Bijbelgedeelte: Johannes 4 vers 20-22
“Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden, en U [1] zegt dat in Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden” (vs. 20).
De vrouw probeert nu weer te ontwijken en het gesprek in een andere richting te sturen. Deze twee ervaringen doen zich vaak voor in gesprekken met verlorenen, dat er aan de ene kant onbegrip is en aan de andere kant een verlangen om te ontwijken. Maar opnieuw laat de Heer Zich niet van Zijn doel afleiden.
Wanneer zij nu over aanbidding begint te spreken, sluit ze zichzelf daarvan uit, omdat ze over de vaderen spreekt met betrekking tot de Samaritanen. Had ze misschien het gevoel dat de persoonlijke staat van haar leven niet geschikt was voor de aanbidding van God? Maar ze zag in de Heer de boodschapper van God en stelt nu de vraag: wat is de juiste manier om God in aanbidding te naderen?
Met de berg die ze hier noemt, bedoelt ze de berg Gerizim. Het was op deze berg dat Jozua de zegen over het volk in het Beloofde Land moest uitspreken (Deut. 11:29; 27:12; Joz. 8:33). Toen deze Samaritaanse gemengde religie in de latere geschiedenis van het volk opkwam, kozen zij de berg Gerizim bij Sichem als hun heiligdom. Met haar woorden maakt de vrouw duidelijk, dat ze meer belang hechtte aan de eredienst van de Samaritanen dan aan wat de Joden erover zeiden. Volgens haar woorden is de aanbidding van de Samaritanen absoluut positief en wat de Joden erover zeggen, plaatst ze in een zeker contrast daarmee. Daarmee neemt ze in bepaalde opzichten afstand van de Joodse eredienst en vraagt ze de Heer wat dan het juiste is om te doen.
De aanbidding van de Joden in het Oude Testament was door God gegeven. God had een verbond gesloten met een volk dat Hij tot Zijn volk had verklaard en had hen aanwijzingen gegeven over aanbidding. Deze aanbidding was niet geestelijk, maar materieel. De aanbidding die God de Israëlieten opdroeg bestond uit offers, slachtoffers, waarvan het volk de ware betekenis helemaal niet kon begrijpen. En bovendien waren deze offers niet Gods diepste gedachte. Zelfs toen ging het Hem om aanbidding vanuit het hart (verg. Ps. 141:2). David had duidelijk begrepen dat, hoewel de materiële offers een uiterlijke verordening van God waren, ze Zijn diepste verlangen niet bevredigden. En door Godvrezende reflectie hierover kwamen sommige gelovigen in het Oude Testament tot het besef, dat het God veel meer ging om de toestand van de harten van Zijn volk in de innerlijke aanbidding.
Jezus zei tot haar: “Geloof Mij, vrouw, er komt een uur dat u1 noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden” (vs. 21).
De enige remedie wanneer verschillende meningen botsen is om alleen te vertrouwen op wat de Heer zegt over deze of gene kwestie. Dit is vooral belangrijk wanneer – zoals hier – de plaats van aanbidding op het spel staat. Het antwoord op verschillende meningen over de plaats van aanbidding is altijd om te geloven wat de Heer erover zegt. Hij laat een oprecht zoekende ziel hierover niet in het ongewisse. Toen de discipelen de plaats voor het Pascha moesten voorbereiden, hadden ze de Heer gevraagd waar Hij dat wilde hebben (Mark. 14:13). Ze moesten de man met de kruik water volgen en hij leidde hen precies waar de Heer het wilde hebben. Ook vandaag de dag zijn dit onze Goddelijke gidsen in elke kwestie: het Woord van de Heer en de leiding van de Heilige Geest.
De Heer Jezus is de Enige Die bevoegd is om de vraag over aanbidding te beantwoorden. Hij laat de vrouw zien, dat noch de berg Gerizim noch de stad Jeruzalem de plaats van aanbidding is, maar dat het gaat om de aanbidding van een Persoon – een geheel nieuwe inhoud. De verklaring van de vrouw is eigenlijk al achterhaald. Met één enkele zin veegt de Here Jezus de eeuwenoude godsdienst van de Samaritanen van tafel en ook de door God Zelf verordende orde van de Joodse eredienst! Niemand anders kon of mocht dit doen, alleen de Zoon van God Zelf; en Hij alleen is het, Die nu deze nieuwe vorm van aanbidding van de Vader invoert.
“U1 aanbidt wat u1 niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de behoudenis is uit de Joden” (vs. 22).
De Heer zegt nu niet, zoals de vrouw eerder deed, dat alleen de vaderen van de Samaritanen op de berg Gerizim aanbaden, maar dat alle Samaritanen dat nog steeds doen. Deze godsdienst van de Samaritanen was een door mensen gemaakte godsdienst, vermengd met Joodse elementen. Godsdienst in deze zin betekent een systeem van stappen die mensen moeten nemen om op eigen kracht tot God te komen – onafhankelijk van wie dit systeem heeft bedacht en opgericht. Wat vinden we vandaag de dag niet op dit gebied! Alles wat niet gebaseerd is op het Woord van God is menselijke godsdienst; alles behalve het Christendom is menselijke godsdienst. Het huidige Jodendom is ook een menselijke godsdienst, hoewel het de enige Goddelijke godsdienst was in de tijd van het Oude Testament (Hand. 25:19). God had de mensen van Zijn aardse volk een systeem gegeven, dat hen leven en zegen zou geven als ze het vervulden (Lev. 18:4,5; Deut. 6:1-3). Dit systeem, deze godsdienst, was het enige dat volmaakt was omdat het door God gegeven was. En het was precies deze godsdienst die de mens niet kon houden vanwege zijn zondigheid en daarom niet op deze manier tot God kon komen.
De Heer Jezus is Degene in Wie alleen redding gevonden kan worden. Paulus schrijft aan de Romeinen, dat Christus naar het vlees uit het aardse volk van God is (Rom. 9:3-5). In deze zin is het heil uit de Joden. Voor de christelijke aanbidding moest echter eerst het werk aan het kruis van Golgotha worden volbracht. Als de Heer Jezus dit werk niet had volbracht, kon er geen aanbidding in geest en waarheid zijn. Hoe groot is deze Persoon! In Hem begint dit uur van christelijke aanbidding; Hij is de grondlegger van deze aanbidding. Wij Christenen uit de volken mogen ook nooit vergeten, dat het heil uit de Joden is, dat Degene Die het heil tot stand bracht uit het Jodendom komt (2 Tim. 2:8).
Achim Zöfelt, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 13.07.2018. [Samenvatting van Bijbelconferentie]
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW