Openbaring 13 vers 11-18
De antichrist
We hebben nu de eerste helft van het vreselijke werk van satan gezien. De burgerlijke regering staat onder de directe invloed van de draak. Toewijding en aanbidding worden aan hem en zijn werktuigen gegeven. Maar er is nog een ander deel van het werk van misleiding en Godslastering, dat vervuld moet worden. Daar zullen we nu naar kijken. “En ik zag een ander beest opstijgen uit de aarde; en het had twee horens, aan die van een lam gelijk, en het sprak als [de] draak” (vs. 11).
Dit beest rijst, in tegenstelling tot het eerste, niet op uit de zee, de rusteloze zee van de volkeren, maar uit de aarde, wat spreekt van een ordelijke en stabiele politieke toestand. Als we het karakter en de aanmatiging van dit beest bekijken, zien we, dat het nog verschrikkelijker is dan het eerste. Door er als een lam uit te zien, draagt het de uiterlijke schijn van de Messias. Maar voor hen die de stem van de ware Messias kennen, is er een verschrikkelijk onderscheid. Zij herkennen de stem van dit beest als die van een draak: een satanische stem.
We hoeven alleen maar aan de beginsituatie van het Joodse volk te denken om de vreselijke sluwheid van deze misleiding te zien. Juist op het moment, dat de getuigen de komst van Christus aankondigen en de omverwerping van de politieke macht van de volkeren voorspellen, zal satan een valse Christus oprichten. Deze zal alle uiterlijke kenmerken van de ware Christus dragen en verschijnen als de vervulling van eerdere profetieën. Het is niet verwonderlijk, dat mensen zonder moreel onderscheidingsvermogen misleid zullen worden.
Onze Heer zei: “Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader en u neemt Mij niet aan; als een ander komt in zijn eigen naam, die zult u aannemen” (Joh. 5:43). Deze profetie vindt nu een verschrikkelijke vervulling. Natuurlijk herkennen de schapen van de goede Herder zijn stem. “Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zij zullen van hem vluchten, omdat zij de stem van de vreemde niet kennen” (Joh. 10:5). De stem van deze draak heeft geen aantrekkingskracht op hun oren. Ze herkennen de stem waar hun hart reikhalzend naar uitziet niet. Maar ze herkennen de stem van de vreemdeling voor wie ze moeten vluchten. Zo zullen de gelovigen in Israël, de ware heiligen van God, bewaard worden voor de listen van satan.
Maar de massa van het volk, dat altijd bereid is geweest om zich van God af te keren, zal zich tot deze mens wenden. Ze hebben de ware Herder verworpen en onderwerpen zich nu gewillig aan de aanspraken van de valse herder. Ze hebben het Lam van God verworpen en zijn nu bereid om de wolf in schaapskleren aan te nemen. De god van deze wereld heeft voor hen een messias gevonden die bij hun smaak past; één die niet over bekering spreekt. Hij vleit hun ijdelheid en berispt hun zonden niet. Hij belooft hen de bedrieglijke verlangens van hun eigen hart in plaats van de rust die overblijft voor het volk van God. Ze zullen naar hem luisteren.
De vraag kan opkomen waarom het tweede beest in Jeruzalem moet zijn en zijn macht moet uitoefenen te midden van de Joden, ook al wordt Jeruzalem niet uitdrukkelijk genoemd. Het antwoord luidt, dat het huidige gedeelte van Openbaring en de zorgen van de periode waarop deze profetie betrekking heeft, verbonden zijn met Jeruzalem. In hoofdstuk 7 zien we hoe een overblijfsel uit Israël, duidelijk onderscheiden van de volken, verzegeld wordt. In hoofdstuk 10 kondigt Christus, Die op het punt staat Zijn rechten over de aarde te doen gelden, aan dat Gods plannen snel gerealiseerd zullen worden bij het klinken van de zevende bazuin. Wanneer de zevende bazuin klinkt, zal het “koninkrijk van de wereld van onze Heer en van zijn Christus” aanbreken. De hoofdstad van dit koninkrijk is de berg Sion, “de stad van de grote Koning” (verg. Ps. 48:3; Matth. 5:35).
Dienovereenkomstig vinden we in hoofdstuk 11 wat er plaatsvindt in Jeruzalem kort voor de wederkomst van Christus. Daar werken de getuigen. Daar oefent het beest zijn macht uit en daar zullen de volken de stad onder hun voeten vertrappen. Hoewel het koninkrijk van het beest groot is, is zijn interesse gericht op Jeruzalem en worden de andere delen niet eens genoemd.
In hoofdstuk 12 verschijnt Israël als het belangrijkste doelwit van satans woede. In de hemel wordt een strijd uitgevochten tussen de vijand van Israël en de aartsengel Michaël. De toorn van de draak, wanneer hij uit de hemel naar de aarde wordt verdreven, is gericht op het overblijfsel van Israël. In ons hoofdstuk is het opnieuw het beest dat, als werktuig van satan, de heiligen vervolgt. Zij vormen het Joodse overblijfsel waartegen satans woede is gericht. Alles wijst erop dat God de betrekkingen met het volk Israël herstelt. Deze tijd is de korte periode van onderdrukking door de volkeren die voorafgaat aan de bevrijding van Israël. Gedurende deze periode zijn alle gebeurtenissen waar hier symbolisch op wordt gezinspeeld gecentreerd op Jeruzalem.
Jeruzalem is het toneel waarop de tragedie die voor ons ligt zich zal afspelen. Hoe ziet op dat moment de situatie in Jeruzalem eruit? We weten uit vele bijbelpassages, dat deze stad vóór haar bevrijding een vreselijke verdrukking zal meemaken door toedoen van een vreemde vijand. Deze vijand zal de rol aannemen van de Assyriër uit het Oude Testament, zowel wat betreft zijn arrogante eisen als zijn ambitieuze plannen voor het land Israël. Deze macht uit het noorden zal Jeruzalem bedreigen, zoals we zullen zien, tijdens de periode die in het boek Openbaring wordt beschreven. De ongelovige massa van het volk zal zijn heil zoeken in wereldse bondgenootschappen, zoals in de oudtestamentische tijden, in plaats van op de Heer te vertrouwen. De valse Christus zal dan voor Israël een verbond sluiten met het hoofd van het herrezen Romeinse Rijk.
Dit is het verbond dat Jesaja in Jesaja 28 vers 15 voorspelt.
Jesaja 28:15-21:
15. Omdat u zegt: Wij hebben een verbond gesloten met de dood, en met het rijk van de dood zijn wij een verdrag aangegaan, wanneer de alles wegspoelende gesel voorbijtrekt, komt hij niet bij ons, want van de leugen hebben wij ons toevluchtsoord gemaakt en in het bedrog hebben wij ons verborgen,
16. daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen, die vast gegrondvest is. Wie gelooft, zal zich niet weghaasten.
17. Ik stel het recht tot meetlint, en de gerechtigheid tot paslood. De hagel zal het toevluchtsoord van de leugen wegvagen, het water zal de schuilplaats overspoelen.
18. Dan zal uw verbond met de dood tenietgedaan worden, uw verdrag met het rijk van de dood zal geen stand houden. Trekt de alles wegspoelende gesel voorbij, dan zult u door hem afgeranseld worden.
19. Zo dikwijls als hij voorbijtrekt, zal hij u grijpen; ja, ochtend na ochtend zal hij voorbijtrekken, bij dag en bij nacht. Het zal gebeuren dat het begrijpen van het bericht slechts beroering teweeg zal brengen.
20. Want het bed zal te kort zijn om zich erop uit te strekken, en de deken te smal om zich erin te wikkelen.
21. Want de HEERE zal opstaan zoals op de berg Perazim. Hij zal woeden, zoals in het dal van Gibeon, om Zijn werk te doen – vreemd zal Zijn werk zijn – en om Zijn daad te verrichten – ongewoon zal Zijn daad zijn.
Deze woorden beschrijven de periode voordat de Heer in Zijn macht zal verschijnen om Zijn volk te verlossen. De omstandigheden van Israël in deze tijd worden getoond. Een machtige statenbond zal als een vloed op het land afkomen en het dreigen te overweldigen. De enige ware toevlucht zal God Zelf zijn, Die een sterke hoeksteen in Sion heeft gelegd. De gelovigen zullen op dit fundament rusten, wachtend op hun bevrijding door de Messias en zich niet angstig haasten. De rest van het volk zal echter in angst en ongeloof naar de leugens van de antichrist luisteren en onder zijn leiding zijn toevlucht zoeken in een verbond met de dood en een verdrag sluiten met de afgrond. Het zal een verbond zijn met de Romeinse heerser, met de vertegenwoordiger van de draak op aarde. Maar dit zal tevergeefs zijn. De catastrofe zal hen hoe dan ook overkomen. Hun toevlucht op basis van leugens zal instorten en hun verbond met de dood zal worden opgeheven. De Heer zal dan in Zijn macht verschijnen om de gelovigen van Zijn volk te bevrijden en al Zijn vijanden te straffen.
Deze profetie van Jesaja komt overeen met wat we in ons hoofdstuk vinden. De antichrist wordt een vazal van de heerser van het Romeinse Rijk. “En het oefent al het gezag van het eerste beest uit in diens tegenwoordigheid; en het maakt dat de aarde en zij die erop wonen, het eerste beest aanbidden, van wie de dodelijke wond genezen was. En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel laat neerdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen. En het misleidt hen die op de aarde wonen, door de tekenen die hem gegeven zijn te doen in tegenwoordigheid van het beest, en het zegt tot hen die op de aarde wonen, dat zij voor het beest dat de wond van het zwaard had en [weer] leefde, een beeld moesten maken” (vs. 12-14).
Er wordt een verbond gesloten tussen de valse Christus en de regering van het Romeinse Rijk. Satan heeft al eerder vuur uit de hemel laten vallen – bij Job. Hij geeft de autoriteit die hij heeft als overste van deze wereld aan het eerste beest. Het tweede beest geeft hij de wonderbaarlijke macht die hij nog steeds kan uitoefenen. Op deze manier wordt zowel de politieke als de religieuze macht door satan beheerst. De genezing van de dodelijke wond, dat wil zeggen de wederopstanding van het Romeinse Rijk, wordt door de ongelovige Joden geïnterpreteerd als een wonderbaarlijke tussenkomst van God voor hen. Hoe vals en duivels deze macht ook zal zijn, ze zullen toch alleen maar bezorgd zijn om hun eigen veiligheid. Ze bekommeren zich niet om de waarheid van God, noch vertrouwen ze op Zijn redding. In plaats van te rusten op de hoeksteen die veilig in Sion is gelegd, erkennen ze gemakkelijk iedereen als redder die hun onmiddellijke bevrijding belooft. Vandaar deze rampzalige toevlucht gebaseerd op leugens, dit verschrikkelijke verbond met de dood en dit verdrag met de afgrond.
De Romeinse keizers uit de oudheid lieten zichzelf als goden vereren en hun beelden werden in heidense tempels opgericht. Maar er is een vreselijke bijzonderheid aan deze nieuwe en vernederende afgoderij: plotseling wordt de macht van satan erachter geopenbaard. Dit verklaart waarom dit bedrog gemakkelijk door de meerderheid wordt geaccepteerd. “En het werd hem (d.w.z. het tweede beest) gegeven aan het beeld van het beest adem1 te geven, opdat het beeld van het beest ook zou spreken en maken dat allen die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood zouden worden. En het maakt dat men aam allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken geeft op hun rechterhand of op hun voorhoofd; <en> dat niemand kan kopen of verkopen dan wie het merkteken heeft: de naam van het beest of het getal van zijn naam. Hier is de wijsheid. Wie verstand heeft, laat die het getal van het beest berekenen, want het is [het] getal van een mens, en zijn getal is zeshonderdzesenzestig” (vs. 15-18).
Dit is hoe de dingen zullen aflopen. De ketenen van satan zullen alles binden: zowel lichaam als geest. De getuigen van de Messias zullen gedood worden, maar niet voordat hun getuigenis voltooid is. De trouwe gelovigen die niet de woestijn in konden vluchten zullen bijna allemaal het martelaarschap ondergaan, want niemand zal worden getolereerd die het beest niet aanbidt. Allen zullen moeten belijden, dat ze zijn dienaren zijn en zullen zijn merkteken ontvangen, ofwel zijn naam of het getal van zijn naam. Zij die wijs zijn zullen in staat zijn om het getal van de naam van het beest op dat moment te begrijpen en zullen de methode kennen om het te berekenen. Omdat het getal is afgeleid van de naam, is het duidelijk dat het alleen kan worden berekend als de naam bekend is. Alle pogingen om het te achterhalen voordat het dier bekend is, zijn gedoemd te mislukken.
Er is een opvallende overeenkomst tussen de valse Christus die in deze verzen wordt beschreven en de “mens van de zonde” waarover Paulus spreekt in de tweede brief aan de Thessalonicenzen. Hij waarschuwt de Thessalonicenzen tegen de misleiding, dat de dag van de Heer al gekomen zou zijn. Hij laat hen zien, dat er eerst de afval moet komen “en de mens van de zonde geopenbaard is, de zoon van het verderf, die zich verzet en zich verheft tegen al wat God heet of een voorwerp van verering is, zodat hij in de tempel van God gaat zitten en zichzelf vertoont dat hij God is” (2 Thess. 2:3, 4). In de huidige tijd wordt dit kwaad tegengehouden door de Heilige Geest. Na de opname van de gemeente zal de Heilige Geest ook niet meer op aarde wonen. Daarmee zullen alle hindernissen uit de weg zijn geruimd. “Dan zal de goddeloze geopenbaard worden, die de Heer <Jezus> zal verteren door de adem2 van Zijn mond en te niet doen door de verschijning van zijn komst; hem, wiens komst naar [de] werking van de satan is met allerlei kracht en tekenen en wonderen van [de] leugen; en met allerlei bedrog van [de] ongerechtigheid voor hen die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen om behouden te worden. En daarom zendt God hun een werking van [de] dwaling om de leugen te geloven, opdat allen geoordeeld worden die de waarheid niet hebben geloofd, maar een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid” (2 Thess. 2:8-12).
De plaats waar de “mens van de zonde” verschijnt is Jeruzalem, waar de tempel van God staat. De tijd van zijn optreden ligt tussen de opname van de gemeente en de dag van de Heer. Hij blijft totdat Christus terugkomt en hem vernietigt met de adem van Zijn mond. Hij beweert God in menselijke gedaante te zijn. Hij wil zijn wat alleen Christus kan zijn. Deze godslasterlijke claim zal gepaard gaan met groot machtsvertoon, wonderen en tekenen die hij – geïnspireerd door de duivel – zal verrichten. Op deze manier zal hij degenen misleiden die de waarheid hebben afgewezen. Zij zullen nu door God gerechtelijk worden blootgesteld aan de misleidingen van deze bedrieger en zo het rechtvaardige oordeel over zichzelf laten neerdalen. Wat betreft de plaats, de tijd, het onheil, het karakter van de beweringen, de kenmerken van zijn machtsontplooiingen en het succes van zijn bedrog, is er een verbazingwekkende overeenkomst tussen de twee persoonlijkheden die in de brief aan de Thessalonicenzen en in Openbaring worden beschreven.
In Daniël wordt deze valse messias de koning genoemd. “Die koning zal handelen naar eigen goeddunken. Hij zal zich verheffen en zich groot maken boven elke god. Hij zal tegen de God der goden wonderlijke dingen spreken. Hij zal voorspoedig zijn tot de gramschap voltrokken is. Want wat vast besloten is, zal gebeuren. En hij zal niet letten op de goden van zijn vaderen, en ook niet op het verlangen van de vrouwen. Hij zal op geen enkele god letten, maar zichzelf boven alles groot maken. En hij zal de god van de vestingen in zijn standplaats eren. … En hij zal … het land uitdelen als beloning. Dan zal in de tijd van het einde de koning van het zuiden hem met de hoorns stoten. En de koning van het noorden zal op hem aanstormen met wagens en met ruiters en met vele schepen. Hij zal de landen binnentrekken, ze overspoelen en erdoorheen trekken” (Dan. 11:36-40).
Het land waarover de koning regeert in de geciteerde passage kan alleen Israël zijn, het land waar Daniëls interesse en profetie op gericht was. Deze koning zal leven “ten tijde van het einde” en zijn heerschappij voortzetten “tot de gramschap voltrokken is.” Dit geeft aan, dat hij zal regeren in de laatste dagen van de overheersing van de volkeren, totdat Gods toorn tegen Israël is geëindigd. In Zijn genade zal Hij Zijn volk herstellen.
De koning zal een Israëliet zijn, wat kan worden afgeleid uit Daniëls profetie, omdat hij “de goden van zijn vaderen” zal veronachtzamen. De vaderen kunnen alleen de aartsvaders betekenen. Ook zal hij geen acht slaan op het “verlangen van de vrouwen.” De grote hoop van de Hebreeuwse vrouwen was het baren van de Messias. Toen de engel Gabriël de maagd Maria de wonderbaarlijke ontvangenis van de Verlosser aankondigde, noemde hij haar “begenadigde” (Luk. 1:28).
De vermelding van het “verlangen van de vrouwen,” dat tussen “de goden van zijn vaderen” en “op geen enkele god” staat, laat zien, dat er hier een verband is. Hoewel deze koning een Israëliet is, zal hij geen aandacht schenken aan de HEER, de verbondsgod van Israël, of aan de Messias, de hoop van dit volk. Hij is ook niet geïnteresseerd in de goden waartoe het volk zich zo vaak heeft gewend. Maar hij eert de god van de vestingen. Het is waarschijnlijk een religieuze verering die voortkomt uit de relatie die hij heeft met het beest, de heerser van het Romeinse Rijk en de uitdrukking van de wereldse macht. In termen van tijd en plaats, in de aard van de godslastering, in de afwijzing van God en in de introductie van een nieuwe en verschrikkelijke afgoderij, is deze koning identiek aan de valse Christus in Openbaring en de “mens van de zonde” in de brief aan de Thessalonicenzen. In de “koning van het noorden,” die tegen de antichrist in opstand zal komen, wordt het bestaan van de vijand geopenbaard, tegen wie het verbond van de antichrist met het beest zal worden gevormd.
Thomas B. Baines; © www.haltefest.ch
Jaargang 2011 – Bladzijde: 53.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW