Job 2 vers 13; Ezechiël 3 vers 15; Johannes 4 vers 6; Handelingen 8 vers 31;
Handelingen 16 vers 13
Ezechiël
“Zo kwam ik bij de ballingen van Tel-Abib, die bij de rivier de Kebar woonden. Ik verbleef waar zij woonden. Ik verbleef daar ontzet in hun midden, zeven dagen” (Ezech. 3:15).
Ezechiël had een buitengewoon visioen van de heerlijkheid van God en van de “stralen van Zijn regering” (Ezech. 1). “Boven het gewelf” zag hij “iets wat leek op een troon” en op de troon “iets wat leek op een mens”. Van Hem die op de troon zat, kon hij slechts “iets als de schittering van edelmetaal, rondom vanbinnen als het uiterlijk van vuur” waarnemen (Ezech. 1:26,27). Op dit moment was het Lam “vóórgekend vóór de grondlegging van de wereld” nog niet geopenbaard (1 Petr. 1:19,20). Daarvoor moest de Zoon van God als Mens naar de aarde komen, sterven aan het kruis, op de derde dag opstaan uit de dood en opgenomen worden in de heerlijkheid. Pas toen kon Johannes in zijn visioen het Lam in het midden van de troon zien, staan als geslacht (Openb. 5:6).
Ezechiël was zo overweldigd door dit wonderbaarlijke visioen, dat hij op zijn gezicht viel. Toen hoorde hij “de stem van Iemand Die sprak.” Deze vroeg hem om de boekrol met Gods woorden op te eten. Hij deed dat en werd vervuld. Toen zei de stem tegen hem: “Mensenkind, ga, begeef u naar het huis van Israël en spreek tot hen met Mijn woorden!” (Ezech 3:4).
Wat doet de profeet nadat hij zo’n opdracht heeft ontvangen? Zal hij allen die zijn weggevoerd verzamelen en hun plechtig de boodschap verkondigen die hij heeft ontvangen? Nee! Hij keert gewoon naar hen terug, gaat in hun midden zitten en zwijgt zeven dagen lang.
Het ging er in de eerste plaats om hun plaats in te nemen, hun ontberingen en lijden te delen en hun harten te winnen. Daarom ging hij bij hen zitten, gewoon om één van hen te zijn. Pas dan kon zijn dienst beginnen, die zowel pijnlijk als heerlijk was. Nu kon Ezechiël het geweten en de harten van de ballingen bereiken, die de gevolgen van hun zonden moesten dragen. “… of zij luisteren, of dat nalaten …” (Ezech. 3:11).
De vrienden van Job
“Zo zaten zij met hem op de aarde, zeven dagen en zeven nachten. Niemand sprak een woord tot hem, want zij zagen dat het leed zeer hevig was” (Job 2:13).
De vrienden van Job kwamen naar hem toe om hun medeleven te betuigen en hem te troosten. Maar ze deden het op hun eigen manier! In hun hart veroordeelden ze de aartsvader. Ze dachten: Als Job zoveel beproevingen had ondergaan die zijn bezit, zijn familie en zijn gezondheid troffen, dan moest hij wel gezondigd hebben. Vanuit hun standpunt kon dat de enige reden zijn waarom God hem zo zwaar strafte. Ze zeiden weliswaar niets. Maar Job voelde hoe ze hem innerlijk veroordeelden. Ze zaten met hem op de grond. Maar dat deden ze niet om op zijn niveau te komen en te delen in zijn ellende. Ze waren er om hem te oordelen.
Later kwamen zijn broers en zusters naar Job toe. Ze zaten bij hem om hun medeleven te betuigen en hem te troosten (Job 42:11). Het is goed om dicht bij een lijdende persoon te zijn, om aan het bed van een zieke te zitten, om een gelovige te bezoeken die lijdt. Maar we moeten oppassen, dat we anderen niet oordelen of veroordelen. Het is veel noodzakelijker, dat we proberen de getroffene te begrijpen, te troosten en te winnen. Elihu deed dit (Job 32) nadat hij lange tijd in stilte had gezeten en naar Jobs vrienden had geluisterd.
Filippus
“Hij verzocht Filippus in te stappen en bij hem te komen zitten” (Hand. 8:31).
De engel van de Heer zei tegen Filippus dat hij Samaria moest verlaten, waar net een groot werk van genade had plaatsgevonden. Hij moest de eenzame weg volgen die van Jeruzalem naar Gaza leidde. Er was veel afhankelijkheid en gehoorzaamheid voor nodig om zo’n oproep op te volgen! Toen Filippus de woeste weg bereikte, ontmoette hij een Ethiopische staatsman die in zijn wagen zat en de profeet Jesaja las.
Hoe moest hij te werk gaan om deze machtige man voor Jezus Christus te winnen? De Geest zei tegen hem: “Ga naar die wagen en blijf er in de buurt.” Toen Filippus de Ethiopiër naderde, gebeurde er iets bijzonders: de staatsman, die de baas was over alle schatten van de Ethiopische koningin, vroeg de jonge Galileeër in te stappen en “bij hem te komen zitten.” Filippus had kunnen aarzelen – uit verlegenheid of uit angst om te dicht bij een man uit de volken te komen. Maar hij nam de uitnodiging aan en “opende zijn mond en te beginnen van die Schrift verkondigde hij hem Jezus.” De Ethiopische man geloofde in de Heer Jezus en werd gedoopt. Wat een heerlijk resultaat tot eer van God!
Paulus
“… en wij gingen zitten en spraken tot de vrouwen die waren samengekomen” (Hand. 16:13).
Paulus en zijn medewerkers hadden net voet op Europese bodem gezet. Het evangelie zou hier voor het eerst worden verkondigd. Hoe zou de grote apostel dit aanpakken? Zou hij op een openbaar plein gaan staan en daar de boodschap verkondigen? Nee. Hij ging naar een rivier waar mensen samenkwamen om te bidden. Daar ging hij gewoon bij de verzamelde vrouwen zitten en sprak tot hen. De Heer werkte en opende het hart van Lydia zodat ze het evangelie geloofde. Nadat zij en haar gezin gedoopt waren, nam ze de apostel en zijn medewerkers in huis. Later kwamen de gelovigen daar ook samen (Hand. 16:40). Hier geeft de apostel ons een sprekend voorbeeld van wat hij schrijft in 1 Korinthe 9 vers 22: “… allen ben ik alles geworden, om in elk geval enigen te behouden.”
De Zoon van God
“Jezus dan was vermoeid van de reis en ging zo bij de bron zitten” (Joh. 4:6).
Wie zou een beter voorbeeld van nederigheid en medegevoel kunnen zijn dan de Heer Zelf? Wie zou zich zo kunnen vernederen als Hij om zelfs degenen te winnen die zeer diep gevallen zijn?
De Schepper van hemel en aarde is als een mens moe geworden op zijn reis. Daarom gaat Hij aan de rand van de put zitten. Een vrouw die een slecht leven leidt, komt naar de put om water te putten. Hij veracht haar niet. Hij duwt haar ook niet weg, zoals ze verdient. Hij gaat aan de rand van de put zitten om er voor haar te zijn. Hoewel Hij moe is, begint Hij een gesprek met haar. Hij openbaart Zichzelf aan deze zondige vrouw en laat haar haar eigen toestand inzien.
Wat een verheven voorbeeld van de Zoon van God Die Zichzelf zo diep vernederd heeft! Hij ziet de velden zoals ze al wit zijn om te oogsten. Hij leidt de discipelen ertoe zich te verheugen met hen die vóór hen gezaaid hebben. Ze moeten aan het werk gaan om de oogst binnen te halen.
Maar het is gezaaid met tranen (Ps. 126:5,6). Dit vereist veel nederigheid en medeleven voor degenen bij wie we soms gaan zitten om hen een beetje te helpen.
Georges André; www.haltefest.ch
Jaargang 2022, nummer 1, pagina 12.
Dit is een herziene herplaatsing. 1e publicatie in het Nederlands 30 mei 2022.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW