4 jaar geleden

Gods “zachte aandringen”

Kunnen wij God ‘overreden’?

Inhoud

  • Inleiding
  • Kunnen we God overreden?
  • Voorbeelden
  • Wij willen vlees eten (Num. 11)
  • Wij willen de Jordaan niet oversteken (Num. 32)
  • Wij willen een koning (1 Sam. 8)
  • Ik wil niet sterven (2 Kon. 20)
  • Ontevredenheid leidt tot overreding

Schriftgedeelten: Numeri 11 vers 4; 32 vers 5; 1 Samuël 8 vers 5; 2 Koningen 20 vers 1-3.

Inleiding

“Zacht aandringen” betekent dat je iemand aanspoort iets te doen, waartoe hij niet geneigd is. Deze tirade [1] wordt vaak gebruikt, wanneer de wil van de te overreden persoon wordt “gemanipuleerd”. Hoewel we het niet willen toegeven, overreden we altijd anderen. We hebben allemaal onze eigen manier om onze familie en vrienden, werknemers en werkgevers, naaste collega’s en onze kennissen te overtuigen. We gebruiken verschillende niveaus van “zacht aandringen” – van voorzichtig omgaan tot aan het gebruik van harde woorden. Af en toe kunnen we onbedoeld een ander overtuigen, maar meestal is er gemakkelijk een ​​egoïstisch motief bij ons te vinden, vooral als we ons eens bezinnen en ons innerlijk onderzoeken.

Is het mogelijk om God te ‘overreden’?

Ja! Hoe? Natuurlijk kunnen we God niet overtuigen in die zin, dat we doordringen in de soevereine wil van God, die immers van eeuwigheid af al is bepaald. Het is echter mogelijk om God zelfzuchtig te dwingen dat we iets mogen doen of hebben mogen, waarvan Hij precies weet, dat het niet het beste voor ons is. Christenen staan ​​bekend om jammeren en zeuren als verwende kinderen en kunnen de Heer zelfs smeken om ervaringen en andere dingen, die Hij hen niet geven wil.

Verbazingwekkend genoeg vervult God soms onze verlangens! Dit betekent echter niet, dat God blij is met dit soort praktijken. Hij weet dat deze verzoeken niet het beste voor ons zijn, en Hij kent ook de onaangename gevolgen die daaruit voortkomen. Maar God staat ons toe Hem te overreden, als we erop staan ​​dat niet Zijn wil, maar onze wil wordt gedaan. Sommige christenen hebben hard moeten leren, wat het ondankbare volk van Israël lang geleden heeft geleerd: “Toen gaf Hij hun wat zij begeerden, maar henzelf [2] deed Hij uitteren” (Ps. 106:15).

Voorbeelden

Een aantal bijbelse voorbeelden waarin God wordt overreed, zijn te vinden in het Oude Testament, in de geschiedenis van Israël. Omdat al deze gevallen tot onze lering zijn geschreven (Rom. 15:4; 1 Kor. 10:11), is het goed voor ons dat we ons daarmee bezighouden en ervan leren, voordat we dezelfde fouten maken. Preventieve maatregelen zijn altijd beter dan “de afzonderlijke scherven opruimen”. Laten we een paar voorbeelden bekijken uit het Oude Testament waar God overreed wordt.

Wij willen vlees eten (Num. 11)

Numeri 11 vers 4: “Het samenraapsel van vreemdelingen dat in hun midden verkeerde, werd met gulzigheid bevangen; daarom jammerden ook de Israëlieten opnieuw en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven?”

In Numeri 11 hebben we een verslag van de kinderen van Israël die klagen over het manna. Ze waren niet tevreden met het belangrijkste voedsel, waarmee God hen op bovennatuurlijke wijze verzorgde. Ze wilden vlees eten (verg. Num. 11:4). Hun ontevredenheid was een verder bewijs ervoor, dat ze de Heer verworpen hadden (Num. 11:20). Hoewel Hij niet blij was met hun klagen, zei Hij tegen hen, dat Hij hun wens zou vervullen. Hij zou hen zoveel vlees te eten geven, totdat het hen “de neus uit kwam” en ze ervan walgden (verg. Num. 11:20). God voorzag het volk van het vlees, dat ze hebben wilden, en ze verslonden het gretig volgens hun zelfzuchtig denken. Daardoor en samen met voldoende voedsel, kwam Gods oordeel over hen (Num. 11:32-34). Hun ondankbaarheid en zelfzuchtige genotzucht waren het bewijs van hun ontevredenheid, die hen ertoe had gebracht God te overreden. Het overreden komt altijd voort uit een egocentrisch motief.

wij willen de Jordaan niet oversteken (Num. 32)

Numeri 32 vers 5: “Verder zeiden zij: Indien wij genade in uw ogen gevonden hebben, laat dit land uw dienaren tot bezit gegeven worden; laat ons niet de Jordaan oversteken”.

In Numeri 32 lezen we dat tweeënhalve stam van Israël niet het beloofde land wilden binnengaan, dat God voor Zijn volk had uitverkoren. Ruben, Gad en de helft van de stam Manasse besloten, dat het land aan de oostkant van de Jordaan hen meer beviel. Ze zeiden tegen Mozes: “… laat ons niet de Jordaan oversteken!” (Num. 32:5). Mozes legde hen uit, dat dit zelfzuchtige verzoek niet alleen ontmoedigend was voor de andere stammen (zie Num. 32:7), maar ook extra brandstof voor de toorn van de Heer (Num. 32:14). Op dit punt onderhandelden de stammen met Mozes en beloofden, dat ze in ruil voor hun verzoek samen met de andere stammen zouden strijden totdat het land Kanaän veroverd was, en vervolgens zouden terugkeren om aan de “verkeerde kant” van de Jordaan te wonen (Num. 32:16-19).

Hoewel deze overeenkomst niet Gods oorspronkelijke doel was voor de twee en een halve stam, vertelde Hij hen dat ze konden doen wat ze wilden (Num. 32:31). Het was echter duidelijk dat na deze overreding negatieve effecten zouden volgen – ze traden vrijwel onmiddellijk en nog jaren daarna op. In Jozua 22, kort nadat het land was veroverd, leidde een misverstand tussen de twee en een halve stam en de rest van Israël bijna tot een burgeroorlog. Dit misverstand hield precies verband met het punt, dat de twee en een halve stam niet bereid waren zich in het beloofde land te vestigen, zoals God oorspronkelijk had bedoeld. Toen het Assyrische rijk een enkele generatie later Israël aanviel, waren het precies de twee en halve stam, tegenover de Jordaan, die als eersten werden bestreden en in ballingschap gevoerd werden (verg. 1 Kron. 5:26). Er zullen altijd ergens negatieve effecten zijn, als je God overreedt.

Wij willen een koning (1 Sam. 8)

1 Samuël 8 vers 5: “Zij zeiden tegen hem: Zie, u bent oud geworden en uw zonen gaan niet in uw wegen. Stel daarom een koning over ons aan om ons leiding te geven, zoals alle volken”.

In 1 Samuël 8 leren we, dat Israël net zo wilde zijn zoals de naburige naties: ze wilden een koning (1 Sam. 8:5). De profeet Samuël was niet blij met dit verzoek, omdat hij wist dat het niet Gods wil voor Israël was (1 Sam. 8:6). God wilde, dat Israël een staat van God zou zijn en als zodanig zou Hij Zijn volk regeren. Maar het volk drong aan op een koning en de Heer zei tegen Samuël, dat hij naar de stem van het volk moest luisteren (1 Sam. 8:7). God stond toe, dat Hij werd overreed en stuurde Israël de verlangde koning. De Heer zei tegen Samuël: “… zij hebben ú niet verworpen, maar Míj hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn” (1 Sam. 8:7). Sommige hoofdstukken van de Bijbel vermelden de gevolgen van de Israëlieten, die zo onophoudelijk om een koning vroegen, zodat ze net als andere naties zouden zijn. Van zware belasting tot slecht leiderschap, Israël oogstte wat het had gezaaid (verg. Gal. 6:7). Ook als wij soms onze eigen wil doorzetten, leidt het overreden van God niet tot volledige zegen.

Ik wil niet sterven (2 Kon. 20)

2 Koningen 20 vers 1-3:

  1. In die dagen werd Hizkia ziek, tot stervens toe. Toen kwam de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, bij hem en zei tegen hem: Zo zegt de HEERE: Regel de zaken van uw huis, want u zult sterven en niet leven.
  2. Daarop keerde hij zijn gezicht naar de muur en bad tot de HEERE:
  3. Och HEERE, bedenk toch dat ik in trouw en met een volkomen hart voor Uw aangezicht gewandeld heb en gedaan heb wat goed is in Uw ogen. En Hizkia huilde erg. [3]

Het verzoek van koning Hizkia in 2 Koningen 20 is een ander klassiek geval van het overreden van God. Omdat het voor de meesten van ons zo levensecht is, is het zeker de moeite waard om hier ter overweging enige aandacht aan te schenken. Hizkia was een van de goede koningen van Juda. Hij verbood afgoderij die het land was binnengeslopen en bracht enkele hervormingen in het land. (Lees 2 Kon. 18:1-7.) Hij toonde een groot vertrouwen in de Heer gezien de grote ongelijkheid toen Jeruzalem werd bedreigd door de binnenvallende Assyriërs. Hij was daarom getuige van een van de grote wonderen van het Oude Testament. In één nacht werden 185.000 Assyrische mannen neergeslagen door een engel van de Heer, omdat God het vertrouwen in Hizkia beloonde en Jeruzalem bevrijdde. (Lees 2 Koningen 18:8–19:37). De stad Jeruzalem werd nooit door de Assyriërs veroverd, en de belangrijkste reden hiervoor was het grote geloof van de goede koning Hizkia.

Maar later waren er wat teleurstellingen, zo dat we nu bij de gebeurtenissen in 2 Koningen 20 komen. Ten tijde van de goddelijke bevrijding van Jeruzalem werd Hizkia terminaal ziek. De profeet Jesaja kwam tot Hizkia met een boodschap van de Heer: “Regel de zaken van uw huis, want u zult sterven en niet leven” (2 Kon. 20:1). Maar Hizkia wilde Gods timing niet accepteren en vroeg Hem langer te mogen leven. De Bijbel zegt dat hij bitter was (verg. 2 Kon. 20:3; Jes. 38:15,17). Bitterheid is altijd een teken, dat onze houding tegenover God niet bijzonder goed is. Koning Hizkia begon met God te onderhandelen over het leven, dat hij in geloof en goed gedrag had geleefd. “Och HEERE, bedenk toch dat ik in trouw en met een volkomen hart voor Uw aangezicht gewandeld heb en gedaan heb wat goed is in Uw ogen” (2 Kon. 20:3). Opnieuw zien we, dat God Zich liet overtuigen. De Heer beloofde Hizkia te genezen en schonk hem nog vijftien jaar. Hizkia was zelfs in staat om bij God aan te dringen hem een ​​teken te geven. We weten niet precies hoe God ervoor zorgde, dat de schaduw op de zonnewijzer terugging. Maar we weten dat een dergelijk verzoek van de kant van Hizkia geen teken was van een sterk geloof. God had Hizkia uitdrukkelijk gezegd, dat Hij hem zowel genezen als ook zijn leven verlengen zou. Maar Hizkia vroeg nog steeds om een ​​teken. Dit doet ons denken aan het zwakke geloof van Gideon, die jaren tevoren het vlies had neergelegd. Zwak geloof en overreding gaan over het algemeen samen. Als we naar de woorden van Hizkia in Jesaja 38 vers 9-22 kijken, zijn we eerst onder de indruk van de eerlijkheid en logica waarmee hij om leven en gezondheid vraagt. Hizkia overreedde God niet met een materialistische of wereldse eis. Volgens zijn gebed wilde hij gewoon langer leven om de Heer te dienen. Het accent van zijn gebed, verlangen naar een langer leven en welzijn zou erop kunnen wijzen, dat hij zich niet aan Gods volmaakte wil onderwerpen wilde.

Natuurlijk is het niet verkeerd om God om gezondheid en genezing te vragen, zolang we daarbij maar de houding hebben dat “Zijn wil geschiede.” Op een gegeven moment komt het moment dat je sterft (verg. Pred. 3:2). Verwacht je, wanneer deze tijd komt, of het op hoge leeftijd zijn zal, in de bloeitijd van het leven of eerder? Wanneer God Zijn wil over deze kwestie aan ons openbaart (meestal in een gevorderde ziekte zonder uitzicht op genezing en herstel), komt het punt waarop verdere gebeden God overreden betekent. Boos zijn op God is een teken, dat we dit punt hebben bereikt. Biddend smeken of eisen, dat God het leven behoudt (het onze of dat van anderen), dat Hij eigenlijk nemen wil, is uiteindelijk een zelfzuchtige wens. Dat God eindelijk onze veeleisende gebeden beantwoordt en in overeenstemming met onze wil handelt door het leven in stand te houden, betekent dit nog lang niet, dat dit ook Zijn wil is. Feit is, dat we door God te overreden zonde begaan. God te overreden betekent, dat we bereid zijn genoegen te nemen met Gods royale wil, maar niet bereid zijn ons onder Zijn volmaakte wil te stellen.

De tijd van koning Hizkia om te sterven was aangebroken. Maar hij was niet bereid om te sterven. De trieste gevolgen van zijn overreding staan in de hoofdstukken die na zijn genezing volgen. Zijn zoon, Manasse, die een van de ergste koningen van Israël en Juda was, werd waarschijnlijk in deze tijd geboren. (Als u 2 Koningen 21 vers 1 verder blijft lezen, zou u dit daar zien. Omdat er echter vaak overlapping was tussen de regeerders, werd Manasse waarschijnlijk geboren vóór Hizkia’s 15-jarige verlenging). In elk geval brak Hizkia duidelijk zijn woord met het oog op zijn belofte in Jesaja 38 vers 19 om zijn zoon de trouw [4] van God te leren. In 2 Kronieken 32 vers 25 staat, dat Hizkia niets teruggaf aan God voor wat hij ontving, omdat hij te hoogmoedig was. We kunnen dankbaar zijn dat Hizkia later zijn hoogmoedigheid opgaf (2 Kron. 32:26). Maar het gebrek aan opvoeding in de kritieke jonge jaren van Manasse maakte hem tot een koning zoals beschreven in 2 Kronieken 33 vers 9: “Manasse liet Juda en de inwoners van Jeruzalem dwalen, zodat zij erger deden dan de heidenvolken die de HEERE van voor de ogen van de Israëlieten weggevaagd had.” Het feit, dat Manasse zich tegen het einde van zijn regering voor God vernederde (2 Kron. 33:12-16), is een les van Gods verbazingwekkende genade. Feit blijft echter, dat een van de redenen waarom Juda slechte tijden onder Manasse beleefde, het overreden van Hizkia was. Verdere negatieve gevolgen na het herstel van Hizkia ontstonden door zijn veel te vriendelijke ontvangst van de Babylonische gezanten. (Lees 2 Kon. 20:12-19.) Hizkia toonde in zijn trots de heidense boodschappers alle schatten van zijn koninkrijk (2 Kon. 20:13). Ongetwijfeld presenteerde hij hen ook trots de tempelschatten. Misschien probeerde hij indruk te maken op de Babyloniërs met het doel tot een verbond te komen. Zoals ook altijd, deze daad was dwaas en maakte Jeruzalem een ​​welkom doelwit voor het opkomende Babylonische rijk.

In 2 Kronieken 32 vers 31 staat, dat het bezoek van de Babylonische boodschappers een test van God was. Helaas slaagde Hizkia niet voor die test. Hoeveel beter zou het zijn geweest, als Hizkia de Babyloniërs de tempelaanbidding had getoond, die hij God in Jesaja 38 vers 20 had beloofd.

De profeet Jesaja moest Hizkia laten weten, dat de Heer niet verblijd was, dat Zijn koninkrijk mogelijk in de handen van Babylon zou vallen en dat zijn eigen nakomelingen zouden worden gevangengenomen. Zelfs op deze plaats herkennen we een egoïstische houding in Hizkia’s antwoord. Hij was opgelucht toen hij wist, dat hij de voorspelde gevangenschap niet meer zou mee beleven, maar alleen zijn nakomelingen (2 Kon. 20:19). Dat Hizkia toch alleen maar bereid geweest zou zijn om in te stemmen met de wil van de Heer en God niet op een zelfzuchtige manier had overreed!

Ontevredenheid leidt tot overreding

We hebben in onze korte studie gezien, dat het overreden van God kan voortkomen uit elke vorm van ontevredenheid. In Numeri 11 ging het over eetlust en de smaak: de kinderen van Israël wilden vlees in plaats van manna. In Numeri 32 ging het over de plaats en materiëel bezit: de twee en een halve stam wilden hun eigen land kiezen. 1 Samuël 8 ging het over de heerschappij van één persoon om met de anderen mee te kunnen: Israël wilde een koning, zodat ze konden worden zoals de andere volkeren. 2 Koningen 20 ging het over het fysieke leven zelf: Hizkia was niet bereid de tijd van zijn dood van God te accepteren.

We kunnen ons relatief gemakkelijk in elk van deze gebieden van ontevredenheid en overreding van God bevinden. Of we nu onze ontevredenheid in gebed uiten of niet – onze zonden van klagen en overreden zijn er niet minder om. Laten we ernaar streven onze neiging om God te overreden te weerstaan. Mogen wij nederig de Heer volgen als een absoluut Voorbeeld, Die eens zei: “… moge evenwel niet Mijn wil maar de Uwe gebeuren” (Luk. 22:42).

 

David R. Reid

© SoundWords, online in het Duits sinds: 01.10.2013; geactualiseerd: 09.07.2019.

NOTEN
1. ‘Retorische aanklacht met omhaal van woorden’ {taaladvies.net}; ’felle woordenstroom waarin je je ontevredenheid uit’ {encyclo.nl}.
2. Letterlijk ‘hun zielen’.
3. Huilde erg – Letterlijk: huilde een groot gehuil.
4. In de HSV vertaling vertaald als ‘waarheid’. Andere vertalingen hebben ‘trouw’.

 

Originele titel: “Twisting God’s Arm”; Bron: www.growingchristians.org

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW