Jakobus 5:14-15
“Is iemand onder u ziek? Laat hij de oudsten van de gemeente bij zich roepen en laten zij over hem bidden en hem zalven met olie in de Naam van de Heer. En het gebed van het geloof zal de zieke behouden, en de Heer zal hem oprichten; en als hij zonden gedaan heeft, het zal hem vergeven worden”.
Het staat toch in de Bijbel?
Jazeker! In de Christenheid, met name onder gelovigen die zich vaak als Pinksteren presenteren, worden de dingen in bovengenoemde teksten nog letterlijk toegepast op gelovigen van onze tijd. Wanneer wij de Bijbel serieus nemen en haar toe willen passen in ons leven, is dat een uitermate goede zaak en naar de gedachten van God. Immers gaf Hij ons Zijn Woord om deze te bewaren. Niet om in de kast te leggen en af en toe met de stofdoek te behandelen om haar dan na bewonderd te hebben, weer in de kast terug te leggen zonder er werkelijk iets mee te doen. De Bijbel is het levende en blijvende Woord van God en maakt mensen levend (1 Petrus 1:23). Toch kunnen en mogen we niet alles uit de Bijbel letterlijk op ons toepassen. Moeten we de woorden “reinigt de handen, zondaars” dan opvolgen door onze handen regelmatig te wassen? Nee! Het is duidelijk dat Jakobus hier refereert aan de joodse wassingen die we ook in Hebreeën 6 vinden. Daar spreekt de Heilige Geest onder andere over “een leer van reinigingen, van handoplegging, van dodenopstanding en van eeuwig oordeel”. Iets wat voor de komst van Christus al bekend was. De reinigingen hier hebben niets te maken met de Christelijke doop. Met de andere dingen die hier in Hebreeën 6:1-2 genoemd worden, behoort het tot de Oud-testamentische waarheden. We moeten deze dingen ook niet verloochenen, zij hadden wel terdege hun plaats, maar ook hun bepaalde tijd. Want het was slechts een gedeeltelijk licht, maar in het Christendom schijnt het volle licht. Deze dingen zijn vormen en ceremonies die behoorden bij het jodendom. Wanneer wij naar deze dingen terugverlangen en deze ook praktisch gaan toepassen, laat zien dat we nog niet “volwassen” zijn, nog niet tot het “volkomene”, dat wil zeggen tot dat wat in het Christendom geopenbaard is. Het betekent een teruggaan tot joodse inzettingen. Er wordt dan “opnieuw een fundament gelegd”, maar een fundament dat niet gegrond is op “het Fundament”, maar op joodse inzettingen.
Dat vandaag zoveel belangstelling bestaat voor deze dingen wijst mijns inziens duidelijk op verblinding door de uiterlijke vormen van de joodse godsdienst. Een godsdienst die sterk gericht is op emoties en op natuurlijk gevoel. Het heeft vandaag veel te maken met “the show must go on”. Dit is een zeer groot gevaar in onze tijd. Niet dat het geloof in Christus een stoïcijnse aangelegenheid is voor alleen het verstand. Nee, ook onze gevoelens worden onder Zijn gezag geplaatst, onder Zijn controle. En een van de dingen die daarbij in het oog springen is “nuchterheid”. Iets wat onder vele charismatische Christenen ver te zoeken is. De apostel Petrus waarschuwde al met het oog op het einde van alle dingen om nuchter te zijn. Daarbij is waakzaamheid in het gebed uiteraard onontbeerlijk (1 Petrus 4:7-8). Dan worden we niet “beneveld” door allerlei Christelijke activiteiten die aangenaam voor het vlees zijn, maar in feite niet anders dan verkapte judaïstische uitingen zijn. Onze opdracht is: “Wordt vervuld met de Geest”. Dit uit zich niet in joodse vormen van godsdienst. Dit vervuld zijn met de Heilige Geest heeft (ondermeer) dit tot resultaat dat we als Christenen met elkaar spreken in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen (Efeze 5:18-19). De Heilige Geest regelt duidelijk hoe het onder de Christenen toe behoort te gaan. “Spreekt …!” (vers 19). Dit is wel iets anders dan de show (met of zonder lichteffecten), de mimes, de film- en videobeelden en de muziek die als “alternatief” worden vervangen in de Christelijke samenkomsten. Wanneer de Heilige Geest de “ruimte” krijgt, en niet wordt verhindert te werken door menselijke invulling van de samenkomsten, dan wordt er gezongen (een vorm waarvan de Heilige Geest Zich bedient; vergelijk Hebreeën 2:12; ) en de Heer van harte bejubeld. Daarbij moet het Woord van God een crusiale rol spelen (Kolosse 3:16). Dan is het niet meer eng, niet meer saai, maar we worden vervuld met blijdschap. De kritiek ebt weg en gaat over in dankbaarheid omdat we beseffen: “De Heer Jezus is in ons midden”. Niet wij heten Hem welkom, maar Hij heet ons welkom bij Hem. Hij is de Gastheer, niet wij! Hij bepaalt de huisregels, niet wij! Dat maakt alles anders. Dat maakt “dat er meer is”.
Terug naar ons onderwerp
Om Jakobus goed te begrijpen is het van belang om te beseffen dat op het moment dat deze brief geschreven werd, God nog geen eind had gemaakt aan het sterk judaïstisch gekleurde Christendom in de begintijd. Nee, God hield Zich toen nog bezig met het volk Israël, hoewel dit volk Zijn Zoon reeds gedood had. We zien dit aan het feit dat God eerst alleen aan de joden het evangelie liet prediken. Dat gebeurde zelfs tot aan het eind van het boek Handelingen. Ondanks alles had God geduld met Zijn aardse volk. God verdroeg de steniging van Stefanus, waarna een sterke vervolging aanbrak tegen de Christenen. Juist dit werd door God gebruikt om het evangelie te verbreiden. De verwoesting van de tempel in 70 na Christus door de Romeinse veldheer Titus markeerde deze periode. Evenals het nu voor sommige charismatische Christenen moeilijk is om de judaïstische vormen los te laten, zo was voor de joden niet gemakkelijk de wet en de eredienst van het oude verbond los te laten. Jakobus, de broer van de Heer Jezus (Galaten 1:19; Markus 6:3; 16:1), de schrijver van de brief van Jakobus, gold naast Kefas (Petrus) en Johannes ook als steunpilaar in de gemeente van Jeruzalem (Galaten 2:9). Hij was dus een leider en nam onder de joodse Christenen een belangrijke plaats in. Hoewel het samenkomen als gemeente Jakobus zeker bekend was in zijn eigen woonplaats Jeruzalem, wordt in zijn brief de joodse Oud-testamenstische dienst niet gehekeld (Jakobus 2:2).
De brief van Jakobus is gericht aan het volk Israel. Blijkens de inhoud met name aan de gelovigen uit hen. Verder is het goed te zien dat het een brief is die bestemd was voor een tijd die gekenmerkt werd door de overgang van het jodendom tot het Christendom. Daarbij is het duidelijk dat God het jodendom toen ook nog niet volledig terzijde had gesteld.
Wat moeten wij dan met deze brief in onze tijd?
Een algemeen principe van God en Zijn Woord is dat Hij Zichzelf niet tegenspreekt en dat Zijn Woord de waarheid is. Wat God in het Nieuwe Testament ons aan waarheden en openbaringen heeft meegedeeld, blijft onveranderlijk waar. Echter wat de Heilige Geest in de ene brief aan ons meedeelt, wordt in een andere brief niet omver gehaald. Dat lijkt eenvoudig, maar dat moeten we wel goed vasthouden.
De verzen uit Jakobus 5:14,15 staan wel “tegenover” de waarheid aangaande de gemeente. Om dit aan te tonen citeer ik uit een ander geschrift het volgende:
- Jakobus gaat ervan uit dat de ziekte (niet altijd, maar toch wel heel goed mogelijk) een gevolg van zonde is. Nu kan God in deze tijd zeker door ziekte en zelfs door de dood ingrijpen, als Zijn kinderen Hem door hun gedrag onteren (1 Korinthe 11:30 en 1 Johannes 5:16). Het is nu echter geen regel zoals dat onder het oude verbond wel gold (vergelijk Deuteronomium 28:1-45).
- De zieke wordt gezegd, de oudsten van de gemeente bij zich te roepen. Waar zijn die echter te vinden? Alleen de apostelen zelf of dienstknechten die daartoe van hen opdracht gekregen hadden, konden oudsten aanwijzen. Nergens wordt het gezag daartoe overgedragen, zodat aangestelde oudsten nu (niet door de Heer, maar) door mensen “in hun ambt verheven” zijn! Daarom is de praktische uitvoerbaarheid voor ons op zijn zachtst gezegd al erg moeilijk geworden.
- De oudsten dienen dan (niet eens met, maar) “voor” de zieke te bidden. Waarom kan hij dat zelf niet? Wordt het gebed van een oudste soms meer verhoord dan het gebed van een “gewone” gelovige? Onder de wet was het inderdaad zo dat een gewone Israëliet niet vrij tot God kon naderen, maar dat deed door bemiddeling van een priester. Een van de meest funeste dwalingen in de christenheid is dat dit verschil in de tijd van de gemeente is overgebracht en men over geestelijken en leken spreekt. Het Nieuwe Testament zegt echter overduidelijk dat wij allen broeders zijn (Mattheus 23:8-10). Wij mogen allen tot God naderen, zowel om te bidden (Hebreeen 4:16) als om priesterdienst uit te oefenen (Hebreeen 10:19-22).
- Vervolgens moesten de oudsten de zieke zalven met olie. Ook dat is een ceremonie die thuishoort in het judaïsme. Daar werd dit uiterlijke ritueel vele malen toegepast, terwijl in de genadetijd de Schrift alleen spreekt over een geestelijke zalving: die van de Heilige Geest (2 Korinthe 1:21; 1 Johannes 2:20). Waar het oude verbond werd gekenmerkt door uiterlijke ceremoniële handelingen die voorafschaduwingen waren van dingen die komen zouden, hebben zij afgedaan nu deze dingen werkelijkheid geworden zijn.
- “En het gebed van het geloof zal de zieke behouden, en de Heer zal hem oprichten”. Ongetwijfeld verhoort God gebeden en ieder herstel na ziekte bewerkt Hij. Maar een soort van gebedsgenezing zoals hier bedoeld wordt, is niet voor onze tijd. In de begintijd van de gemeente liet God door zulke wonderen aan met name het joodse volk duidelijk zien dat die “nieuwe prediking over Jezus van Nazareth” van Hem was. Het is begrijpelijk dat de vrome jood die bij de wet was grootgebracht, moeite had om het eens door God ingestelde judaïstische systeem te verlaten en zich bij een gekruisigde Christus te voegen. Om hem te overtuigen gaf God zulke tekenen (zie Hebreeen 2:4). Naarmate de tijd verstreek en alle Godvrezende joden uit de joodse stal waren uitgedreven (Johannes 10:4), hielden zulke bovennatuurlijke genezingen en wonderen op.
Zo sluiten de genoemde verzen uit Jakobus 5 aan bij het joodse denken. Ze passen echter totaal niet bij het Christendom. Wanneer wij dit toch letterlijk toepassen, staan wij op joodse bodem en dat is niet naar Zijn gedachten.
Hoe we wel met deze verzen kunnen omgaan, kunt u vinden o.a. in de volgende artikelen vinden:
- Gaven van de Geest of dweperij?
- Tongen, talen en tekenen …
Daarin kunt u dan ook vinden dat er recht wordt gedaan aan wat er in 2 Timotheüs 3:16 staat: “Alle Schrift is door God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid”.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW