4 jaar geleden

Met een ruim hart op de smalle weg (3)

In deze artikelen gaat het om de vraag, hoe wij met een ruim hart de smalle weg, die de Schrift ons aanwijst, gelukkig gaan kunnen. En dat in een tijd, die vele verschillende aanbiedingen presenteert en de gelovigen dreigt te verwarren. Juist daarom is het goed om een zeker en bijbels fundament onder de voeten te hebben.

Verkeerd gebruik van de vrijheid


“Voor de vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt.”
Dit is een gezegende positie en roeping, die aan al Gods ware kinderen is geschonken. Maar zelfs de Galaten moesten gewaarschuwd worden voor het gevaar van het gebruik van de vrijheid als een aanleiding voor het vlees (Gal. 5:1,13). Hoe gemakkelijk de christelijke vrijheid op een verkeerde manier kan worden gebruikt, leren we ook uit het voorbeeld van de gelovigen in Korinthe.

Bezorgdheid om de zwakke broeder 

De Korinthiërs wisten “dat een afgod niets is in [de] wereld, en dat er geen God is dan Eén” (1 Kor. 8:4). Wel, daar hadden ze gelijk in. Maar zij dachten, dat deze kennis hun de vrijheid gaf om meegaand te zijn in het eten van dingen, die aan afgoden waren geofferd. Als een afgod niets is, waarom konden zij dan niet het vlees eten van dieren die aan zo’n afgod waren geofferd? Was het geen gewoon vlees zoals al het andere? Ja, zij gingen zelfs een beslissende stap verder en lagen aan tafel in de afgodstempel om daar van de afgodenoffers te eten. Hadden zij niet de vrijheid dit te doen, omdat ze wisten dat alle afgoderij valsheid was?

Was de zaak echt zo eenvoudig? De apostel laat zien, dat het niet zo was. De Korinthiërs bezaten christelijke vrijheid vanwege hun kennis, maar zij gebruikten die verkeerd. Het eerste wat de apostel hun duidelijk maakt, is dat bezorgdheid voor hun zwakkere broeders, die nog niet voldoende in kennis waren gegroeid, hen van hun gedrag had moeten weerhouden: “Maar kijkt u uit, dat dit recht1 van u niet misschien een struikelblok wordt voor de zwakken. Want als iemand u2, die kennis hebt, in een afgodstempel ziet aanzitten, zal zijn geweten, daar hij zwak is, niet aangespoord3  worden om de afgodenoffers te eten? Want de zwakke, de broeder om wie Christus gestorven is, gaat door uw kennis verloren” (1 Kor. 8:9-11).

Wijst dit niet op een beginsel, dat ook voor ons vandaag van groot belang is? Denken wij soms ook niet, dat wij de vrijheid hebben om dit of dat te doen, om hier of daar te gaan? Maar hebben wij er ook aan gedacht, dat dit recht van ons een struikelblok kan worden voor de zwakken, dat ons gebruik van de vrijheid de zwakke broeder kan “doden”? Christus heeft de zwakken lief, Hij stierf omwille van hen. Hebben wij hen ook lief? Worden onze daden bepaald door liefde voor de zwakken? Het is een overweging, waar we meer aandacht aan moeten besteden. Menige moeilijkheid en vraag zou dan oplossen in het niets; als sneeuw voor de zon.

De tafel van de Heer 

De apostel Paulus gaat in het tiende hoofdstuk van zijn brief aan de Korinthiërs nog een beslissende stap verder en legt hun het noodlottige feit voor, dat er demonen achter de afgoden zitten. Dit zijn zijn waarschuwende woorden: “Daarom, mijn geliefden, ontvlucht de afgodendienst. Ik spreek als tot verstandigen; beoordeelt u wat ik zeg. De drinkbeker der zegening die wij zegenen4, is die niet [de] gemeenschap van het bloed van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet [de] gemeenschap van het lichaam van Christus? Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam; want wij allen nemen deel aan het ene brood. Kijkt u naar Israël naar [het] vlees. Hebben niet zij die de offers eten, gemeenschap met het altaar? Wat wil ik hiermee dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is of dat een afgod iets is? [Nee,] maar dat wat [de volken] offeren, zij dat aan de demonen <offeren> en niet aan God; en ik wil niet dat u gemeenschap hebt5 met de demonen. U kunt niet [de] drinkbeker van [de] Heer drinken en [de] drinkbeker van [de] demonen; u kunt niet deelnemen aan [de] tafel van [de] Heer en aan [de] tafel van [de] demonen. Of willen wij de Heer tot jaloersheid verwekken? Zijn wij soms sterker dan Hij?” (vs. 14-22).

De apostel waarschuwt de gelovigen in Korinthe tegen afgoderij, waarin zij verstrikt waren geraakt door een verkeerd gebruik van hun kennis. Ook al hebben we vandaag de dag niet meer letterlijk te maken met afgoderij, de leringen en beginselen van de Heilige Geest in 1 Korinthe 10 zijn van buitengewoon belang en betekenis voor ons en onze religieuze relaties, zowel intern als extern. Want zijn er ook vandaag niet vele ware kinderen van God, die het als een uiting van christelijke vrijheid beschouwen om heen en weer te lopen (ik spreek nu niet zozeer van wereldlijke dan van religieuze plaatsen), en dan ook weer plaats te nemen aan de tafel van de Heer? Nu, de Korinthiërs dachten er ooit net zo over. Maar de apostel corrigeert hun gedachten, en komt onmiddellijk te spreken over de tafel van de Heer als een beginsel, waarop het avondmaal van de Heer wordt gehouden. Uitgaande van de historische volgorde begint hij met dat deel, dat de diepste en ernstigste betekenis heeft met betrekking tot Christus – de beker: “De drinkbeker der zegening die wij zegenen, is die niet [de] gemeenschap van het bloed van Christus?” Maar waarom verwisselt de apostel de natuurlijke en historische volgorde, en noemt hij de beker vóór het brood, het bloed van Christus vóór het lichaam van Christus?

Welnu, degenen aan wie hij schreef waren eens afgodenaanbidders geweest en verontreinigd met alle verderfelijke gebruiken, waartoe afgoden hun aanbidders aanmoedigden. Van dit alles waren zij nu verlost en bevrijd. Waardoor? Door het kostbare bloed van Christus. En als zij zich tijdens het drinken van de beker herinnerden door Wiens bloed zij van al hun zonden waren afgewassen, als zij zich deze hoge prijs herinnerden, die voor hun verlossing was betaald, hoe zouden zij dan kunnen terugkeren tot datgene, waarvan zij verlost waren?

Om dit idee te benadrukken, denk ik dat de apostel hier eerst de beker noemt. Bovendien leren wij uit de omkering van de vermelding van de beker en het brood, dat het niet gaat om de correctie van verkeerd gedrag bij het breken van het brood, zoals in hoofdstuk 11, maar om de vraag van gemeenschap, dat wil zeggen om de vraag met wie de gelovigen gemeenschap hebben – een gemeenschap waarvan de grondslag het bloed van Christus is.

Het drinken uit de beker was dus niet slechts een formaliteit, maar de sterkste uitdrukking van hun innige gemeenschap of eenwording met het bloed van Christus, dat wil zeggen met Zijn dood, die Hij voor hen had doorstaan. Als zij nu tegelijkertijd de “drinkbeker der demonen” dronken, brachten zij dan niet de beker van de Heer terug tot het beschamend lage niveau van een heidens cultus? Dit mocht niet zo zijn! “U kunt niet [de] drinkbeker van [de] Heer drinken en [de] drinkbeker van [de] demonen” (vs. 21). Wat kon de drinkbeker van de demonen hun geven? Alleen, alleen het kwaad! De drinkbeker van de Heer was echter een drinkbeker van zegen, en sprak van een overvloeiende maat van zegen, verworven door het bloed van de Heiland. De Heer en de demonen, zij stonden lijnrecht tegenover elkaar. Er kon geen gemeenschap tussen hen zijn.

De apostel herinnert de Korinthiërs er ook aan, dat zij door de uiterlijke handeling van het breken van het brood uitdrukking gaven aan de innerlijke gemeenschap met het lichaam van Christus en dat zij, de velen, nu samen één lichaam vormden (vs. 17) en zich daardoor als de gemeente van God onderscheidden van zowel de Joden als van de volken (vs. 32). Hoe konden zij zich dan tegelijk éénmaken met de heidenen en hun afgodenoffers, door ook daarvan te eten? Was het een niet een ontkenning van het ander? Het was voor hen onmogelijk deel te nemen aan de tafel van de Heer, waar Hij de leiding heeft, en tegelijkertijd aan de tafel van de demonen, waar zij bepaalden wat er gebeurde.

Achter de afgoden demonen 

Uit het betoog van de apostel, als ik het zo mag noemen, komen twee beginselen naar voren die voor ons van het grootste belang zijn, en die wij niet ernstig genoeg kunnen nemen, en waarvan het niet naleven in het christendom tot uiterst beschamende gevolgen heeft geleid. Dit is het eerste beginsel:

Achter de zichtbare dingen gaan onzichtbare dingen schuil: houdingen – principes – systemen – machten.

Laten we hierbij een ogenblik bij stil staan en nogmaals kijken naar het voorbeeld van de Korinthiërs, dat zo leerzaam was. De apostel Paulus wist natuurlijk net zo goed als zij, dat afgoden nietszeggend waren, als het ware dode poppen: Wat wil ik hiermee dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is of dat een afgod iets is? (vs. 19). Maar hij liet zijn broeders niet in het ongewisse over wie de echte “draadtrekkers” waren: Achter de afgoden zaten demonen, de vijanden van God en de mens.
“[Nee,] maar dat wat [de volken] offeren, zij dat aan de demonen <offeren> en niet aan God” (vs. 20).

Wij vinden dit beginsel reeds bevestigd in het Oude Testament, waar gezegd wordt: “Zij hebben geofferd aan de demonen, niet aan God, aan goden die zij niet kenden” (Deut. 32:17). De aanbidding die alleen God toekomt, werd door de demonen opgeëist. Ongetwijfeld was het niet de bedoeling van de gelovige Korinthiërs om Satan en zijn gevallenen, boze geesten te aanbidden, net zomin als een onbekeerd mens gelooft, dat hij Satan dient; en toch doet hij niets anders! Hoe belangrijk is het daarom om achter de zichtbare dingen de onzichtbare systemen en machten te onderscheiden die deze in stand houden en ondersteunen. Dit is zelfs op werelds gebied van essentieel belang, wil men niet ten prooi vallen aan ernstige misleidingen. Zo kunnen burgerlijke ongehoorzaamheid, vredesdemonstraties, stakingen en dergelijke naar buiten toe wel een schijn van rechtschapenheid hebben, maar in werkelijkheid zit er niets anders achter dan de geest van opstand tegen het door God gegeven gezag. En dan antiautoritaire opvoeding! Wie heeft er moeite mee om dezelfde auteur – Satan – hierachter te herkennen? En zijn de aanslagen en gewelddaden die vandaag de dag de westerse wereld door elkaar schudden daden van waanzinnigen? Neen, daarachter gaan, uitzonderingen daargelaten, filosofische systemen schuil, die ten doel hebben de machtsorden op aarde, die God ten behoeve van de mensheid heeft ingesteld, te vernietigen. Ik vermeld dit alles alleen om aan te tonen dat achter de uiterlijk zichtbare dingen onzichtbare krachten schuilgaan.

In de religieuze, christelijke wereld is het niet anders. Zeker, wij zijn vandaag niet omringd door tafels van demonen, maar door leringen van demonen (1 Tim. 4:1). Dit omvat de leer over de verering van de heiligen en over het misoffer, alsook alle leringen die de ware Godheid of de ware mensheid van de Heer Jezus of Zijn verlossingswerk aantasten (b.v. de leer van de alverzoening). Verder buitenbijbelse openbaringen en bijbelkritiek, maar ook dweepzieke leringen in de charismatische beweging. Dat elke ware Christen toch een helder inzicht daarover heeft: Achter elke valse leer en verering gaan Satan en zijn engelen schuil, die er belang bij hebben de Heer Jezus te belasteren en de mensen naar lichaam en ziel te schaden. De duivel weet veel beter dan wij christenen vaak weten, hoe fundamenteel belangrijk een goede christelijke leer is. Daarom laat hij geen middel onbeproefd om het te vernietigen en te vervangen door zijn eigen leringen, de leringen van demonen. Heel veel in het christendom, dat een mooie uiterlijke schijn heeft, is niet van God, is niet van Christus. Wie zit er dan achter?

Uiterlijke deelname betekent gemeenschap 

Zeer nauw verwant met het eerste besproken beginsel is het tweede:
Uiterlijke deelneming betekent voor God: innerlijke gemeenschap – zich één maken – overeenstemming.

De Korinthiërs hadden dat evenzo weinig overwogen als de omstandigheid, dat er demonen achter de afgodenoffers zaten. Wanneer zij naar de tempel gingen en daar afgodenoffers aten, kwamen zij in direct contact met de demonen, sterker nog, zij hadden gemeenschap met de demonen, of zij het wisten of niet, of zij het wilden of niet; en de apostel moet beslist tegenspreken: “… en ik wil niet, dat u gemeenschap hebt met de demonen” (vs. 20). Door uiterlijke deelname geeft men uitdrukking – zo althans ziet God het – aan gemeenschap met het systeem dat daar heerst: Men komt in gemeenschap met het “altaar.”

De deelname aan de tafel van de Heer geeft zelf ook uitdrukking aan de gemeenschap, zoals we zo dadelijk zullen zien. Bovendien verwijst de apostel naar het voorbeeld van de Israëlieten en de heidenen. “Kijkt u naar Israël naar [het] vlees. Hebben niet zij die de offers eten, gemeenschap met het altaar?” (vs. 18). Toen de Israëlieten van de offers op het Israëlitische altaar aten, gaven zij daarmee blijk van hun verbondenheid met het Israëlitische systeem van aanbidding, de aanbidding van Jehovah. Wanneer de heidenen van de offers op de heidense altaren aten, gaven zij daarmee blijk van hun verbondenheid met het heidense systeem van aanbidding, namelijk de aanbidding van de demonen.

Daarentegen geeft de christen aan de tafel van de Heer, door uiterlijk deel te nemen aan het ene brood, uitdrukking aan zijn verbondenheid met de Heer, met Zijn dood en met de leden van het lichaam van Christus. En dit is de juiste, centrale plaats van ware, Christelijke aanbidding. Dit is zozeer het geval, dat als de gelovigen niet als leden van het lichaam van Christus rondom deze tafel vergaderd zijn, er op deze plaats geen vertegenwoordiging van de gemeente van God is.

Maar in dit verband moet worden opgemerkt, dat de Heilige Geest twee verschillende uitdrukkingen gebruikt voor “deel uitmaken van” en “in gemeenschap zijn.” Het eerste, metecho = deelgenoot zijn, betekent altijd iets, dat op zichzelf buiten mij staat, maar waarin ik van buitenaf binnentreed, waaraan ik deel heb. Zo zijn wij allen “deelgenoten” of “nemen deel” aan het ene brood (vs. 17), net zoals de heidenen “deelgenoten” waren van de tafel van de demonen (vs. 21). 

Het tweede woord is koinoneo en betekent een gemeenschappelijk deel nemen, een innerlijke gemeenschap hebben. Naast “gemeenschap van het bloed van Christus” en “gemeenschap van het lichaam van Christus” in vers 16, komt dit belangrijke woord bijvoorbeeld ook voor in 1 Johannes 1, vers 3: “En onze gemeenschap nu is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus.”

Met deze hulpmiddelen in de hand kunnen wij nu des te beter het algemene beginsel begrijpen, dat onze uiterlijke deelname aan een zaak, onze vereenzelviging daarmee, gemeenschap ermee uitdrukt. Of dat nu onze bedoeling is of niet – zo ziet God de zaak. Wij moeten eenvoudigweg leren ons in Gods standpunt te plaatsen, anders zullen wij de dingen niet zien zoals Hij ze ziet, en dat is altijd fataal. Ons uiterlijk deelnemen, hetzij aan de tafel van de Heer, hetzij aan een andere tafel die kan zijn opgezet volgens het beginsel van verdeeldheid, of onafhankelijkheid, of zelfs van de boze leer, ziet God aan als vereenzelviging, als gemeenschap, met het beginsel of systeem dat daar heerst, hetzij goed of kwaad. Het is dus mogelijk – en dit is ernstig en het overdenken meer dan waard – dat wij in gemeenschap komen met iets kwaadaardigs door er uiterlijk aan deel te nemen, wat wij zelf niet eens in praktijk brengen! Hebben we dat al eens overwogen?

O, dat de Heer ons er toch voor bewaren mag om boze beginselen met Hem en Zijn tafel in verbinding te brengen! Het is tevergeefs ons te verontschuldigen door te zeggen, dat het hart niet betrokken hoeft te zijn bij wat men uiterlijk toestaat. De gedachten van God zijn anders, en wij moeten leren de dingen van de kant van God te zien.

Aan de uitverkoren vrouw schrijft de oude apostel Johannes in zijn tweede zendbrief dat, indien iemand de leer van Christus niet bracht, men zo iemand niet in huis moest nemen, noch hem groeten. “Want wie hem begroet,” vervolgt hij, “heeft gemeenschap met zijn boze werken” (vs. 11). Is het niet behartigenswaardig op te merken, dat ook hier voor “gemeenschap”6 het woord koinontfo staat? Gewoon een normale begroeting (de hier gebruikte begroetingsformule is dezelfde als die in bijvoorbeeld Handelingen 23:26) – een normale begroeting op de verkeerde plaats kan dus leiden tot gemeenschap met boze werken.

Hoe ernstig is ook de stem die Johannes uit de hemel hoorde zeggen over “Babylon”: “Gaat uit van haar, mijn volk, opdat u met haar zonden geen gemeenschap hebt en opdat u van haar plagen niet ontvangt” (Openb. 18:4)! Ook hier is het woord “gemeenschap” de vertaling van het Griekse woord koinoneo, versterkt met het voorvoegsel “met-”. Dit toont ons opnieuw aan dat uiterlijke deelname aan iets kwaads, gemeenschap met het kwaad betekent. Daarom eist God de reiniging van datgene, wat tegen Hem is. Als wij in Gods ogen niet in gemeenschap willen zijn met het kwaad, moeten wij ons ervan afzonderen. Dit ziet er hard en liefdeloos uit. Maar ware liefde tot onze lieve Heer, die ons zo innig met Zichzelf en met elkaar heeft verenigd, ware wijsheid in de huidige boze loop van de tijd zal ons leiden, om zelfs de schijn van gemeenschap met het boze of zelfs twijfelachtige dingen te ontvluchten.

Wat ons hier getoond is, staat in elk geval in volledig contrast met vele pogingen in het Christendom, om datgene samen te voegen en te verenigen, wat zo verschillend van elkaar is als vuur en water, als goed en kwaad. Ik zou bijvoorbeeld niet naar een evangelie-samenkomst kunnen gaan die gehouden wordt volgens het principe van zulke aan God tegenstrijdige verbindingen. Waarom kan ik daar niet heen? Omdat wij nooit goed kunnen maken wat verkeerd is, goed kunnen maken wat kwaad is, door ons ermee te vermengen (Hagg. 2:13-14). Ook zou ik mij niet kunnen verenigen met hen, die dit beginsel aanhangen in het werk van het evangelie, omdat zij niet in alle opzichten de doeleinden van God nastreven. Gods doel is niet de redding van zondaars alleen, maar dat Zijn volk op aarde een levend getuigenis zal zijn van Christus en van het ene lichaam, Zijn gemeente.

Moge de Heer ons helpen door de uiterlijke schijn heen te kijken, te onderscheiden welke systemen, machten en beginselen achter de uiterlijke schijn en activiteiten verborgen zijn; en moge Hij ons helpen ons afzijdig te houden van datgene, wat niet in Hem zijn oorsprong vindt, opdat wij niet “aan hun zonden deelachtig” worden!

_____________

NOTEN:
1. Of ‘deze bevoegdheid’; zo ook in 9:4-6,12,18.
2. Enkelvoud.
3. Letterlijk ‘opgebouwd’.
4. Of ‘de drinkbeker der lofzegging waarvoor wij loven’.
5. Of ‘krijgt’.
6. De Telos-vertaling én de Voorhoeve-vertaling 4e druk heeft ‘gemeenschap’, alsmede de SV; de NBG heeft ‘heeft deel aan’. {FW}

 

Christian Briem; ©www.bibelpraxis.de

24.11.2003.
Geactualiseerd in het Nederlands: 28-04-2021.

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW