12 jaar geleden

Christenen en wondergenezingen (1)

God heeft wonderen gedaan en Hij doet ook vandaag wonderen. Hij is in staat dingen te bewerken, die wij met natuurwetten niet verklaren kunnen. Dat is onbestreden. Maar zijn de wondergenezingen, waarvan vandaag vaak sprake is, echte machtsbewijzen van God? Beleven wij werkelijk, dat de wondergaven van de begintijd opnieuw opleven? Zulke vragen zijn gerechtvaardigd en wij willen hen in deze artikelen eens nagaan.

We kunnen zeker niet alles beoordelen, wat op deze aardbol “wondergenezing” genoemd wordt. Het is ook zo dat tot op vandaag sommige mensen op wonderbare wijze gezond worden. Maar een vraag blijft: Wat te denken van de wondergenezers van vandaag, die mensen als magneten aantrekken en er daarmee aanspraak op maken, dat zij velen van hun ziekten bevrijden? Er zijn “genezingsdiensten” – is daar de Geest van God machtig aan het werken? Of is het geestdrijverij of zelfs verleiding?

We willen aan de hand van de bijbel enkele argumenten overdenken, waarmee men bewijzen wil, dat de gave van genezing vandaag nog uitgeoefend en gebruikt zou moeten worden.

Heeft God Zich veranderd?

Men beweert: “Als God in bijbelse tijden wonderen gedaan heeft, dan werkt Hij deze vandaag ook. Want er staat geschreven: ‘Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid’” (Hebr. 13:8).

Dit vers zegt niet, dat de Heer altijd hetzelfde doet, maar dat Hij altijd Dezelfde is. God is Dezelfde, maar Hij werkt op verschillende manieren. Zo liet Hij de “wereld die er toen was” in het water ondergaan, terwijl Hij de “tegenwoordige aarde” door vuur verwoesten zal (2 Petr. 3:6,7). En in de eeuwigheid, waarvan in Hebreeën 13 gesproken wordt, zullen er natuurlijk ook geen wondergenezingen zijn, want er zijn dan helemaal geen ziekten meer.

Wanneer we in de bijbel naar wonderen zoeken, wordt duidelijk: God heeft heeft niet in elke tijd (evenveel) wonderen gewerkt. De eerste mens die door Gods macht wonderen bewerkte, was Mozes, die misschien de eerste mens was, die geïnspireerd geschreven heeft. Enkele honderden jaren daarna hebben de profeten Elia en Elisa vele wonderen gedaan. Van onze Meester Zelf worden talrijke wonderen gemeld, evenzo van Zijn apostelen. Wonderen vindt men vaak in Exodus en Numeri, in Jozua en Richteren, in 1 en 2 Koningen, in de evangeliën en in de Handelingen. Overigens zijn de berichten overt wonderen in overeenstemming met Gods wijsheid dun bezaaid.

Het is een feit, dat God niet altijd op dezelfde wijze in de geschiedenis op aarde ingrijpt. Wonderen zijn en blijven iets buitengewoons. Als zij voortdurend zouden gebeuren, zouden ze hun doel missen en niet meer als wonderen erkend worden.

Hoe zag het er bij de eerste Christenen uit?

Er wordt gezegd: In het begin van de Christenheid gebeurden er wonderen en tekenen. Het was een tijd van kracht. Wanneer vandaag Christenen zich open stellen voor de werking van de Geest van God, zullen zij dezelfde wonderen beleven. De begintijd van de Christenheid is maatstaf en voorbeeld voor ons!

We kunnen veel van de eerste Christenen leren. Het is goed, wanneer we de Handelingen lezen, om de praktijk van ons geloofsleven daarmee te vergelijken. Maar uit de berichten van de Handelingen kan men geen leer ontwikkelen. Het is niet nuchter, wanneer we van onze bezwete T-shirts dezelfde werking verwachten als van de zweetdoeken van Paulus, of wanneer we daarvan uitgaan, dat alle gevangen gelovigen door engelen bevrijd worden (Hand. 19:11,12; 12:1-17). Het gedrag van de eerste Christenen wijst de richting voor ons aan, maar de machtsbewijzen van hun tijd kunnen wij niet eenvoudigweg in “de laatste dagen” (2 Tim. 3:1) overbrengen. Zou God vandaag door tekenen en wonderen het zegel van Zijn erkenning op een Christenheid drukken, die vol van immoraliteit en valse leer is?

God werkt aan het begin van een heilsperiode vaak anders dan aan het eind ervan. Dat zien we bij het volk Israël. God bewerkte grote tekenen door Mozes in Egypte (verg. Deut. 34:10-12) en leidde Zijn volk met verheven arm uit de slavernij. Gedurende de woestijnreis gebeurden er talrijke wonderen en ook bij de verovering van het land Kanaän greep God op bovennatuurlijke wijze in. Eens stonden zelfs zon en maan stil, opdat Israël zijn strijd kon voleindigen. Dat heeft zich niet herhaald, zoals de Schrift uitdrukkelijk zegt (Joz. 10:13,14). Wonderen gebeurden later in het geheel slechts nog zelden (als men van de werkingstijd van de Richteren zowel van Elia als Elisa afziet). Zelfs gedurende de opwekking onder Josia, waarin men zich opnieuw op de voorschriften van het Woord van God bezon, gebeurden er geen wonderen. Toen na de Babylonische gevangenschap enkele Joden in het beloofde land terugkeerden, werden zij uiterlijk door zwakheid gekenmerkt. Machtsdemonstraties van God zoekt men tevergeefs in de bijbelboeken, die deze tijd beschrijven (Ezra, Nehemia, Haggaï, Zacharia, Maleachi). Toch werkte de Geest in hun midden en het Woord van God was onder hen (Zach. 4:6; Hag. 2:5,6). Van Johannes de Doper tenslotte, de laatste en tegelijk de grootste profeet van de “oude bedeling”, betuigt de Schrift dat hij geen teken deed (verg. Matth. 11:11; Joh. 10:41). Hij maakte de weg vrij voor de Heer Jezus Zelf, Die vele wonderen deed en daarmee bewees, dat Hij Gods Zoon was.

Wanneer God iets nieuws bewerkt of een nieuw begin schenkt, bekrachtigt Hij dat vaak door wonderen. Toen Israël de Jordaan doortrok en voor de eerste keer Kanaän binnentrad, stieten zij op het bolwerk van Jericho. God brak de muren van deze stad af en gaf Zijn volk een reusachtige overwinning (Joz. 6). Bij latere veroveringen verwoestten de Israëlieten de vestingwerken zelf. God had aan het begin Zijn macht in het bijzonder getoond, om Zijn volk te bemoedigen en de vijand te demoraliseren.

Toen de eerste Christenen het evangelie verkondigden, was dat iets nieuws. God getuigde mee, doordat Hij de wonderwerken van de toekomstige eeuw gebeuren liet (Hebr. 2:41; Hebr. 6:51). Ieder kon herkennen: het nieuwe is werkelijk van God! De bevestiging door goddelijke wonderen was ook belangrijk, omdat de Christelijke leer pas geleidelijk in het Nieuwe Testament opgenomen en als basis voor de evangelieverkondiging gebruikt kon worden2. We vinden in het Nieuwe Testament geen belofte, dat de wondergaven tot aan de wederkomst van Christus blijven zullen. Maar de gaven die voor onze geestelijke voltooiing nodig zijn, hebben we ook vandaag nog (Ef. 4:12,13).

Hoe staat het met Markus 16 vers 17 en 18?

In Markus 16 vers 17 en 18 staat, dat zij die geloven, tekenen volgen zullen: Zij zullen in de naam van de Heer demonen uitdrijven, in nieuwe talen spreken, slangen opnemen, en als zij iets dodelijks zullen drinken, zal het hen beslist niet schaden en zwakken en op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden. Betekent dat, dat vandaag elke gelovige deze tekenen beleven kan? We zullen enkele punten zorgvuldig overwegen:
De tekst bevat geen belofte, dat de tekenen tot aan de voleinding van de eeuw blijven zullen (verg. Matth. 28:20). Direct na vers 17 en 18 wordt alleen gezegd, dat de Heer de prediking van de apostelen door tekenen bevestigde (Mark. 16:20; verg. 2 Kor. 12:12). Deze plaats kan niet betekenen, dat alle gelovigen wonderkrachten hebben. Want de apostel Paulus leerde iets anders (1 Kor. 12:10,28,29). Wanneer de tekenen vandaag nog beleefd zouden kunnen worden, dan mag men ook het opnemen van slangen en het drinken van iets dodelijks niet eenvoudig uitsluiten! De Heer maakt Zijn discipelen in Markus 16 duidelijk, dat tekenen niet van Zijn tegenwoordigheid op aarde afhankelijk waren. Hij zou vanuit de hemel werken en tekenen onder hen schenken, die de verkondiging van de apostelen geloofden3. We hebben hier geen belofte, die alle gelovigen ten allen tijde verzekert, dat zij deze tekenen beleven zullen.

Hoe staat het met Jakobus 5 vers 14-18?

In deze verzen wordt een zieke gelovige aangeraden, de oudsten bij zich te halen, die dan met hem bidden en hem met olie zalven zullen. Er staat dan: “En het gelovig gebed zal de zieke behouden” (vs. 15). Deze verzen worden ook altijd weer aangevoerd, om te motiveren, dat wondergenezingen vandaag vanzelfsprekend zouden moeten zijn. Ook hier enkele punten, waarop men letten moet:
In Jakobus 5 gaat het niet om de genade-gave van genezing, maar om het gebed van het geloof. De zieke gaat niet naar een wondergenezer, maar hij roept de oudsten bij zich. Oudsten zijn mannen, geen vrouwen. Vrouwen spelen echter in de charismatische beweging met hun wondergenezingen een grote rol. Er wordt uitgegaan van een ernstige ziekte, want de oudsten komen naar de zieke, die blijkbaar bedlegerig is. Het is wel een ziekte die op een bijzonder ingrijpen van God terug te voeren is. Op de voorgrond staat de tucht (verg. Job 33:16 en volgende), hoewel het woordje ‘als’ in vers 15 ook andere mogelijkheden openlaat. Zowel de zieke alsook de oudsten onderkennen, waarom de ziekte door God gestuurd werd. De zieke is bereid, zijn schuld te bekennen. Wanneer de oudsten in geloof bidden, volgt genezing (ook de zieke moet geloof hebben, maar dat wordt niet benadrukt). De zieke wordt met olie, het universele geneesmiddel van die dagen, gezalfd. Dat maakt ook duidelijk: de tekst verbiedt geen medische hulp. Er wordt niet van een directe bovennatuurlijke genezing gesproken, maar daarvan, dat de Heer – misschien zelfs door middel van medicijnen – opricht. Het wordt, denk ik, duidelijk dat deze tekstplaats weinig met de wondergenezingen van vandaag van doen heeft. Betekent dat, dat Jakobus 5 niet meer gepraktiseerd kan worden? Neen, dat betekent het niet. Maar men kan alleen genezing verwachten, wanneer alle betrokkenen onderkennen, waarom God de ziekte gezonden heeft, en wanneer men weet, dat Hij haar nu weg wil nemen. Op het gebed van het geloof richt de Heer dan op.

Jakobus verwijst in dit verband naar Elia, die om een jarenlange droogte en om een plotselinge regen “succesvol” gebeden heeft (Jak. 5:17). Dat het hierbij om iets buitengewoons gaat, ligt voor de hand. En het herstel van de zieke, zoals in Jakobus 5 beschreven wordt, is zeker ook geen alledaagse zaak – helemaal al niet in de dagen van verval, waarin wij vandaag leven.

NOTEN:
1 Men lette er op dat in Hebreeën 2 vers 4 de verleden-tijdsvorm toegepast wordt (“mee-getuigde”) en dat de wonderwerken in Hebreeën 6 vers 5 als karakteristiek voor een nog komende tijdsperiode beschreven worden.
2 Interessant is hier het getuigenis van de zogenaamde kerkvaderen. Johannes Chrysostomos (347-407) schreef: “Bij de aanvang gaf de Heilige Geest de buitengewone gaven, … want toen waren zij nodig ter bekrachtiging van de Christelijke leer. Maar nu worden ze niet meer gegeven, omdat de Christelijke leer bevestigd is, zodat zij deze steun niet meer nodig heeft”.
3 In een uitvoerige studie over wonderen in de kerkgeschiedenis staat: “Er vinden weinig of helemaal geen getuigenissen van wonderwerken in de eerste vijftig jaar na de apostolische kerk” (B.B. Warfield, Counterfeit Miracles).

 

Wordt D.V. vervolgd.

 

© Folge mir nach, Gerrid Setzer

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW