Bijbelgedeelte: Johannes 14 vers 7-14
“Er kwam een vrouw uit Samaria water putten. Jezus zei tot haar: Geef Mij te
drinken” (vs. 7).
Nu ontmoeten twee verstotenen elkaar. De vrouw was een verstotene vanwege haar grote zonde, en de Heer was ook niet gewild en niet erkend, maar Hij werd verworpen vanwege Zijn heiligheid. We zien hier ook de hele vernedering van de eeuwige Zoon van God, Die daar moe en uitgeput voor deze vrouw zat en om een slok water vroeg. Aanbiddelijke Heer! God, de Allerhoogste, heeft Zich zo diep vernederd en heeft Zich zo laag verlaagd tot de ellendigste der ellendigen, dat niemand kan zeggen, dat het niet voor Hem zou gelden.
In Zijn armoede als Mens had Hij niet eens een vat om water voor Zichzelf uit te putten. Hij had ook echt dorst, Zijn vraag was oprecht. Heeft Hij ooit echt het slokje water gekregen waar Hij deze vrouw om had gevraagd? Het verslag in dit hoofdstuk laat dit open. Zeker, de Heer heeft een veel diepere dorst dan lichamelijke dorst gehad; we zingen in een lied, dat Hij dorstte naar de redding van verloren zondaars. Het was Zijn diepe verlangen, dat de genade van God op deze ziel zou worden overgebracht, die zelf dorst had en die dorst van haar ziel tot dan toe nog nooit had gelest. Dit is wat deze ontmoeting bij de put van Jakob kenmerkt.
Ook aan het kruis lezen we over de dorst van de Heer Jezus na de drie uren van duisternis (Joh. 19:28), en daar neemt Hij zure wijn aan – opdat de Schriften vervuld zouden worden (Ps. 69:22).
“Geef Mij te drinken” is geen streng bevel, maar een uitnodiging, een verzoek van de Heer, en dat is ook hoe deze vrouw het opnam (vs. 9). De genade van God wendt zich niet tot de ellendigen door eisen te stellen. Wat had het hart van deze vrouw geopend? Het feit, dat Hij naar haar toe kwam met een verzoek (verg. 2 Kor 5:20), dat Hij haar niet verachtte maar zich tot haar wendde. Daarbij sluit Hij aan op wat deze vrouw had, haar waterkruik. En Hij vraagt haar om iets, met het doel om veel meer te kunnen geven; voor Hem was het geven gelukkiger dan ontvangen (Hand. 20:35).
Het gesprek, dat hier begint en eindigt in vers 26 is al heel leerzaam wat betreft de opbouw ervan. De Heer Jezus bereikt Zijn doel met zeven uitspraken. Zeven is het getal van volmaaktheid, en hier hebben we zeven Goddelijk volmaakte uitspraken van de Heer Jezus:
- “Geef Mij te drinken” (vs. 7);
- “Als u de gave van God kende en Wie Hij is Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, dan zou u aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven” (vs. 10);
- “Ieder die van dit water drinkt, zal weer dorst hebben; maar die drinkt van het water dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst hebben; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een bron van water dat springt tot in [het] eeuwige leven” (vs. 13+14);
- “Ga heen, roep uw man en kom hier” (vs. 16);
- “U hebt terecht gezegd: ik heb geen man; want vijf mannen hebt u gehad, en die u nu hebt is uw man niet; dit hebt u naar waarheid gezegd” (vs. 17+18);
- “Geloof Mij, vrouw, er komt een uur dat u1 noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. U1 aanbidt wat u1 niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de behoudenis is uit de Joden. Maar er komt een uur, en het is er, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid; want de Vader zoekt zulke [personen] die Hem aanbidden. God is een geest2, en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid” (vs. 21-24);
- “Ik ben het, Die tot u spreekt” (vs. 26).
In de loop van dit gesprek toont de vrouw onbegrip en ontwijkende manoeuvres, maar de Heer laat Zich niet van Zijn doel afleiden. Hij wil niet alleen, dat deze vrouw gered wordt, maar ook dat ze een aanbidster wordt. Het was Zijn doel om deze vrouw de verheven waarheid van aanbidding in geest en waarheid te brengen, en al haar vragen kunnen Hem daar helemaal niet van afbrengen. Hij gaat helemaal niet in op haar vragen, maar gaat steeds verder en al Zijn uitspraken bouwen volkomen en doelgericht op elkaar voort. We hebben soms uren nodig om elkaar bepaalde waarheden uit te leggen, zelfs in het evangelie, maar de Heer bereikt Zijn doel met deze zeven uitspraken.
In deze ontmoeting en het begin van het gesprek van de Heer vinden we ook veel waardevolle tips en suggesties voor het persoonlijk delen van het evangelie. Het is altijd alleen het Woord van God, dat het geweten kan bereiken, niet onze eigen logische conclusies. Bovendien komt de Heer Jezus naar een bron, Hij gaat daar waar men kan verwachten, dat daar mensen zijn. Hij heeft dan geduld, gaat zitten en wacht. Hij begint met een eenvoudig verzoek en bouwt zo een vertrouwensrelatie op. Hij heeft geen vooroordelen, niet tegen de Samaritanen met hun valse religie en ook niet tegen deze zondige vrouw die aan de rand van de samenleving stond.
Hij, Die hier om water vraagt, is Dezelfde Die de wateren in een kleed heeft gebonden (Spr. 30:4). De almachtige God, Die uit de harde grond op weg naar Samaria een bron kan laten ontspringen, toont Zich hier in Zijn nederigheid als Mens en vraagt: “Geef Mij te drinken.”
“Want zijn discipelen waren weggegaan naar de stad om voedsel te kopen.” (vs. 8).
We weten niet of de Heer de discipelen de stad in had gestuurd om eten te kopen, of dat ze uit zichzelf deze weg waren gegaan. In ieder geval was Hij bij de bron gebleven; Hij wist dat deze vrouw zou komen en Hij wilde met haar alleen kunnen spreken. De aanwezigheid van de discipelen, die zelf nog niet veel begrepen hadden van de genade van God voor de armen, zou eerder een belemmering dan een hulp zijn geweest in dit pastorale en zeer persoonlijke gesprek met de vrouw. Maar de indruk ontstaat ook, dat de discipelen meer bezig waren met aardse noden en behoeften dan met geestelijke, zoals we zien in het gesprek met de Heer na hun terugkeer vanaf vers 31.
“De Samaritaanse vrouw dan zei tot Hem: ‘Hoe vraagt U Die een Jood bent, van mij te drinken die een Samaritaanse vrouw ben? <Want de Joden hebben geen omgang met Samaritanen.>” (vs. 9).
Waaraan herkende deze vrouw de Heer Jezus onmiddellijk als Jood? Het is duidelijk, dat Hij een uiterlijk herkenningsteken moet hebben gehad, dat Hem als Jood identificeerde. De Joden kregen bijvoorbeeld de opdracht om een kwast van blauwpurper te dragen (Num. 15:37-41); een constante herinnering, dat hun aardse levenswandel hemels georiënteerd moest zijn, dat ze een leven moesten leiden volgens de maatstaf van God. Zijn wij ook herkenbaar als Christenen? Staan we in onze directe omgeving bekend als Christenen? We moeten de Heer Jezus Christus aantrekken (Rom. 13:14), d.w.z. er moet iets van Christus in ons te zien zijn, we moeten niet alleen het woord van het leven spreken, maar het ook uitdragen (Fil. 2:15). Dit betekent, dat we ons geloof authentiek moeten beleven en als zodanig bekend moeten staan.
De vrouw schijnt in eerste instantie afstand te houden en niet met Hem in gesprek te willen gaan. De Joden gingen ook niet om met de Samaritanen, omdat ze dat niet konden door de scheidsmuur die door de wet was gemaakt (Ef. 2:14+15). Maar het was niet alleen de arrogantie van de Joden tegenover de Samaritanen, maar ook, omgekeerd, de vijandigheid van de Samaritanen tegenover de Joden (Luk. 9:51-53).
“Jezus antwoordde en zei tot haar: ‘Als u de gave van God kende en Wie Hij is die tot u zegt: Geef Mij te drinken, dan zou u aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven” (vs. 10).
In zekere zin hebben we in dit vers een verwijzing naar de drie personen van de Godheid. Ten eerste laat de Heer Jezus hier zien, dat God een Gever is; elke menselijke religie ziet God als een veeleisende God. Ten tweede laat Hij iets van Zijn eigen heerlijkheid en grootheid zien. En ten derde laat Hij de grote gave van de Heilige Geest zien, niet als Persoon, maar als kracht van God.
De Heer Jezus leidt Zijn tweede woord tot de vrouw in met een ‘als’, dus Hij formuleert een voorwaardelijke zin, noemt een voorwaarde die vervuld zou moeten zijn om de conclusie werkelijkheid te laten worden. Hier staat echter een constructie in de Griekse tekst die duidelijk maakt, dat de Heer de voorwaarde niet als vervuld beschouwt. Hij laat daarmee zien, dat Hij wist dat deze vrouw de gave van God niet kende. En het tweede waar Hij op ingaat, namelijk of ze wist Wie er tegenover haar zat bij de bron en om water vroeg, laat de simpele waarheid zien dat kennis van God alleen verkregen kan worden door de Persoon van de Zoon, door de Heer Jezus. En dat is precies het grote probleem voor de natuurlijke mens.
De Heer Jezus spreekt hier in figuurlijke taal en verwijst naar natuurlijk water, wat natuurlijk niets nieuws was voor de vrouw. Hij gebruikt geen geestelijke termen die de vrouw helemaal niet zou hebben kunnen begrijpen. Ook hierin kunnen we van Hem leren. Ze dacht waarschijnlijk aan levend water als water, dat niet uit een regenbak komt, maar uit een bron. Levend water is fris bronwater, dat uit zichzelf opborrelt; gewoon water is regenputwater, opgevangen regenwater of ander stilstaand water.
Water heeft verschillende geestelijke betekenissen in het Woord van God. In het algemeen is het een beeld van het Woord van God in zijn reinigende kracht (Joh. 3:5; Ef. 5:26). Ten tweede is het levende water hier en in Johannes 7 vers 38+39 een beeld van de Heilige Geest; in Johannes 4 gaat de betekenis misschien nog verder (zie vs. 14). Een derde betekenis hebben we in Openbaring 22 vers 17, waar het een beeld is van wat God ons geeft, eeuwig leven.
De Joden hadden de Bron van levend water verlaten (Jer. 2:13; 17:13); en omdat dit bevoorrechte volk Hem niet wilde, wendt Hij Zich in Zijn genade tot hen die er van nature geen recht op hadden.
We kunnen niet met zekerheid zeggen wat de Heer uiteindelijk bedoelt met de gave van God in dit vers. Hij zegt het niet concreet, maar het schijnt echt te benadrukken, dat God groot gemaakt moet worden als de Gever in het algemeen. We willen het niet beperken tot de Persoon van de Heilige Geest, maar zien daarin alles wat God geeft. God geeft de Zoon ( Joh. 3:16), God geeft de Heilige Geest ( Joh. 14:16), God geeft het eeuwige leven (Titus 1:2); het is de totale zegen die tot ons mensen is gekomen in de Persoon van de Zoon – de onuitsprekelijke gave van God (2 Kor. 9:15). Broeder Darby heeft eens gezegd, dat hier het tegenwoordige genot van het eeuwige leven in de kracht van de Heilige Geest wordt bedoeld. Het centrum hiervan is de Heer Jezus. Het is de hele rijkdom die niet verbonden is met deze armzalige aarde.
Moeten we God vragen om ons de Geest van God te geven? Als iemand tot geloof komt en van God eeuwig leven krijgt, dan blijft God de Gever en geeft Hij ons uit Zichzelf de Heilige Geest, zonder dat we Hem erom hoeven te vragen. God wil, dat we over dit geschenk nadenken om het beter te leren kennen: de Heilige Geest in verband met het eeuwige leven.
“De vrouw zei tot Hem: Heer, U hebt geen putemmer en de put is diep; waar hebt U dan het levende water vandaan? Bent U soms groter dan onze vader Jakob, die ons de put heeft gegeven die er zelf uit heeft gedronken, en zijn zonen en zijn vee?” (vs. 11+12).
In Johannes 7 vers 3+39 is het levende water duidelijk een beeld van de Heilige Geest. We vinden ook een verwijzing naar de verbinding tussen water en de Heilige Geest in het Oude Testament (Jes. 44:3). Maar de vrouw kon nog helemaal niet begrijpen wat de Heer Jezus met deze woorden bedoelde, omdat ze nog geen verhouding tot God had en omdat ze als Samaritaanse vrouw niet het hele Oude Testament kende, maar alleen de vijf boeken van Mozes. Wij gelovigen van de genadetijd, onderwezen door de Geest van God, kunnen begrijpen wat de Heer Jezus hier bedoelt.
De vrouw dacht alleen aan het water, dat de aardse behoeften van het lichaam bevredigt; en ze zag in de Heer Jezus niet eens een Persoon Die op enigerlei wijze in de buurt van Jakob kwam. Het is niet zeker naar welke bron de vrouw precies verwijst. In Genesis 26 vers 19 lezen we over een put met levend water, die echter niet door Jakob maar door de knechten van Izaäk was gegraven en die zich ook geografisch op een heel andere plaats bevond, veel zuidelijker van Samaria. We vinden in het Oude Testament geen enkele vermelding van Jakob zelf die een put groef. Alleen de Heilige Geest bevestigde dit in vers 6 van dit hoofdstuk.
Als deze vrouw spreekt over Jakob als onze vader, eigent ze zichzelf iets toe waartoe ze eigenlijk niet gemachtigd was. Ze kwam helemaal niet uit Israël, maar was een vrouw uit Samaria. Jakob was niet haar vader, was niet de vader van de Samaritanen. Wat de vrouw hier toevoegt over Jakob en zijn vee staat niet in de Bijbel en is dus niet gebaseerd op het geschreven Woord van God. Deze overlevering was niet waar. We kunnen zien hoe ver deze overlevering ging en dat deze vrouw volledig onwetend was.
Met haar woorden maakt de vrouw een vergelijking tussen de Heer Jezus en een mens. We vinden in Gods Woord verschillende situaties waarin de Heer Jezus in zulke vergelijkingen de grotere, de betere en de heerlijkste wordt genoemd. De Heilige Geest waakt er altijd met ijver over, dat wanneer er vergelijkingen tussen de Heer en mensen worden gemaakt, Hij als de grotere wordt voorgesteld (Matth. 12:41+42; Joh. 5:36; 8:53; Hebr. 3:3). Hebben wij ook zulke indrukken van de Heer, hebben wij ook veel over Hem te zeggen (Hebr. 5:11)?
De toespeling op de ontbrekende emmer laat zien, wat de natuurlijke mens in religieuze termen denkt te kunnen bereiken door zijn eigen inspanningen om geluk, succes en vervulling in het leven te verwerven. En de vergelijking met Jakob laat zien, dat religie, religieuze arrogantie, een gevoel van traditie en trots een obstakel vormen voor het herkennen van Degene Die God is, geopenbaard in het vlees. Veel mensen zijn verstrikt in menselijke tradities en hebben daarom geen zicht op de Zoon van God. Maar het hart komt pas tot rust als het in de Zoon de liefde van de Vader in volle omvang erkent en ervan geniet.
“Jezus antwoordde en zei tot haar: Ieder die van dit water drinkt, zal weer dorst hebben; maar ieder die drinkt van het water dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst hebben; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een bron van water dat springt tot in het eeuwige leven” (vs. 13+14)
De Heer Jezus laat Zich door het bezwaar van de vrouw en haar onbegrip niet van Zijn doel afbrengen. Hij geeft niet op en gaat door met haar uit te leggen, dat Hij helemaal niet wilde spreken over wat slechts tijdelijk de aardse behoeften bevredigt. Hij heeft veel meer te geven. Is het bij ons ook niet zo, dat we vaak zo in beslag genomen worden door aardse dingen, dat we helemaal niet beseffen welke zegeningen er in de hemelse dingen zijn? Dat we de Persoon van de Heer Jezus niet beter leren kennen omdat we met aardse dingen bezig zijn? Zo is het later ook met de discipelen, die eigenlijk als gelovigen toch veel meer inzicht hadden moeten hebben dan deze zondige vrouw. Maar ook zij dachten alleen maar aan aards voedsel (vs. 33).
Het antwoord van de Heer bevat drie wonderbare punten:
- Hij zal niet dorsten in eeuwigheid: hij zal volledige voldoening vinden in wat de Heer Jezus kan geven, een bevrijding van alle verlangens, genoegens, slavernijen en zonden;
- het zal in hem een bron van water worden: het leidt tot gemeenschap met God, de Gever; we delen de gedachten van God over Zijn Zoon, en de gedachten van de Zoon over de Vader; dit water komt niet uit onszelf, en daarin ligt de veiligheid voor ons;
- dat springt tot in het eeuwige leven: het leidt tot aanbidding; deze uitdrukking wordt ook vertaald als opspringen (Hand. 3:8; 14:11), het werkt als een fontein; dit levende water als ons huidige bezit welt op in het huis van het eeuwige leven totdat we onze bestemming bereiken, waar het eeuwige leven thuis is.
Volledige bevrijding – intieme gemeenschap – aanbidding; wat een geweldig geschenk! Kennen wij het hedendaags genot, dat ermee verbonden is? Vindt al onze activiteit haar kracht in deze gemeenschap?
Is het alleen de Heilige Geest Die de dorst van de ziel lest? Begint het niet eerder, wanneer we volledige vrede in onze ziel vinden door het geloof in de Heer Jezus? Dit wordt teweeggebracht door het eeuwige leven in ons. Misschien kunnen we het zo uitdrukken, dat we in de Gave van God het genot van het eeuwige leven in de kracht van de Heilige Geest en in de uitwerking van de aanbidding kunnen begrijpen. De Heilige Geest komt alleen in iemand die het eeuwige leven al bezit. Een onmetelijke zegen die we niet kunnen bevatten!
Water lest onze natuurlijke dorst. Water is van levensbelang voor ons lichaam en heeft ook een heerlijk verkwikkend effect op ons lichaam. Maar mensen zoeken ook water voor hun zielen. Ook dat wordt aangeboden in deze wereld, denk maar aan de filosofie, de verschillende religies en de verschillende interpretaties van de Bijbel die niet in overeenstemming zijn met de Schrift. Maar niets van dit alles kan het diepe verlangen van de ziel bevredigen – wie van dit water drinkt, zal opnieuw dorst krijgen. Laten we gewaarschuwd zijn tegen het zoeken naar zulk water, dat de dorst van de ziel niet kan lessen! Het lijkt misschien interessant, maar men wordt vaak afhankelijk van systemen die diepe ellende in de ziel brengen. Er is veel gevaarlijke literatuur die uit de hoofden van mensen komt, dus we moeten uiterst voorzichtig zijn en ons er bewust van afwenden.
Sinds de zondeval wordt de mens gekenmerkt door een dorst naar iets, dat hij niet bezit; dat hij achter iets aanloopt, dat hij nooit kan grijpen. De edelste vorm van deze geestelijke dorst is de menselijke hoop. Daarin troost de mens zich op de een of andere manier en toch heeft hij niets in handen, hij blijft dorsten. Volledige vrede of rust van de ziel kan alleen in de Heer Jezus gevonden worden.
In tegenstelling tot aards water is er Goddelijk water, levend water, dat ervoor zorgt dat degene die ervan drinkt in eeuwigheid geen dorst meer zal hebben. God heeft niet alleen eeuwig leven gegeven, maar heeft iets totaal nieuws in de gelovige teweeggebracht; hij heeft nu een bron van kracht die zo werkt, dat hij nooit meer dorst zal hebben, alle voldoening is daarmee verbonden. God, de Heilige Geest, geeft kracht en doel aan het leven in ons en stelt de gelovige in staat om tot rust te komen. Beseffen we Wie God ons gegeven heeft? Hebben we al gedankt dat God, de Heilige Geest, ons geschonken is? Hij is een bron van kracht in ons Die in staat is om aan al Gods eisen aan de mens te voldoen (Rom. 8:2). De Heilige Geest is een Persoon van de Godheid, maar wordt hier voorgesteld als een Bron van kracht; naast de Persoon van de Heer Jezus is Hij het grootste geschenk dat God ons heeft gegeven.
In het evangelie van Johannes vinden we zeven waardevolle uitspraken met deze sterkste vorm van ontkenning van toekomstige gebeurtenissen, het betekent altijd zoveel als nooit niet, nooit meer, in geen geval (geenszins):
- “… maar ieder die drinkt van het water … zal in eeuwigheid geen dorst hebben” (Joh. 4:14);
- “… wie tot Mij komt, zal nooit meer honger hebben” (Joh. 6:35);
- ” … wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 6:37);
- “… wie Mij volgt, zal geenszins in de duisternis wandelen” (Joh. 8:12);
- “… als iemand Mijn woord bewaart, zal hij [de] dood geenszins aanschouwen” (Joh. 8:51);
- “… en zij zullen geenszins verloren gaan …” (Joh. 10:27+28);
- “… en ieder die leeft en in Mij gelooft, sterft geenszins in eeuwigheid” (Joh. 11:26).
Achim Zöfelt, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 11.07.2018. [Samenvatting van Bijbelconferentie]
Geplaatst in: Christendom, Geloof
© Frisse Wateren, FW