefent de bevoegdheid van het binden in haar plaats met geldigheid voor de wereldwijde gemeente uit (Matth. 18:18).
- … mag een geestelijke omgeving bieden, waarin de Heilige Geest werken kan, opdat ieder een discipel en volgeling van de Heer Jezus wordt, doordat hij in de christelijke doop Hem belijdt en zich voorneemt, Hem na te volgen en daarvoor alles wat hindert achterwege laat (Matth. 28:19; Luk. 14:25 en volgende verzen; Matth. 7:13 en volgende verzen); een geestelijke omgeving, waarin ieder de volle gemeenschap ook in het broodbreken uitdrukt en de hem gegeven gave uitoefent; en waarin ieder van de Heer Jezus leert (verg. Matth. 11:29), meer op Hem gaat lijken (Fil. 2:5) en steeds “het voortreffelijke” nastreeft (Fil. 1:9-11). Omdat de Heer persoonlijke overtuiging vraagt (2 Tim. 3:14), gebeurt dit niet door wettelijke voorschriften (Gal. 5:1 en volgende verzen; Kol. 2:20 en volgende verzen) of overheersende leiding (1 Petr. 5:1-3), maar daardoor, dat de Heer Jezus in de samenkomsten en in het persoonlijke geloofsleven de centrale plaats heeft (2 Kor. 3:18), de brusters* een persoonlijk voorbeeld geven (Fil. 3:12 en volgende verzen; Hebr. 13:7) en onderwijs in de genade (Tit. 2:11,12) en liefde (1 Kor. 13:1 en volgende verzen) plaatsvindt. Wanneer een lid van de gemeente “iets anders gezind is”, mag daarop vertrouwd worden, dat God hem/haar in geloof verder brengen zal (Fil. 3:15).
- … wil op de belofte aanspraak maken, dat de Heer hen met Zijn persoonlijke tegenwoordigheid zegent, die zich in Zijn Naam vergaderen (Matth. 18:20). Maar tegelijk erkennen zij, dat de Heer het is, die dit aan de hand van de grondbeginselen, de praktijk en de harten-toestand beslist en beroemt zich niet op exclusieve rechten, dat zij “de gemeente” zouden zijn. Over ongerechtigheid in de christenheid verblijdt zij zich niet, maar zij verblijdt zich met de waarheid (1 Kor. 13:6), waar deze ook in de christenheid voorhanden is. Zij erkent de soevereiniteit van de Heer om te werken waar en door wie Hij wil (Mark. 9:50). Zij ziet niet op anderen neer, maar is er zich bewust van, dat zij zelf de reiniging van de Heer door Zijn Woord nodig heeft (Ef. 5:26). Zij grenst zich niet door namen of bijzondere leringen af, maar zij is ijverig de eenheid, die de Heilige Geest tussen alle leden van het ene lichaam gevestigd heeft, praktisch te bewaren (Ef. 4:4), zonder echter de door de bijbel gestelde grenzen van afzondering van het kwaad en ongerechtigheid te miskennen (zie boven). Zij wil met alle heiligen in de kennis groeien (Ef. 3:18) en heeft liefde tot alle heiligen (Ef. 1:15; Kol. 1:4).
ER IS ÉÉN LICHAAM – Efeze 4 vers 4
Gods gemeente – de wil van God voor de praktijk van de gemeente is vandaag net zo actueel en geldig als toenmaals. Dat is een aansporing en plicht, tot onze zegen en tot heerlijkheid van God.
Slot.
Thorsten Attendorn – © Folge mir nach
Geplaatst in: Gemeente
© Frisse Wateren, FW