1 Petrus 1 vers 24
Inleiding
De woorden in 1 Petrus 1 vers 24 zijn een citaat uit Jesaja 40 vers 6-8, waarvan de volledige tekst luidt als volgt: “Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem op het veld. Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest van de HEERE erover blaast. Voorwaar, het volk is gras. Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat voor eeuwig”. Hier is het gras een beeld van dat, wat schoon is, maar van korte levensduur en in de ogen van God vergankelijk is. Dit bevestigt ook Psalm 103 vers 15-17: “De sterveling – zijn dagen zijn als het gras, als een bloem op het veld, zo bloeit hij. Wanneer de wind erover is gegaan, is hij er niet meer en zijn plaats kent hem niet meer. Maar de goedertierenheid van de HEERE is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over wie Hem vrezen”. Van de rijken wordt in Jakobus 1 vers 10-11 gezegd: “… als een bloem van [het] gras zal hij vergaan. Want de zon gaat op met haar hitte en doet het gras verdorren, en zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk gaat verloren”.
De aangehaalde verzen uit het Oude Testament, evenals die uit de eerste Brief van Petrus, tonen een opvallend contrast: enerzijds het snelle vergaan (het gras, een beeld van het volk van Israël of van de mens in het algemeen), en anderzijds het eeuwig blijvende: het Woord en de goedertierenheid van God. “Dit nu is het woord1 dat u verkondigd is” (1 Petr. 1:25).
Men heeft al wel eens gezegd, dat de hele eerste Brief van Petrus lijkt te zijn gebaseerd op deze verzen uit Jesaja 40. Ook in de leringen van de Heer aan Zijn discipelen zijn ongetwijfeld overeenkomende verwijzingen naar Jesaja 40 (Matth. 6:28-30). Petrus heeft zijn brief geschreven toen hij in Babylon was (1 Petr. 5:13). Hij richtte zich tot gelovige Joden die Christen waren geworden. Vanwege hun geloof werden ze destijds vervolgd en verstrooid in verschillende provincies van het Romeinse rijk (1 Petr. 1:1). Die gebieden liggen in het hedendaagse Turkije. De ontvangers van de Brief lijken niet bekend bij de apostel. Ze bevonden zich geografisch gezien buiten de invloedssfeer. Daarvoor woonden ze in gebieden waar Paulus tijdens zijn reizen doorheen gereisd was.
Enkele jaren nadat deze brief was geschreven, werd Jeruzalem door de Romeinse generaal Titus ingenomen en vernietigd. Zo ontving die stad het oordeel, dat was aangekondigd vanwege de verwerping en kruisiging van de Heer Jezus (Luk. 19:41-44). Ongetwijfeld was deze gebeurtenis genoeg om de nieuwe overtuigingen van de ontvangers van die Brieven te doen wankelen.
Petrus had een speciale opdracht van de Heer gekregen: “… als je eens bekeerd2 bent, versterk je broeders” (Luk 22:32). Dit is precies wat Petrus in deze brief doet. Zijn doel is om de vervolgde gelovigen te bemoedigen en hen in hun nieuwe geloof te bevestigen. Hij toont hen het volgende: Wanneer het aardse net zoals het gras voorbijgaat en het Joodse systeem waarmee ze verbonden waren terzijde wordt gezet, dan blijven het Woord van God en de grotere zegeningen van het christelijk geloof in eeuwigheid. Verschillende gedeelten in deze brief illustreren dit contrast.
Een onvergankelijke erfenis
Misschien waren er onder de personen die door Petrus werden aangesproken, mensen die de roof van hun goederen graag hadden aanvaard. Over hen bericht ons de Brief aan de Hebreeën, die immers ook aan de Joden is gericht (Hebr. 10:34). Nu herinnert Petrus hen eraan dat ze wedergeboren zijn “tot een onvergankelijke en onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, dat in de hemelen voor hen weggelegd is” (zie 1 Petr. 1:3,4).
Met het oog op hun aardse goederen hadden velen veel verloren, ja zelfs alles. Maar God heeft hun een wonderbare erfenis gegeven in de hemel, die op geen enkele wijze door mensen kan worden aangetast. Noch aan zijn substantie noch aan zijn zuiverheid noch aan zijn schoonheid kan afbreuk worden gedaan.
Het goud dat vergankelijk is
Petrus bemoedigt deze gelovigen door hen te tonen, dat de beproeving van hun geloof veel kostbaarder is dan dat van goud. Hoewel dit metaal zeer waardevol is en zelfs bestand is tegen het vuur, vergaat het toch. Het heeft minder waarde in de ogen van God dan de beproeving van het geloof van Zijn kinderen, die voor de eeuwigheid behouden zijn.
Ze doen de ervaring op die in Maleachi 3 vers 3 beschreven staat. Daar staat van God: “Hij zal zitten als iemand die zilver smelt en reinigt: Hij zal … ze zuiveren als goud en zilver”. De smelter zit aan de smeltkroes tijdens het zuiveringsproces, om ervoor te zorgen, dat het metaal slechts zo lang op het vuur blijft als nodig is.
Hoe weet de smelter wanneer het proces voorbij is? Zodra hij zijn gezicht weerspiegeld ziet in het vloeibare goud. Een hart dat Christus weerspiegelt, heeft voor God meer waarde dan al het goud in de wereld. Maar om dit resultaat te bereiken, is de beproeving noodzakelijk. In tegenstelling tot het goud dat voorbijgaat, zal de bewaring van het geloof tot lof en heerlijkheid en eer blijken te zijn in de openbaring van Jezus Christus, en dat tot in alle eeuwigheid.
Niet door vergankelijke dingen verlost, maar door het kostbare bloed van Christus
Om het geloof van de beproefde kinderen van God aan te moedigen, herinnert Petrus hen aan een wonderbaarlijke hoop: de genade die zij in de openbaring van de Heer in heerlijkheid met de Zijnen ervaren zullen. Zo’n vooruitzicht zou een heiligende invloed op hun wandel moeten hebben, “daar u weet dat u niet door vergankelijke dingen, zilver of goud verlost bent … maar door kostbaar bloed, als van een vlekkeloos en onbesmet lam, [het bloed] van Christus” (1 Petr. 1:18,19).
Zoals aan het begin van het hoofdstuk, toont Petrus opnieuw het contrast met het goud en hier nog met het zilver. Zelfs deze waardevolle metalen, die hun waarde te danken hebben aan hun zeldzaamheid en hun vuurvastheid, worden tot het vergankelijke gerekend. Maar voor de verlossing van de ziel van de gelovigen heeft de Heer een oneindig hogere prijs betaald: hij heeft Zijn leven gegeven. Zijn bloed vloeide aan het kruis. Het bloed van de geliefde Zoon, het Lam van God, dat tevoren gekend is vóór de grondlegging van de wereld, heeft in alle eeuwigheid grotere waarde voor het hart van God dan al het goud van deze wereld, dat vergaat.
Wedergeboren uit onvergankelijk zaad door het levende en blijvende Woord van God
Ook Job kon al verklaren: “Wie zal een reine geven uit een onreine? Niet één!” (Job 14:4). Alle nakomelingen van Adam zijn in de positie van zondaars gesteld (Rom. 5:19). De zondige mens moet opnieuw geboren worden. De Heer zei tegen Nicodémus: “Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan” (Joh 3:5). Water is vaak een beeld van het Woord van God in de Bijbel (Ef. 5:26).
1 Petrus 1 vers 23 bevestigt naast andere Schriftplaatsen, dat de nieuwe geboorte tot stand komt door het Woord van God: “… u die wedergeboren bent, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levend en blijvend Woord”. Dit Woord wordt levend door de Heilige Geest. Het is blijvend omdat God Zich in alle eeuwigheid niet veranderen kan. Het wordt hier vergeleken met een zaadje, dat leven in zich bergt – het eeuwige leven in Christus Jezus. Aan het kruis heeft het vlees (= de oude natuur van de mens) volledig bewezen wat het is: als verdord gras dat geen teken van leven meer heeft. De oude natuur is nergens goed voor en is met Christus gekruisigd. Dit is een zeer moeilijk te leren les, vooral voor een pas bekeerde. Maar naarmate hij dit in de praktijk erkent, zal het onvergankelijke zaad dat in zijn hart is gezaaid, groeien en blijvende vrucht voortbrengen (Joh. 15:16).
Het onvergankelijke sieraad van de zachtmoedige en stille geest, die voor God heel kostbaar is
In hoofdstuk 3 vers 3-4 blijkt de apostel een parallel te trekken tussen de schoonheid van het gras en zijn bloem – waaraan hij herinnerd heeft in hoofdstuk 1 – en de uiterlijke versiering van de vrouw. Hij doet dit om de tegenstelling tussen de vergankelijkheid van de bloem en de uiterlijke sieraden met de innerlijke, morele schoonheid van een gelovige vrouw aan te tonen: “Laat uw versiering niet de uiterlijke zijn: [het] vlechten van [het] haar en [het] omhangen van gouden [dingen] of [het] aantrekken van kleren, maar de verborgen mens van het hart, in de onvergankelijke [versiering] van de zachtmoedige en stille geest”.
Het sieraad van een Christen bestaat niet uit luxe kleding, ook niet uit een haardracht die de aandacht tot zich trekt. Men begrijpe goed, dat Petrus hier niet verwijst naar gevlochten haar, zoals veel christelijke vrouwen vandaag de dag nog steeds dragen tot de glorie van God, doordat ze hun haar niet knippen maar het vrij laten groeien. Het gaat over “pronkwerk”, waarmee de arrogante dochters van Sion zich sierden (Jes. 3:24; verg. ook vs. 16: lonken). God ziet niet naar het uiterlijk, maar naar het hart (1 Sam. 16:7). Wat voor Hem telt, is “de verborgen mens van het hart”, het nieuwe leven dat bij bekering werd ontvangen. Wanneer in deze verdorven wereld een gelovige vrouw dit leven ontvouwt, een zachtmoedige en stille geest toont, zal haar leven iets weerspiegelen van Christus, Die in het verborgene van haar hart woont. Dit is een onvergankelijk sieraad.
De onverwelkelijke kroon van de heerlijkheid
Petrus had niet alleen de opdracht gekregen om zijn broeders te versterken (Luk. 22:32). Toen hij werd hersteld nadat hij zijn Meester had verloochend, kreeg hij de opdracht van de opgestane Heer om Zijn schapen te hoeden en te weiden (Joh. 21:16,17). In hoofdstuk 5 van zijn eerste Brief brengt hij dit in de praktijk. Daar vermaant hij als mede-oudste de oudsten onder de gelovigen en moedigt hen aan om de kudde van God te hoeden en onbaatzuchtig op hen toe te zien. Ze zouden de kenmerken van de Herder van Israël moeten onthullen, zoals te vinden in Ezechiël 34 vers 11 en volgende. Petrus spoort hen daartoe aan, door hen de beloofde beloning voor te stellen die de trouwe herder beloofd is: de kroon der heerlijkheid.
In de zin van het citaat uit Jesaja 40 aan het begin van dit artikel, verduidelijkt hij dat deze kroon, in tegenstelling tot de lauwerkransen van de wedstrijdwinnaar in die tijd, onverwelkelijk is. Ze blijft altijd fris en schoon in alle eeuwigheid.
Weest op uw hoede dat u niet afvalt van uw eigen standvastigheid
In zijn tweede Brief lijkt Petrus de gedachte van de tegenstelling tussen het gras dat verdort en de onvergankelijke christelijke zegeningen verder te vervolgen. In hoofdstuk 1 vers 5-7 onthult hij zeven christelijke deugden die aan het geloof toegevoegd worden: deugd (moed)3, kennis, zelfbeheersing, volharding, godsvrucht, broederliefde en liefde. Je zou kunnen zeggen, dat deze verzen het opgroeien en opbloeien van het geloof voorstellen, en wel totdat de volle vrucht is bereikt: de liefde.
In de begroeting aan het einde van de brief in hoofdstuk 3 vers 17, waarschuwt Petrus de gelovigen niet uit hun eigen standvastigheid te vallen. Het werkwoord, dat hier wordt vertaald als “afvallen”, betekent eigenlijk: als een verwelkte bloem afvallen. Daarom wordt de gelovige gewaarschuwd om deze bloem der deugden in hoofdstuk 1 niet bij zich te laten verwelken. De energie die het nodig heeft, haalt hij uit de goddelijke kracht. Dus wordt de gelovige vermaand om niet meegesleurd te worden door de dwalingen van de zedeloze (zoals een bloem die verwelkt), maar integendeel in de genade en kennis van onze Heer en Heiland op te groeien.
Hoe wonderbaar en heerlijk is het deel van de gelovige christen in tegenstelling tot de aardse tijdelijke zegeningen van het jodendom:
- Hij is door het kostbare bloed van Christus en niet door vergankelijke dingen verlost;
- hij is wedergeboren uit onvergankelijk zaad;
- hij is voorbestemd tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis;
- hij is in deze verdorven wereld versierd met de verborgen mens van het hart in de onvergankelijke versiering van de zachtmoedige en stille geest;
- hij bezit het vooruitzicht op de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid, die aan de trouwe herder beloofd is;
- hij wordt door de God van alle genade tot zijn eeuwige heerlijkheid geroepen.
In tegenstelling tot het gras en al zijn kortstondige schoonheid, zijn de christelijke zegeningen die de gelovige bij de nieuwe geboorte ontvangt, heerlijk en eeuwig. Ze kunnen niet langer door mensen worden aangevallen en zijn noch onderhevig aan verandering van tijd, noch aan de gevolgen van zonde. Tijdens zijn leven hier wordt de gelovige opgeroepen om de bovengenoemde christelijke deugden als een bloem te ontvouwen, zodat het de geur van Gods liefde verspreidt. Hij moet ze niet laten verwelken, maar ook groeien in de genade en kennis van onze Heer en Heiland, Jezus Christus.
Met het oog op het einde van zijn aardse leven – wanneer zijn lichaam, zoals het gras en zijn bloem, verdort en verwelkt en hij door de dood moet gaan vóór de komst van de Heer, heeft hij de zekerheid van geloof dat zijn lichaam in onvergankelijkheid zal worden opgewekt (1 Kor. 15:42).
Bij de schepping van hemel en aarde heeft de Heer het behaagd de natuur zo te maken, dat zij ons mensen leert (1 Kor. 11:14). Dit geldt zowel voor de plantenwereld, zoals de beschouwde verzen laten zien, alsook voor de dierenwereld, wanneer we denken aan wat de offers in beeld betekenen. Hetzelfde geldt voor de hemelen die de heerlijkheid van God vertellen. Haar stem is zonder spreken of woorden te horen (Ps. 19:2,4). Laten we nederig het onderricht aannemen dat het gras van het veld en zijn bloem ons geven.
3. In vs. 3 en 1 1 Petr. 2:9 slaat dit woord op God en betekent het ‘uitnemendheid’; in vs. 5 slaat het op gelovigen en betekent het ‘geestelijke kracht (of moed)’.
André Cuendet; © www.haltefest.ch.
Jaargang: 2010 – bladzijde: 294.
Geplaatst in: Christendom, Schepping
© Frisse Wateren, FW