5 jaar geleden

De verschijning (1)

Hebreeën 9 vers 26-28:

26. … anders had Hij van [de] grondlegging van de wereld af dikwijls moeten lijden. Maar nu is Hij eenmaal in [de] voleinding van de eeuwen geopenbaard om <de> zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf.
27. En evenzeer als het de mensen beschikt is éénmaal te sterven daarna het oordeel,
28. zo zal ook Christus, éénmaal geofferd om [de] zonden van velen te dragen, [de] tweede keer zonder zonde verschijnen tot behoudenis aan hen die Hem verwachten.

Wanneer de geschiedenis van deze wereld is voltooid, zal men vaststellen, dat twee gebeurtenissen in de tijd alle andere gebeurtenissen oneindig veel verder overstijgen: de eerste komst van Christus in nederigheid en de tweede verschijning van Christus in heerlijkheid.

Op de tweede komst van Christus naar de aarde, om in heerlijkheid te regeren, zullen we meer in detail ingaan. Deze grote gebeurtenis is niet slechts een droom van enkele zieners, maar de nuchtere waarheid van het Woord van God. Veel christenen zijn misschien onwetend omtrent deze waarheid, de preekstoelen van het christendom mogen ze dan vaak verdraaien of zelfs tot zwijgen brengen, maar ondanks alle onwetendheid, ontkenning en verdraaiing is de tweede verschijning van Christus door God duidelijk als de volgende grote gebeurtenis in de geschiedenis van de wereld voorspeld.

Deze grote waarheid neemt een veel grotere ruimte in het Woord van God in dan veel gelovigen denken. De oudtestamentische profetieën staan vol met briljante beschrijvingen van de heerlijkheden van de regering van Christus, die met de tweede verschijning ingeleid wordt. In het Nieuwe Testament neemt ze een opvallende plaats in elk van de evangeliën in. In Handelingen wordt het verkondigd, en in de Brieven en in Openbaring neemt het een grote ruimte in.

Eerst moeten we enkele Schriftplaatsen onderzoeken, die het heerlijke feit van de tweede verschijning introduceren.

Ten tweede moeten we in de Schrift kijken naar de belangrijkste redenen waarom de verschijning ons zo buitengewoon wordt voorgesteld.

1. Bijbelplaatsen, die ons de waarheid over de verschijning van Christus voorstellen

In Hebreeën 9 vers 26-28 vinden we de twee verschijningen van Christus gepresenteerd in een gedeelte. Eerst lezen we: “Maar nu is Hij eenmaal in [de] voleinding van de eeuwen geopenbaard om <de> zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf”. Toen de beproeving van de mens van alle eeuwen afgesloten was en alle mensen zondaars bleken te zijn, brak de grote dag aan, waarop Christus verscheen om de zonde door Zijn offer aan het kruis af te schaffen.

Ten tweede lezen we dat Hij “voor de tweede keer” zal verschijnen, niet om het probleem van de zonde opnieuw op Zich te nemen, maar om Zijn volk te redden of volledig te bevrijden van elke druk en elke vijandige macht, waaronder zij kunnen staan.

Dus hier hebben dus we de eerste en tweede verschijning van de Heer Jezus. Iedereen die zich aan het Woord van God onderwerpt, zal het erover eens zijn dat dit gedeelte duidelijk het grote feit bevestigt, dat Christus voor de tweede keer in deze wereld zal verschijnen.

Het kan echter goed zijn om te verwijzen naar gedeelten in andere brieven, die laten zien dat de apostelen Paulus, Petrus en Johannes alle drie de gelovige de verschijning van de Heer Jezus zich voor laat stellen als het heerlijke vooruitzicht, dat de gelovigen op hun weg leidt, en te midden van lijden en beproevingen ondersteunen zal.

1. Het getuigenis van de apostel Paulus

In Titus 2 vers 11-13 worden ons opnieuw twee verschijningen voorgesteld. In vers 11 lezen we: “Want de genade van God … is verschenen”; en in vers 13 wordt de gelovigen gezegd, dat zij “de gelukkige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus” verwachten. Dus hier hebben we de verschijning van de genade en de verschijning van de heerlijkheid. De heerlijkheid zal daar verschijnen, waar de genade verschenen is. Genade leidt tot heerlijkheid. Dit gedeelte spreekt niet over de verschijning van de gelovige in de hemel, maar over de verschijning van de heerlijkheid op de aarde. Op dit moment is het de heerlijkheid van de mensen die verschijnt; in de nabije toekomst zal het de heerlijkheid van God zijn.

Als we kijken naar 1 Timotheüs 6 vers 14, zien we dat Timotheüs een specifiek gebod kreeg: “… dat je dit gebod onbesmet en onberispelijk bewaart tot op de verschijning van onze Heer Jezus Christus”. In het eerste deel van het hoofdstuk had de apostel over kwaad, vleselijke dingen gesproken – opgeblazenheid, afgunst, twist, lasteringen en kwade vermoedens (vs. 4), schadelijke begeerten en geldzucht (vs. 9-10). Dan wendt hij zich tot de mens van God en zegt in vers 11: “… ontvlucht deze dingen”. Bovendien moeten we niet alleen van het kwaad vluchten, maar ook naar het goede streven. Daarom zegt de apostel: “… en jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding, zachtmoedigheid”. We worden er verder ook aan herinnerd, dat er ook iets is waar we voor moeten strijden. Mensen zijn bezig met strijd die op vleselijke wijze zijn verzonnen met het oog op materiële voordelen. Dit zijn armzalige gevechten, die alleen dit leven in beeld hebben. We moeten de goede strijd strijden om de waarheid te verdedigen en het eeuwige leven voor ogen hebben.

Zo kan het gebod worden samengevat met deze drie woorden: ontvluchten, jagen en strijden. We moeten daarbij niet vergeten, dat het strijden als laatste komt. Het heeft geen zin om voor de waarheid te willen strijden, zonder dat we het kwaad ontvluchten en het goede najagen. Want alleen dan kunnen we echt strijden voor de waarheid. Strijden zonder te ‘ontvluchten’ en ‘jagen naar’ kan alleen maar leiden tot een nederlaag.

Dit gebod moet niet alleen met betrekking tot de dood of de opname in de hemel bewaard worden, maar ook met betrekking tot de komst met Christus bij de “verschijning van onze Heer Jezus Christus” op de aarde. Alleen dan zullen we de beloning ontvangen voor een verantwoordelijk leven hier beneden, met al het lijden, verdriet en problemen die samenhangen met het ontvluchten, jagen en strijden. Nogmaals, het gaat er niet om om grote dingen op aarde te verkrijgen. We kunnen misschien slechts enkele resultaten zien van ons ontvluchten, jagen en strijden. Soms worden we het strijden beu; maar laten we ernaar streven het gebod te bewaren, want het zal een heerlijk antwoord bij de verschijning geven.

Wat betreft 2 Timotheüs 4 vers 1-2, er komt nog een gebod voor ons, dat ook de verschijning van Christus Jezus benadrukt. Daar lezen we: “Ik betuig voor God en Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen, en Zijn verschijning en Zijn koninkrijk: predik het woord, wees paraat, gelegen [en] ongelegen; weerleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en lering”. Hier ontvangt Timotheüs het gebod om indringend te prediken, op een gelegen en ongelegen tijdstip. Twee dingen zullen bijdragen aan de urgentie van zijn prediking: ten eerste het oordeel dat zal komen over hen die het evangelie afwijzen; en ten tweede het glorieuze resultaat voor hen die het aangenomen hebben bij de verschijning van onze Heer Jezus Christus. Hier wordt de verschijning met het koninkrijk van Christus verbonden, want de verschijning leidt het koninkrijk in.

Er is nog een passage in dit hoofdstuk waarin Paulus spreekt over de verschijning. In de verzen 6-8 verwijst hij naar zichzelf. De oude apostel beseft, dat de tijd van zijn heengaan is aangebroken. Hij had Timotheüs gevraagd om de goede strijd te strijden, en wat hij tot anderen predikte, verwerkelijkte hij zelf. Daarom zegt hij hier: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden”. En als hij vooruit blikt, in de mooie toekomst, realiseert hij zich dat de Heer voor hem een ​​kroon van gerechtigheid weggelegd heeft. Terwijl hij zijn leven voor de Heer ter beschikking gesteld had, had de Heer hem een ​​kroon voor hem weggelegd. Hij was de weg van gerechtigheid gegaan (2 Tim. 2:22), hij had de onderwijzing van de gerechtigheid gevolgd (2 Tim. 3:16), en nu ziet hij ernaar uit om de kroon van gerechtigheid te dragen. Maar wanneer zal hij de kroon dragen? “… die dag”. En wanneer is die dag? Is het de dag van de dood, de dag van zijn martelaarsdood of de dag waarop zijn gelukkige geest zal ontvluchten om bij Christus te zijn? Oh nee! Het is de dag van de heerlijke verschijning van Christus op aarde. Wanneer Christus uitgaat, gekroond met vele diademen, dan zal Paulus ook zijn kroon dragen, en niet alleen hij, maar “allen die Zijn verschijning hebben liefgehad”. Om Zijn verschijning lief te hebben, veronderstelt dat we ons leven leiden op een wijze, die bij Zijn verschijning past. We kunnen de gedachte aan Zijn verschijning nauwelijks liefhebben, tenzij we het pad van gerechtigheid bewandelen. Onmiddellijk daarna spreekt hij over degenen die het pad van de gerechtigheid niet hebben gevolgd. Demas ging terug in de wereld; hij ontvluchtte deze dingen niet. Alexander deed de apostel “veel kwaad”; hij streefde niet naar het goede. En dan lezen we dat allen Paulus vanwege de tegenstand verlieten; zij streden niet de goede strijd (vs. 10, 14 en 16).

2. Het getuigenis van de apostel Petrus

In 1 Petrus 1 herinnert de apostel de gelovigen eraan, dat er voor ons een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis in de hemel weggelegd is (vs. 4).

In het vijfde vers vertelt hij ons dan, dat wij op onze weg naar de erfenis door Gods kracht en door geloof bewaard worden tot de behoudenis, die gereed is om in de laatste tijd geopenbaard te worden. In de tegenwoordige tijd zijn we echter, volgens de apostel, nog bedroefd door allerlei verzoekingen. Ook vandaag is Gods volk nog vaak bedroefd door vele verzoekingen, maar tot onze troost verklaart de apostel drie dingen met betrekking tot deze verzoekingen (vs. 6):

Ten eerste zegt de apostel dat ze slechts “voor een korte tijd zijn. In Hebreeën 11 vers 25 lezen we dat de genieting van de zonde “tijdelijk” is (of slechts voor een tijdje). De geneugten van deze wereld en het lijden van de heiligen zijn slechts voor een korte tijd.

Ten tweede zegt Petrus dat ze “nodig” zijn. Er is geen verzoeking en geen verdriet waar we doorheen gaan, groot of klein, dat niet nodig zijn. Onze vader bedroeft Zijn kinderen niet naar believen, noch veroorzaakt Hij onnodige tranen. Wij begrijpen misschien niet altijd de manier waarop, die Hij kiest, of we zien niet altijd de noodzaak van de verzoeking. Op een dag zullen we het begrijpen. De Heer zal misschien hetzelfde tegen ons moeten zeggen, wat Hij tegen Petrus zei: “Wat ik doe, weet jij nu niet, maar je zult het hierna begrijpen” (Joh. 13:7). Hierna zullen we duidelijkheid hebben over alle dingen.

Ten derde wordt tot onze troost gezegd, dat alle tegenwoordige verzoekingen een glorieus antwoord op een komende dag zullen hebben. Nu is het de beproeving van het geloof, dan zal het de ‘beproefdheid’ van het geloof zijn, wanneer de beproevingen tot lof en heerlijkheid en eer bevonden worden. Maar wanneer zal deze dag zijn? De dag van de dood of de dag waarop wij worden opgenomen? Oh nee, het zal de dag zijn van de openbaring (of verschijning) van Jezus Christus (vs. 7).

3. Het getuigenis van de apostel Johannes

Wanneer we ons wenden tot 1 Johannes 3 vers 1-3, worden we door de apostel aan de soort liefde herinnerd, die de Vader ons heeft gegeven. Het is niet het algemene feit van de liefde, die Johannes ons voorstelt, maar de grootheid van de liefde die tot uitdrukking komt in het feit, dat we in de positie van kinderen gebracht zijn. De wereld kan niet erkennen, dat wij kinderen van God zijn. Ze kent ons niet als kinderen van God omdat ze Hem niet gekend heeft. Als de wereld niet erkennen kon, dat deze heerlijke, nederige Mens, met al Zijn oneindige volmaaktheid, de Zoon van God was, is het niet verwonderlijk dat zij ook niet erkennen kan dat arme, zwakke, falende mensen zoals wij zijn, kinderen van God zijn. Ze zullen het echter eenmaal zien, maar op dit moment is het nog niet openbaar, wat we zijn zullen. Nu zien we er niet veel anders uit dan andere mensen; ook wij dragen de sporen van ouderdom, zorgen en ziekten. Maar laten we wat geduld hebben. Te zijner tijd zullen wij zulken zijn, die aan Christus gelijk zijn. Wanneer zal dat zijn? Niet wanneer we sterven of opgenomen worden, maar wij zullen Hem gelijk zijn, zoals Johannes zegt, wanneer Hij geopenbaard (verschenen is) zal zijn, want we zullen Hem zien zoals Hij is.

Deze passages volstaan om aan te tonen, dat de Heilige Geest de apostelen Paulus, Petrus en Johannes gebruikte om te betuigen, dat het tegenwoordige leven door het vooruitzicht op de tweede verschijning van Christus in heerlijkheid beheerst zou moeten worden.

Wordt DV vervolgd.

Hamilton Smith; © www.bibelstudium.de

[Vertaald naar het Duits door Marco Leßmann]
Online in het Duits sinds 10.11.2007.

 

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW