20 jaar geleden

Gemeenschap met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus

Er is veel te zeggen (of te schrijven) over dit onderwerp, in het bijzonder wel met betrekking tot de veelvoudige “praktische” uitwerkingen die de gemeenschap onder Christenen heeft en moet hebben. Graag wil ik mij beperken tot een eenvoudige, meer principiele verklaring van dit begrip.

Gemeenschap in het Oude Testament

In het Oude Testament komt het woord al voor, weliswaar niet zo vaak, dat in enkele vertalingen met “gemeenschap” werd vertaald. [In de Statenvertaling met “deel hebben aan” (zie Klaagliederen 3:24: De HEERE is mijn deel; vergelijk ook onder andere: 2 Samuel 20:1; 1 Koningen 12:16; Nehemia 2:20; Psalm 16:5; Deuteronomium 32:9) – vertaler]. Maar wanneer ook in het Oude Testament het begrip “gemeenschap” weinig of – al naar gelang welke vertaling – zelfs niet voorkomt, zo komt echter daar toch de zaak als zodanig wel voor. Denken we maar aan Henoch die “met God wandelde” (Genesis 5:22-24), aan Abraham aan wie God niets wilde verbergen wat Hij doen wilde (Genesis 18:17vv), of aan Noach (Genesis 6:9) en Mozes (Exodus 33:11).

Definitie

Echter in het Nieuwe Testament vinden wij dit begrip vaker. Het is de vertaling van het Griekse woord – koinonia -, dat betekent “gemeenschappelijk deel hebben met iemand anders”; of – koinonos -, dat is “iemand die met iemand aan iets deel heeft”. In deze betekenis schrijft de apostel Johannes in zijn eerste brief: “En onze gemeenschap nu is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1 Johannes 1:3). Wij hebben dus een gemeenschappelijk deel met God, onze Vader, die ons de Zoon van Zijn liefde gezonden en ons tot Hem “getrokken” heeft (Johannes 6:44), en met de Heer Jezus Christus, Die ons God, Zijn Vader, geopenbaard heeft.

Zo wordt pas in het Nieuwe Testament het begrip tot een “sleutelbegrip”: Gemeenschap is alleen daar in zijn diepste zin mogelijk, waar ik iemand goed ken in zijn wezen en in zijn gedachten. Gemeenschap met God is daarom alleen mogelijk, waar Hij Zichzelf kennen laat, omdat Hij Zich heeft geopenbaard. En dit heeft Hij gedaan in de Persoon van Zijn Zoon Jezus Christus, in wie allen die in Hem geloven eeuwig leven hebben en daarmee Goddelijk leven, een nieuwe natuur, bezitten. In Hem heeft God ons tot Zijn kinderen verheven en in een onverbrekelijke verbinding met Zichzelf gebracht. Op de grondslag van zulk een verhouding mogen we Hem kennen, en hebben – principieel gezien – gemeenschap met Hem (1 Korinthe 1:9).

Gemeenschap met God

Waarin toont zich nu dit gemeenschappelijk deel met God? God heeft ons in Zijn Woord Zijn liefde en genade, Zijn gedachten, Zijn vreugde – in Zijn geliefde Zoon (!), Zijn bedoelingen die alle zonder uitzondering met Zijn Zoon in verbinding staan, geopenbaard en meegedeeld: wij mogen ze leren kennen en ons er net zo in verheugen, wij mogen ze bewonderen en aanbidden. De Heer Jezus heeft ons Zijn liefde tot de Vader, Zijn overgave aan Hem, Zijn gehoorzaamheid, Zijn offer, Zijn vreugde in de altijd blijvende gemeenschap met Zijn Vader getoond: wij mogen ook dit leren kennen en aanbiddend “beschouwen” en ons daarin verheugen. Wanneer we dat doen – en de Heilige Geest wil ons juist daartoe brengen -, dan hebben we een gemeenschappelijk deel, ja gemeenschap met de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus, “opdat onze blijdschap volkomen is” (1 Johannes 1:4). De Heilige Geest bewerkt de gemeenschap en houdt die levendig in stand; daarom spreekt de apostel Paulus van de “gemeenschap van de Heilige Geest” (2 Korinthe 13:13).

Gemeenschap beleven – niet zonder heiliging

Nu zal het ons niet zwaar vallen te verstaan, dat het genot van de gemeenschap met God, onze Vader, en met de Heer Jezus, alleen mogelijk is, wanneer wij “overeenkomstig Hem leven”, dat betekent: heilig, zoals Hij heilig is. “Welke gemeenschap heeft licht met de duisternis?” (2 Korinthe 6:14, zie ook 1 Johannes 1:6). Dat betekent ook dat wij bereid zijn over alles zo te denken zoals God het doet: dat wij ons de maatstaven van Zijn Woord eigen maken. Onze nieuwe natuur doet dat nu precies. Helaas gebeurt het ons al te gemakkelijk dat wij andere gedachten (en ander gedrag, spreken, doen en laten) in ons leven toelaten, dat wij “onafhankelijk” van onze Heer denken en handelen. Een broeder schreef daarover: “Een enkele gedachte die slechts een voorbijgaande schaduw op onze zielen werpt, is genoeg haar (dat is de praktisch beleefde gemeenschap) te onderbreken. Wij vinden haar terug door zelfoordeel, door het belijden van dat, wat haar onderbroken heeft”.

Wanneer wij nu de maatstaf van het Woord van God voor ons leven aanleggen, dan zullen wij altijd weer naar de Heer Jezus Zelf moeten kijken, omdat Hij volkomen naar deze maatstaf Zijn weg gegaan is. We zullen dan Zijn opdracht vernemen: “Volg Mij na!” In Zijn tegenwoordigheid leren wij de”wandel” die God verblijd: “Wie zegt dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen als Hij gewandeld heeft” (1 Johannes 2:6). In Zijn tegenwoordigheid leren wij Zijn gevoelens: “Wandelt in liefde, zoals ook Christus ons heeft liefgehad” (Efeze 5:2). We leren Zijn gezindheid: “Want laat die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was” (Filippi 2:5). Zo zijn we dan in staat Hemzelf “voor te stellen”, wat immers naar de woorden van de Heer Jezus onze opdracht en ons doel moet zijn: “Schijnt als lichten in de wereld, terwijl u [het] woord van [het] leven vertoont” (Filippi 2:15-16) en de deugden verkondigt van Hem “die u heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht” (1 Petrus 2:9). Dan is er vrede en geluk in onze harten, we genieten de vreugde van Zijn gemeenschap.

Gemeenschap onder elkaar

Ik kom nog eens op het begin van de Johannesbrief terug. Johannes schreef daar: “… opdat ook u met ons gemeenschap hebt. En onze gemeenschap nu is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1 Johannes 1:3); en iets later: “Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar …” (vers 7). Hier vinden we twee zijden van een waarheid die voor ons als Christen van grote betekenis is, namelijk aan de ene kant:

– zulken, die gemeenschap met de Vader en de Zoon hebben (daar zij hetzelfde leven uit God en de Heilige Geest bezitten), hebben) ook onder elkaar gemeenschap, en aan de andere kant,

– zulken, die deze gemeenschap ook in hun leven genieten, kunnen ook gemeenschap met elkaar beleven en genieten. (Zie ook het woord van de Heer Jezus aan Petrus: “Als Ik je niet was, heb je geen deel met Mij” (Johannes 13:8). Haar verwerkelijking vindt deze gemeenschap juist dan, als zij, ieder persoonlijk, “in het licht wandelen”. Dat is nooit iets uiterlijks, het is nooit een soort gezelligheid onder gelijkgezinden, maar draagt het bewustzijn van de tegenwoordigheid van God en de vreugde van Zijn toestemming in zich.

Deze gemeenschap met onze Heer en onder elkaar vindt een bijzondere uitdrukking in het deelnemen aan brood en beker aan de tafel van de Heer, die als zodanig een uitdrukking van de gemeenschap is: “De drinkbeker der zegening die wij zegenen, is die niet [de] gemeenschap van het bloed van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet [de] gemeenschap van het lichaam van Christus? Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam, want wij allen nemen deel aan het ene brood” (1 Korinthe 10:16-17). Wij “hebben deel” aan Zijn vergoten bloed – Hij gaf Zijn leven voor ons -, en wij hebben deel aan Zijn lichaam, die Hij eens voor al overgegeven heeft, immers wij vormen een lichaam waarvan Hij het hoofd is. Aan de tafel van de Heer worden natuurlijk ook op de rechten van de Heer acht geslagen, daarom spreekt de apostel aansluitend van de onmogelijkheid dit in verbinding te brengen met boosheid (1 Korinthe 10:18-20). Maar deze grondslag hebben wij immers boven al verder met betrekking tot de beleefde en genoten persoonlijke gemeenschap met God gezien.

Zoek ik gemeenschap?

Misschien denkt de lezer nu dat gemeenschap met God in deze zin bijna onmogelijk is. God, onze Vader, kent ons en weet hoe gemakkelijk zo een gevoelige band door heftige beroering en onstuimig gedrag beschadigd en verbroken kan worden. En “God is getrouw, door Wie u geroepen bent tot [de] gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus onze Heer” (1 Korinthe 1:9). Zijn trouw is onze onbeperkte hulpbron, Zijn genade en liefde laten ons niet los … maarwillen wij ons ook tot Hem laten trekken en in Zijn gemeenschap gelukkig zijn? Dat is een vraag van onze persoonlijke beslistheid en geestelijke energie. Traagheid en onverschilligheid laten ons verkommeren, maken ons zwak en vatbaar voor de wereld en hinderen iedere echte Christelijke vreugde.

God zoekt gemeenschap

Gods bedoeling van de liefde is echter dat vroegere vijanden en zondaars met Hem verzoend worden, vrede met Hem en in Hem bezitten zouden, ja in Zijn tegenwoordigheid en gemeenschap zouden zijn, tot Zijn eigen en tot onze vreugde, nu al en spoedig in het huis van de Vader (Johannes 14:2).

Rainer Brockhaus, © Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW