Vooral wanneer we door moeilijke tijden moeten gaan, wordt onze volharding of geduld door de Heer op de proef gesteld. Jakobus zegt: “Acht het enkel vreugde, mijn broeders, wanneer u in allerlei verzoekingen valt, daar u weet dat de beproefdheid van uw geloof volharding bewerkt. Laat de volharding echter een volmaakt werk hebben, opdat u volmaakt en volkomen1 bent, terwijl het u aan niets ontbreekt” – “Gelukkig de man die verzoeking verdraagt; want beproefd geworden zal hij de kroon van het leven ontvangen, die Hij beloofd heeft aan hen die Hem liefhebben” (Jak. 1:2-4,12).
Gods geduld
Wanneer we spreken van volharding of geduld, denken we eerst aan het geduld van God, dat Hij heeft jegens alle mensen, maar die wij als gelovigen op een bijzondere wijze ervaren. Hoe groot en hoe lang is ze! Waarom is God geduldig? En waarom blijft zijn lankmoedigheid2 tot op vandaag voortduren, terwijl de wereld ten opzichte van het geduld van God zich steeds meer onwaardig bewijst?
Het Woord van God beantwoordt deze vragen zoals het vele anderen beantwoordt, die eveneens betrekking hebben op onze relaties met God:
Omdat God liefde is (1 Joh. 4:8). De mens heeft altijd de rijkdom van Zijn goedheid en geduld en lankmoedigheid veracht, en hij weet niet dat de goedheid van God hem tot bekering leidt (Rom. 2:4).
Het is de duidelijk verklaarde wil van God “dat allen tot bekering komen” (2 Petr. 3: 9). Ja, “houdt de lankmoedigheid van onze Heer voor behoudenis” (2 Petr. 3:15).
Deze wil van God is niet veranderd. Hij blijft Dezelfde gedurende al de dagen van Zijn lankmoedigheid – de tijd van genade. Noch de boosaardigheid noch de ondankbaarheid van de mens noch zijn haat jegens Hem konden deze wil voorkomen. Ook de verachting, afgoderij en de schandelijke dood aan het kruis, waaraan de wereld de Zoon van God heeft overgeleverd, konden daaraan niets veranderen.
En wat zullen we zeggen over het geduld van God, die aan ons, de uitverkorenen en de voorwerpen van Zijn zegeningen, wordt geopenbaard?
“Daar dit alles dus3 vergaat, hoe behoort u te zijn in heilige wandel4 en godsvrucht”4 (2 Petr. 3:11). Heeft de Heilige God niet het recht te verwachten dat wij, die Zijn geliefde kinderen zijn geworden, ons dienovereenkomstig gedragen? Zijn wij Zijn navolgers? Wandelen wij “God waardig, die5 u roept6 tot Zijn eigen koninkrijk en heerlijkheid?” (1 Thess. 2:12). En wandelen wij “waardig de roeping waarmee u bent geroepen, terwijl u in alle nederigheid en zachtmoedigheid met lankmoedigheid elkaar in liefde verdraagt [en] u beijvert de eenheid van de Geest te bewaren in de band7 van de vrede”? (Ef. 4:1-3). Gedragen we ons “waardig het evangelie van Christus” en wandelen “de Heer waardig tot al [Zijn] welbehagen, terwijl u in alle goed werk vrucht draagt?” (Fil. 1:27; Kol. 1:10). Hebben we geen reden om ons te beschaamd in het stof te buigen, ons in alle nederigheid aan Zijn voeten neer te werpen en Hem met heel ons hart te danken voor Zijn geduld – het geduld van God – met ons?
Ons geduld, ons volharden
En hoe zit het met ons geduld met de mensen eruit? Er is niets dat meer tegen onze natuur, ons vlees, is dan geduld. Echt geduld kan alleen de vrucht zijn van de Geest Die in ons woont en die alleen deze vrucht kan voortbrengen. Het drukt zichzelf uit door zachtmoedigheid en verdragen en vooral door liefde. Het gaat hand in hand met geloof en houdt de vrede in onze harten.
We zijn mensen die wachten, die een gelukzalige hoop hebben. En wanneer we er dan ook niets van zien, “verwachten wij het met volharding” (Rom. 8:25). De Thessalonicenzen hadden zich van de afgoden tot God bekeerd, om de levende God te dienen door de “werk van het geloof” en “de arbeid van de liefde”, en om “Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt – Jezus, Die ons redt van de komende toorn” (1 Thess. 1:3,9,10). Dat is de “volharding van de hoop”.
De apostel herinnert de Filippenzen eraan, die lijden voor Christus verdragen hebben en de tegenstanders tegemoet moesten treden, dat zij en wij de Heer Jezus Christus verwachten als Heiland uit de hemel, “die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van Zijn heerlijkheid” (Fil. 3:20,21). Ook de vervolgde Hebreeën, die eveneens de Heer verwachtten, worden gewaarschuwd om te volharden. Er staat geschreven: “Want u hebt volharding nodig … Want nog een zeer korte tijd [en] Hij die komt, zal komen en niet uitblijven” (Hebr. 10:36,37).
Is het niet opmerkelijk hoe de komst van de Heer ter opname altijd als iets wat plotseling is en als spoedig aanstaande wordt voorgesteld? De vermaningen om te volharden worden nooit met de gedachte aan een lange wachttijd verbonden. Laten we niet vergeten dat “één dag bij [de] Heer is als duizend jaar” (2 Petr. 3:8).
Even opmerkelijk is het laatste getuigenis van de Heer Jezus vanuit de hemel dat Hij in het Woord van God, in de Openbaring, aan de gemeenten geeft. Het drukt het verlangen van Zijn hart naar Zijn wederkomst uit: “Ja, Ik kom spoedig [8]!” Hij verwacht dat ons hart daarop antwoordt: “Amen, kom, Heer Jezus!” (Openb. 22:20).
In Hebreeën 12 vers 1-2 worden we opgeroepen om “met volharding de wedloop lopen die vóór ons ligt, terwijl wij zien8 op Jezus”. Laten wij als jonge gelovigen toch nooit het doel uit het oog verliezen! En wanneer we oud zijn geworden en bijna het einde van de reis hebben bereikt – misschien moe en verlangend naar rust – laten we dan met vreugde de laatste stappen zetten. We weten immers dat we het doel onder alle omstandigheden zullen bereiken. De Heer komt, Hij vertraagt de belofte niet, ook al hebben we misschien nog enkele stappen te gaan. Ja, “Amen, kom, Heer Jezus!”.
Maurice Koechlin; © www.haltefest.ch
Jaargang: 2004 – bladzijde 260
Geplaatst in: Christendom, Toekomst
© Frisse Wateren, FW