Het oor is een belangrijk orgaan van het menselijk lichaam. Het vertegenwoordigt een “toegangsdeur” naar onze geest en onze ziel. Als we horen, zijn we als gelovigen niet in de heersende rol, maar in de ondergeschikte rol. In deze zin spreekt het Woord van God ook meerdere keren over de oren van onze Heer, rechtstreeks of door middel van voorbeelden, en wijst daarbij op bijzondere kenmerken van Zijn Mensheid.
1. het voorbereide of gegraven oor
“U hebt geen vreugde gevonden in slachtoffer en graanoffer, U hebt Mijn oren doorboord (letterlijk: gegraven)” (Ps. 40:7). En het citaat van dit vers in het Nieuwe Testament: “Daarom zegt Hij bij zijn komen in de wereld: ‘Slachtoffer en offerande1 hebt U niet gewild, maar U hebt Mij een lichaam toebereid’” (Hebr. 10:5).
De Heer Jezus had Zijn oren voorbereid om te horen en te gehoorzamen. Hij, die God was en daarom alleen maar kon bepalen en bevelen, wilde een dienstknecht worden om Zich volledig te onderwerpen aan de wil van God. Maar hoe voerde Hij deze gehoorzaamheid uit? Als een waar mens, niet als een engel! Daarom spreekt Hebreeën 10 over Zijn komst in deze wereld en over Zijn lichaam, dat Hij voor dit doel had toebereid.
Deze twee dingen worden ook onderscheiden in Filippi 2 vers 7, waar we lezen: Jezus Christus, die “Zichzelf ontledigd2 heeft, [de] gestalte van een slaaf aannemend, de mensen gelijkwordend.”
De Heer Jezus was bereid om een dienstknecht te worden en de plaats in te nemen van het volk Israël, dat door God “Israël, Mijn knecht” werd genoemd, maar dat faalde op het belangrijkste punt – gehoorzaamheid (bijv. Jes. 41:8; 42:1-4; 49:3). Maar Hij was ook bereid om een echt, afhankelijk mens te worden. De geprepareerde of doorboorde oren van onze Heer spreken dus van Zijn wording als dienstknecht en van Zijn menswording.
2. Het gewekte en geopende oor
“De Heere HEERE gaf Mij een tong van een die onderwijs ontving, zodat Ik weet met de vermoeide een woord op de juiste tijd te spreken. Hij wekt Mij elke morgen, Hij wekt Mij het oor, zodat Ik hoor als zij die onderwijs ontvangen. De Heere HEERE heeft Mij het oor geopend, en Zelf ben Ik niet ongehoorzaam, Ik wijk niet terug” (Jes. 50:4,5).
In deze verzen herkennen we de bediening van de dienstknecht en de beschrijving van Zijn weg van gehoorzaamheid. Opdat de Heer Jezus Zijn bediening in overeenstemming met God kon vervullen voor de mensen om Hem heen, bijvoorbeeld voor de vermoeiden, was afhankelijkheid en onderricht van Hem nodig. Dit vereist een aandachtig oor. Een door God geopend oor getuigt van een bereidheid om naar Zijn onderricht te luisteren. – Als de Heer Jezus elke morgen Zijn oor liet wekken, hoe noodzakelijk is het dan voor ons om ons oor elke dag door Hem te laten wekken, zodat we niet onverschillig, slaperig of half wakker zijn voor de Goddelijke stem.
Het open oor is verbonden met de inhoud van de boodschap die hij van God ontving. Het spreekt van de bereidheid om de gehoorde boodschap aan te nemen.
De Heer Jezus zegt met de woorden van de profeet: “Zelf ben Ik niet ongehoorzaam” (Jes. 50:5). Onze Heer was waarachtig God en waarachtig mens in één Persoon. Hij wist van tevoren, dat Zijn weg van gehoorzaamheid een weg van beproeving zou betekenen. Op Zijn weg ervoer Hij de voortdurende tegenspraak van zondaars, het onbegrip van Zijn discipelen. Zijn gehoorzaamheid leidde Hem naar Gethsémané, waar we Hem horen bidden: “Vader, als U het wilt, neem deze drinkbeker van Mij weg; moge evenwel niet mijn wil, maar de Uwe gebeuren!” (Luk. 22:42), en tenslotte naar het kruis van Golgotha.
Als we onze oren laten wekken, wil God ons ook onderwijzen. En als ons oor opengaat voor Zijn boodschap, moet Hij ons ook vertellen, dat de weg van een gehoorzame dienknecht en een trouwe discipel vol tegenspoed is (Joh. 15:18,20). Zijn we dan nog steeds bereid om te luisteren en te gehoorzamen?
3. Het doorboorde oor
“Maar als de slaaf nadrukkelijk zegt: Ik heb mijn meester, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet als vrij man vertrekken,dan moet zijn meester hem bij de rechters brengen. Hij moet hem bij de deur of de deurpost brengen. Zijn meester moet dan met een priem zijn oor doorboren. Zo zal hij hem voor eeuwig dienen” (Ex. 21:5,6).
Net zoals de Hebreeuwse slaaf de mogelijkheid had om in het zevende jaar vrij te worden, had onze Heer Jezus de mogelijkheid om vrij te worden. Hij zei in Johannes 10 vers 18: “Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af; Ik heb macht het af te leggen en heb macht het weer te nemen.” Maar de Heer Jezus wilde een dienstknecht blijven. Waarom? Omdat Hij God, Zijn Vader, en ons, Zijn gemeente, en ieder van de Zijnen, liefhad – met Zijn Goddelijk grote liefde! (Joh. 14:31; Ef. 5:25; Gal. 2:20).
Het doorboorde oor was het onuitwisbare teken van de beslissing van de Hebreeuwse dienstknecht om zijn vrijheid op te geven uit liefde voor anderen. Hoe moet dit gat in het oor van de dienstknecht zijn vrouw en kinderen voortdurend herinnerd hebben aan de grote, onbaatzuchtige liefde van hun man en vader!
Dit “doorboren van het oor” gebeurde met de Heer Jezus aan het kruis van Golgotha. Sinds Hij daar vrijwillig hing en het verlossingswerk volbracht tot verheerlijking van God en onze eeuwige behoudenis, draagt Hij onuitwisbare merktekens op Zijn lichaam: doorboorde handen en voeten en een doorboorde zijde. Voor ons zijn dit tekenen van Zijn oneindige liefde voor ons. Ze zullen ons voor eeuwig herinneren aan de diepte van Zijn lichamelijke en geestelijke nood, aan Zijn verlaten zijn door God, waarin Zijn liefde voor Zijn God en voor ons Hem bracht.
Op die opstandingsdag waren het Zijn doorboorde handen die alle twijfel over Zijn persoon bij de bange discipelen wegnamen, zodat zij zich in Zijn aanwezigheid konden verheugen (Joh. 20:19,20).
Wanneer Hij ons tot Zichzelf heeft opgenomen, zal Hij het centrum en de inhoud van onze aanbidding blijven als “het Lam dat geslacht is.” Kunnen er duidelijkere tekenen zijn dan de merktekens in Zijn handen en voeten die ons herinneren aan Zijn offerdood aan het kruis?
En wanneer Hij in heerlijkheid naar deze aarde terugkeert, zullen de Joden naar Hem kijken die zij doorstoken hebben en bittere wroeging voelen. Op de vraag: “Wat betekenen deze wonden aan uw handen?”, zal Hij antwoorden: “Dat ik geslagen ben in het huis van hen die mij liefhebben” (Zach. 12:10; 13:6).
Hij die een oor en een lichaam voor zichzelf heeft laten bereiden, wil voor altijd een dienstknecht en een mens blijven. “… dan zal hij voor altijd uw slaaf zijn” (Deut. 15:17). Wanneer wij als Zijn dienstknechten in heerlijkheid zijn aangekomen en onze dienst voor Hem op deze aarde is geëindigd, lezen we over Hem en ons: “… dat hij zich zal omgorden, hen zal doen aanliggen en zal naderkomen om hen te dienen” (Luk. 12:37). Wat een oneindige liefde voor ons! – En Hij blijft eeuwig mens; Hij draagt ook de tekenen van Zijn eeuwige dienstbaarheid op Zijn heerlijke menselijke lichaam. Het zijn de wonden die Hem als mens zijn toegebracht die bovenal eeuwige getuigen zullen blijven van Zijn lijden en Zijn volbrachte werk.
© www.haltefest.ch; Marcel Graf
Jaar: 1982; bladzijde 177
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW