1 jaar geleden

De gemeente van God (4) — hoofdstuk 8-10

De gemeente van God

Haar waarheden en grondbeginselen

 

HOOFDSTUK 8

Een plaatselijke gemeente

 

Met het oog op de gemeente, lezen wij twee dingen:

Ten eerste: “… evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven, opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door [het] woord, opdat Hij de gemeente voor Zich zou stellen, heerlijk, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn” (Ef. 5:25-27).

Ten tweede: God “heeft Hem als hoofd over alles gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is, de volheid van Hem die alles in allen vervult” (Ef. 1:22,23). Dit is de volledige gemeente; ieder lid omvattende, van de eerste tot de laatste, van de Pinksterdag tot de komst van de Heer, — niettegenstaande menselijke geloofsbelijdenissen of titels. Nagenoeg de gehele gemeente is reeds bij Christus. De wereldomspannende gemeente heeft geen rechtsgebied. Door de nieuwe geboorte (Joh. 3:5-7) en door de soevereine daad van God (1 Kor.12:1-13), wordt ieder gelovige bij zijn bekering tot de gemeente toegevoegd. Men kan zichzèlf niet maar naar believen toevoegen. De gemeente is geen geloofsorganisatie met een kiesstelsel, of met een wetgevende of leidinggevende macht zoals bij de Rooms Katholieke Kerk. Ook heeft de gemeente geen menselijke leider en kan nòch als één geheel samenkomen noch als beroepsorganisatie gelden. Eindeloze verwarring in betrekking tot gebruiken en getuigenis had in de gemeente vermeden kunnen worden, wanneer deze dingen vroeger waren ingezien. —

DRIE UITDRUKKINGEN

Dat brengt ons tot beschouwing van drie uitdrukkingen in het Nieuwe Testament, namelijk — “de gemeenten van God” (1 Kor. 11:16); “de gemeenten van Christus” (Rom. 16:16) en “de gemeenten van de heiligen” (1 Kor. 14:33). — Hier is steeds sprake van meervoud, dus van vele gemeenten, die zich in de benaming onderscheiden; maar, waarom worden ze zo genoemd? Daarmee wordt een kostbare drievoudige gedachte tot uitdrukking gebracht. Ten eerste, wat haar oorsprong aangaat: zij is uit God en niet uit de mens. Ten tweede, wat haar Bezitter aangaat: zij behoort Christus toe en is gekocht door Zijn bloed. Ten derde, wat haar samenstelling aangaat: zij bestaat alleen uit heiligen.

DE AARD VAN HET GETUIGENIS VAN DE GEMEENTE

Hoe kan de gemeente, rekening houdend met het feit, dat zij in haar geheel op deze aarde geen vertegenwoordigend rechtsgebied heeft, omdat zij geen georganiseerd lichaam is, een getuigenis onder de mensen zijn? Het antwoord hierop is: Door plaatselijke gemeenten, ook “gemeenten van de heiligen” genoemd. De rangschikking is als volgt: Vooreerst, de verkondiging van het evangelie; vervolgens, de vorming van de bekeerden (namelijk, de uit de wereld geroepenen) in groepen, die tot de Naam van de Heer, op grond van de hun overgeleverde geloofsleer samenkomen. Iedere plaatselijke gemeente moet een nauwkeurige weergave zijn van de grote gemeente. Aan zulke plaatselijke gemeenten, die de verantwoordelijke getuigenissen in de wereld waren, zijn de brieven van Paulus gericht. Onafhankelijk daarvan wendt zich de apostel Johannes in zijn brieven tot de zeven gemeenten van Asia (Openb. 2 en 3).

Nu zien wij duidelijk, dat zulk een gemeente aan één plaats tezamen kan komen. Men kan zich tot haar wenden en zich op haar beroepen. Zij heeft volmacht mensen toe te laten (Rom. 16) en ze, indien noodzakelijk, ook uit te sluiten. Zij kan tucht uitoefenen, binden of ontbinden, kortom, zij kan in de Naam van de Heer handelen, terwijl zij iedere werkzaamheid in de “gemeente, die Zijn lichaam is,” uitoefent. Iedere plaatselijke gemeente is aan haar Hoofd in de hemel., waaraan zij zich “vasthouden” moet, (Kol. 2:19) rechtstreeks verantwoording schuldig. Een andere autoriteit als Christus bestaat er niet. Ook kan er, op grond van het Woord van God, geen landelijke of provinciale vereniging van kerken bestaan, die voor gemeenschappelijk besluit van de desbetreffende opzieners, samengevoegd kunnen worden. Oudsten, leiders, opzieners, bisschoppen (al deze namen betekenen een en hetzelfde) worden door de Heilige Geest alleen voor de plaatselijke gemeenten bestemd, en hebben buiten haar eigen gemeente geen zeggenschap.

Voor de Raad te Jeruzalem (Hand. 15), waar de apostelen en oudsten over een aangelegenheid, de christelijke vrijheid van de gelovigen uit de volken betreffend, beslisten, bestaat nu geen tegenhanger. Ter onzer oriëntering met betrekking tot alle vragen, bezitten wij thans de volledige Nieuwtestamentische geschriften, die de gelovigen toen nog niet hadden. Daarom is nu de instantie waarop wij ons beroepen, het geschreven Woord, dat ons door de Heilige Geest in al de waarheid leidt. (Joh. 16:13).

DE EENHEID VAN DE GEEST

Terwijl er uit de apostolische tijd in het geheel geen aanwijzingen bekend zijn van aaneensluitingen van gemeenten onder leiders, die toezicht uitoefenden, is er tòch een “eenheid van de Geest” (Ef. 4:3). Dit is echter een geheel andere zaak. Waar zich ook steeds “gemeenten van de heiligen” bevonden, hadden zij zeven waarheden als gemeengoed, namelijk: één lichaam, één Geest, één hoop, één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader (Ef. 4:4,5), en deze waarheden vormen een heerlijke gemeenschap van de heiligen. Dit zal aanhouden, zolang de gelovigen aan “God en het Woord van Zijn genade” vasthouden (Hand. 20:32). Wij maken geen eenheid, maar er is reeds zulk een eenheid gevormd en deze is het, die wij moeten bewaren in de “band van de vrede” (Ef. 4:3). Deze eist van ons voortdurende en geduldige oefening dat in “alle nederigheid en zachtmoedigheid met lankmoedigheid elkaar in liefde verdraagt” (Ef. 4:1-3).

INGEWIKKELDE DINGEN

Heden ten dage zijn de dingen ingewikkeld en zeer verward voor eenvoudige harten, want er is een Babel van religieuze overtuigingen. Wat is juist? Zoekt men tegenwoordig een stad waarin zich alle Christenen tot een gezamenlijk getuigenis vergaderen, dan zoekt men hier tevergeefs naar. Wordt ons nu de vraag gesteld, of er een groep gelovigen bestaat, die zich op dezelfde wijze als de Nieuwtestamentische gemeenten eenvoudig tot de Naam van de Heer vergadert, dan kunnen wij, God zij dank, zeggen: Ja, er zijn groepen die geen sektarische namen erkennen en ootmoedig in de waarheid wandelen.

EEN NIEUWTESTAMENTISCHE GEMEENTE

Wat zijn nu de kenmerken waaraan wij een gemeente op Nieuwtestamentische grondslag kunnen herkennen? De volgende Schriftplaatsen kunnen ons daarbij helpen.

  1. Zij bestaat slechts uit gelovigen (zie: Hand. 2:44; 5:13).
  2. De gelovigen vergaderen zich tot de Naam van de Heer en in geen andere naam (Ps. 50:5; Matth. 18:20).
  3. De heilige Schrift is hun enige geloofsbelijdenis; hun enige toevlucht in elke aangelegenheid (Jes. 8:20; Joh. 17:14).
  4. Zij belijden, dat er één lichaam is — de gemeente — en dat de verscheidenheid van godsdienstige sekten, het lichaam van Christus verdeelt. (1 Kor. 12:12; 1 Kor. 1:13).
  5. Zij erkennen alleen het gezag van Christus. (Hebr. 3:6).
  6. Zij erkennen de leiding van de Heilige Geest bij de dienst; “… die aan ieder afzonderlijk toedeelt zoals Hij wil.” (1 Kor. 12:7-11).
  7. Zij erkennen het algemeen priesterschap van alle gelovigen, en verwerpen ieder denkbeeld als geestelijkheid en lekendom. (1 Petr. 2:5-9).
  8. Zij erkennen de van God ingestelde (niet door mensen ingevoerde) gaven, oudsten, enzovoort (Ef. 4:11; Fil. 1:1).
  9. Zij zijn tot de Heer uitgegaan “buiten de legerplaats, Zijn smaad dragend” (Hebr. 13:13; Tim. 2:19).
  10. Zij wensen te belijden, dat zij mede-pelgrims zijn van alien, waaruit het Lichaam van Christus is samengesteld, terwijl zij zich beijveren “de éénheid van de Geest” te bewaren, volkomen bereid aan de ene zijde allen welkom te heten die het Woord van God van de gemeenschap niet uitsluit, aan de andere kant echter af te wijzen die welke het Woord van God afwijst (1 Kor. 12:21-27; 5:6,7; Rom. 15:5,6; Ef. 4:3).

Deze lijst maakt geen aanspraak op volledigheid, maar zij geeft weer de hoofdtrekken van een Nieuwtestamentische gemeente. Een getuigenis kan heden slechts het karakter dragen van een “overblijfsel,” in zwakheid en schande, ver beneden de heerlijkheid van de apostolische tijd; toen waren allen die geloofden bijeen en bezaten alle dingen gemeenschappelijk; zij gaven “met grote kracht” getuigenis en toen was er “grote genade over hen allen” (Hand. 2:44; 4:33). In deze “laatste dagen” is het onze plicht, in nederigheid van het hart aan de Heer vast te houden; alle grootsprekende aanmatigingen te vermijden; Zijn Woord te bewaren; Zijn Naam niet te verloochenen, en datgene wat wij bezitten vast te houden, totdat Hij komt. (Openb. 3:8-11).

TOT ZIJN GEDACHTENIS

Laten wij een groep gelovigen nader beschouwen, die zich tot de Naam van de Heer vergaderd hebben, en het gezag van Christus en de vrijheid van de Geest belijden.

Het is de eerste dag van de week; zij hebben zich vergaderd in overeenstemming met Zijn uitdrukkelijke wens: “… doet dit tot Mijn gedachtenis,” want zo dikwijls u dit doet “verkondigt u de dood van de Heer, totdat Hij komt” (1 Kor. 11:23-26). — Hier staat noch een mens op de kansel of spreekstoel, noch een ouderling, die het voorzitterschap uitoefent, want alle verlosten zijn een “heilig priesterdom, om geestelijke offeranden te offeren, die voor God aangenaam zijn door Jezus Christus” (1 Petr. 2:5).

Zij zitten rondom een tafel, waarop een brood en een kelk met wijn staan; de zinnebeelden van het lichaam en het bloed van de Heer.

Niets is er in de omgeving, dat de natuurlijke zintuigen kan prikkelen. Zij aanbidden in de Geest “binnen het voorhangsel” (Hebr. 6:19).

Deze of gene broeder geeft een lied van aanbidding of een loflied op; een lied hetwelk niet tevoren is uitgezocht, maar een lied dat zo juist in het hart is opgekomen. Hierna zullen andere broeders een gebed uitspreken, echter geen vragen, maar woorden die van aanbidding en dank getuigen. Vervolgens lezen weer anderen gedeelten uit de Bijbel voor, welke de harten van de aanbidders op het Lam van God wijzen in Zijn lijden en sterven aan het kruis. Dit alles geschiedt onder de leiding van de Heilige Geest.

Het brood wordt gebroken en gegeten; de wijn wordt gedronken — en de gelovigen buigen zich in hun harten voor de Grote Verlosser. — Soms wordt na de broodbreking nog het Woord verkondigd als aanvulling; doch hierbij stijgen geheel andere gebeden en andere lof tot God omhoog.

Wanneer deze aanbidding in de tegenwoordigheid van de Heer beleefd wordt, kan het oprechte hart geen bevrediging meer vinden in datgene, wat met menselijke voorschriften vermengd is, en waar de geest van werkelijke aanbidding ontbreekt.

 

HOOFDSTUK 9

De twee grote belangrijke dingen

 

Toen de apostel Paulus van de oudsten van de gemeente te Efeze afscheid nam, roerde hij de twee grote belangrijke dingen aan van de gemeente van God voor alle tijden, namelijk, God en Zijn Woord (Hand. 20:17-37). Dit stelt direct de mens terzijde met zijn instellingen, zoals geloofsbelijdenissen, artikelen van het geloof, dogma’s enzovoort, welke ten doel hebben de gelovigen onderling te verbinden en te leiden. Maar in zijn oneindige wijsheid stelt God Zichzelf en Zijn Woord vóór de gemeente om zó in ieders behoefte te voorzien. — Was de kerk met deze eenvoudige en toch zo volledige voorziening tevreden geweest, hoe geheel anders zou dan de kerkgeschiedenis zijn geschreven.

Wat zijn geloofsbelijdenissen en waartoe dienen zij?

Een geloofsbelijdenis is een uittreksel uit de leerstellingen, die door een kerk aangenomen en door een synode uitgekozen en samengesteld zijn. Alle geloofsbelijdenissen zijn meer of minder onderscheiden. Zij bevatten niet de gehele apostolische leer, maar een willekeurig gedeelte. Wanneer een strijd of tuchtvraag ontstaat, beroept men zich niet op de Schrift, maar op op de geloofsbelijdenis, als de autoriteit. Is er een geval te beoordelen zoals in 1 Korinthe 6 vers 1, zo neemt men zijn beslissing op grond van de geloofsbelijdenis, niet echter in de eerste plaats op grond van de Schrift. Hierdoor zijn de geloofsbelijdenissen een oorzaak van tweedracht geworden in de kerk; het begrip waarheid en onwaarheid blijft naast elkander gehandhaafd.

Nemen wij bijvoorbeeld zes geloofsbelijdenissen van sekten, die tegenover elkander staan. Hoe zouden wij daaruit moeten beslissen wat voor ons geloof nu waarheid is of niet? Toch zegt men dat alles uit één Boek — het Woord van God — genomen is, waarvan de Auteur verklaart, dat alles wat Hij geschreven heeft, voor Zijn volk bindend is (2 Tim. 3:16,17).

HET WOORD VAN GOD IS VOLDOENDE

De kritische mens kan het Goddelijke en volmaakte in zijn eenvoud en algenoegzaamheid niet laten staan, maar meent verbeteringen te moeten aanbrengen met als gevolg verwarring en veel kwaad. Daarentegen is bet Woord de verbindingsschakel tussen ons en God en elkander. Geen Christen heeft behoefte aan een samenvatting of geloofsbelijdenis — al is deze ook met de beste bedoeling gegeven.

De oudsten van Efeze werden door Paulus gewaarschuwd, dat verderfelijke wolven onder hen zouden binnensluipen die de kudde niet zouden sparen. Ook zouden uit hun midden mannen opstaan, die verkeerde dingen zouden spreken. (Hand. 20). Hier bestond — naar menselijke gedachten — zéker de noodzakelijkheid, een samenvatting van kerkelijke geloofsleer op te stellen, die ze allen zouden moeten ondertekenen, opdat zij, die daarvan zouden afwijken, in de ban gedaan konden worden, om op deze wijze de reinheid van de kerkelijke leer te behouden, en de eenheid en de vrede onder elkander te be-waren. — Maar, zó is het niét gegaan! De apostel wijst slechts op God en Zijn Woord alleen. Niets anders kan in de behoefte voorzien.

 

HOOFDSTUK 10

Het Hoofd van de gemeente

 

Twee Schriftplaatsen bewijzen duidelijk, dat de gemeente een Hoofd nodig heeft. Dit Hoofd is door God aangesteld en vervult deze functie. In Efeze 1 vers 22 lezen wij: “en Hem (Christus) als hoofd over alles gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is.” Een andere Schriftplaats zegt: “terwijl hij niet vasthoudt aan het hoofd (Christus), uit Wie het hele lichaam (de gemeente) door zijn gewrichten en banden ondersteund en verbonden, opgroeit met de groei van God” (Kol. 2:19).

Dit Hoofd is in de hemel en het lichaam bevindt zich op de aarde. Hoewel Hij gezeten is aan de rechterhand van God, en niet gezien wordt, bestaat er toch een werkelijke verbinding tussen beiden. De mens van nature kan niet begrijpen, dat de gemeente bestaan kan zonder een mens als hoofd, en zonder geestelijke ambtsdragers.

MENSELIJK STANDPUNT

Van menselijk standpunt bezien is het noodzakelijk, dat een volk een heerser; een parlement een president; een handelszaak een directeur; een leger een generaal; een schip een kapitein, en een vergadering een voorzitter moet hebben. — Is het niet evenzó noodzakelijk, dat de kerk (gemeente) een zichtbaar hoofd en een grondige organisatie nodig heeft? Daaraan hebben de grote systemen in de Christenheid hun bestaan te danken, met voor ieder een hoofd en een lichaam dat opzicht houdt, beginnend bij de paus en verder. Deze instellingen bestaan ongeacht het feit, dat er reeds een Hoofd — Christus — is, Die vanuit de hemel, begaafde en door de Heilige Geest gedreven mannen geeft tot opbouwing van de gemeente. Zulke “gaven” zijn niet van mensen noch door mensen (zie: Ef. 4:11-16; 1 Kor. 12:4-11; Gal. 1:1; e.a.).

Al het andere betekent eenvoudig een terzijdestelling van de Goddelijke geboden. — “Maar [de] natuurlijke mens neemt niet aan wat van de Geest <van God> is, want het is hem dwaasheid” (1 Kor. 2:14). —Niemand kan beweren: wij hebben in het Oude Testament bewijzen voor georganiseerde instellingen en leiders. — Wij hebben reeds aangetoond, dat God een nieuwe bedeling heeft ingevoerd en dat het oude systeem heeft afgedaan.

ZONDER EEN ZICHTBAAR HOOFD 

Kan de gemeente zonder een zichtbaar hoofd functioneren? Natuurlijk kan dat! Iedere “gemeente van de heiligen,” groot of klein en waar zij zich ook mag bevinden op aarde, staat in direkte verbinding met de hemel en heeft geen menselijke middelaar nodig; nòch een paus, nòch een priester. leder ogenblik kan de gemeente door gebed en smeking haar Hoofd bereiken en alle aangelegenheden voor Hem brengen. — Hoort en antwoordt God op onze gebeden? leder Christen weet het antwoord op deze vraag! God zij geloofd!

Het geschreven Woord is de leidsman bij alles wat wij zijn en doen. Wat wij nodig hebben is het lezen van het Woord en er over nadenken met gehoorzame harten, onder de leiding van de Heilige Geest. Op deze wijze zijn wij in staat alle geboden en onderwijzingen van ons Hoofd uit te voeren.

TEN TIJDE VAN DE APOSTELEN

Wanneer er ten tijde van de apostelen moeilijkheden voorkwamen, of als er gevaar, vervolging of gebrek dreigde, bad de gemeente tot God, zonder een of andere menselijke autoriteit te erkennen: ook zelfs niet die van de apostelen — Zodra het gebed de hemel bereikt, handelt het Hoofd geheel naar Zijn wil. — Toen God nog alleen Israels Koning was, konden zij geen betere regering verlangen. Zij eisten echter een zichtbare koning, zoals ook de hen omringende volken hadden. Die kregen zij, maar tot hun groot nadeel en schade. — Voor de gelovigen bestaat een voortdurend gevaar, door de gedragingen van hen die niet geestelijk zijn, die zich beijveren in de gemeenten gebruiken in te voeren welke in de geloofsbelijdenissen geheel normaal zijn, — maar in lijnrechte tegenspraak zijn met het Woord van God.

 

 

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW