2 weken geleden

Het boek Jozua (26)

De allerheiligste erfdeel

 

Bijbelgedeelte: Jozua 13 vers 14+33

“Om Hem te kennen” (Fil. 3:10).

Het land dat de kinderen van Israël in Kanaän erfden, werd door de Heer door het lot bepaald en verdeeld door de hogepriester en de leider van het volk, terwijl de stamhoofden de aanwijzingen van de Heer aan het volk overbrachten.

Het speciale deel van Levi moet als eerste worden beschouwd: “Maar aan de stam van Levi gaf Mozes geen erfelijk bezit; de HEERE, de God van Israël, is Zelf hun erfelijk bezit, zoals Hij tegen hen gezegd heeft” (Joz 13:14). De HEERE God was hun erfdeel (Joz 13:33). Levi was volgens Jakobs profetie door heel Israël verstrooid, maar het erfdeel van Levi was het heiligste en kostbaarste van allemaal. Waar de andere stammen ook woonden, ook Levi was daar; overal waar de vromen in Israël de Heer aanbaden, had Levi ook zijn erfdeel. De Heer – niet een plaats – was het lot van Levi: “de HEERE, de God van Israël, is Zelf hun erfelijk bezit.” En zo zijn de gelukkigste en rijkste christenen degenen die hun deel in de Heer vinden. Of ze nu leefden onder de twee en een halve stam aan de overkant van de Jordaan of onder de negen en een halve stam in Kanaän, het was niet de locatie van het land waar hun steden lagen, maar de Heer Zelf en de vuuroffers van de Heer die Levi’s erfdeel waren. “De breedte, lengte, hoogte en diepte” (Ef. 3:18) worden het best begrepen door die christenen die Christus het meest in hun hart hebben wonen door het geloof; die, net als Levi, de Heer Zelf en de offers als hun bewuste deel hebben. Het is goed om reuzen te overwinnen en steden te overwinnen; maar het is nog beter om brandoffers te offeren en deel te nemen aan vredeoffers, om God te aanbidden en gemeenschap met Hem te hebben door de Heer Jezus.

In zekere zin kon het erfdeel van Levi niet worden aangevochten door de inwoners van het land of door buitenlandse vijanden, want zelfs in de donkerste dag van het wegvluchten van Israël, toen het volk van God zijn toevlucht moest zoeken in grotten en holen, kon Levi opkijken naar de onbewolkte hemel en uitroepen: “HEERE, U bent mijn deel en erfelijk bezit.” Maar op een andere manier zou Levi ook de eerste zijn die zou lijden in de dagen van de tegenspoed van Israël, want de offers van Israël waren het deel van Levi en deze zouden ophouden wanneer de vijand Israël gevangen hield. En zo zijn degenen die het dichtst bij Christus staan degenen die de geestelijke armoede van gelovigen of hun lijden door de vijand het scherpst voelen, terwijl zij een erfenis genieten die niet kan worden weggenomen.

Israël mag dan volkomen gefaald hebben in hun verantwoordelijkheid om hun bezittingen in Kanaän te behouden, de heidenen en de afgoden mogen de overhand over hen gehad hebben, maar de onveranderlijke God was het erfdeel van Levi, en overal waar de geest van aanbidding van God in een Israëliet ontwaakte en er vuuroffers aan de Heer werden gebracht, daar had Levi zijn erfdeel.

Met de materiële zegeningen van Israël in gedachten – hun land dat vloeit van melk en honing en rijk is aan “waterbeken, bronnen en diepe wateren, die ontspringen in het dal en op het gebergte” (Deut. 8:7) – is het niet moeilijk om de speciale positie van Levi te herkennen. En geestelijk gezien zien we in het erfdeel van Levi het meest volmaakte deel van de gelovige. Want terwijl we in Christus gezegend zijn met alle geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten, terwijl ons in Hem eeuwige vreugden geschonken zijn, hebben we boven alle zegeningen die ons door of in Christus geschonken zijn, de Heer Zelf. Ja, gelovigen zijn ingevoerd in de zegeningen van het Christendom zodat ze van Christus kunnen genieten. God heeft Zijn volk gered en tot Zich gebracht om geen andere reden dan dat zij zouden zijn als de Heer en Hem zouden kennen, zoals zij gekend zijn (1 Kor. 13:12). De genade van God gaat veel verder dan bevrijding van toorn en toegang tot het leven. Laten we daarom, terwijl we Zijn genade overwegen – de vergeving van zonden, verlossing in Christus, dood zijn en met Hem zijn opgewekt – verder gaan met het kennen van en verblijven in ons meest intieme en hoogste deel. “Hem  te kennen” (Fil. 3:10) is het hoge doel van de energie van het nieuwe leven.

Als we de Heer door geloof in Zijn voortreffelijkheid zien, overschaduwt de heerlijkheid van Zijn licht al het andere. Saulus van Tarsus zag Zijn aangezicht helderder dan de middagzon en vanaf dat moment leefde Saulus voor de hemel. De Heer in de hemel leerde hem niet alleen over de heerlijkheid, maar openbaarde hem daar ook het wonder van zijn eigen hart.

Het is goed om onze onveranderlijke God en ons onveranderlijke deel in Hem te overwegen voordat we het falen van het volk van God in het algemeen overwegen, dat noch de reeds veroverde delen vasthield, noch verder ging om de nog niet veroverde delen te veroveren. Moge de Heer zelf de harten vervullen, en dan zullen we ook het land in bezit nemen, maar als het land ons doel is en niet de Heer, dan is de ziel dor en zonder opbrengst, en de harde en ‘opbrengstloze’ ziel raakt de bezittingen snel uit de hand kwijt.

 

H. Forbes Witherby; © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 23.12.2013.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW