17 jaar geleden

Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk (24)

Hoofdstuk VI

Paulus derde zendingsreis

Deel 1: 32-814 n. Christus

Het jaar 54.

Enige tijd in Antiochië doorgebracht hebbende, verlaat de apostel, dit heidens middelpunt, en begint een andere zendingsreis. Van zijn reisgenoten wordt bij deze gelegenheid niets gezegd. “Hij doorreisde achtereenvolgens het land van Galatie en Frygie en versterkte al de discipelen” (Handelingen 18:23) en gaf tevens aanwijzing voor de collecte ten behoeve van de arme gelovigen in Jeruzalem (1 Korinthe 16:1,2). In korte tijd bereikte hij het middelpunt van het werk in Klein Azië.

Efeze

In die tijd was dit de grootste stad van Klein-Azië en de hoofdstad van de provincie. Zij had het aan haar ligging in het midden te danken, dat allerlei soort en klasse van mensen daar bijeenstroomde. Tegen deze tijd was Apollos van Korinthe vertrokken, maar de overige twaalf van Johannes’ discipelen waren nog in Efeze. Paulus spreekt tot hen over hun verhouding. Maar wij moeten van wat er voorviel afzonderlijke melding te maken.

De doop van Johannes eiste bekering, maar geenszins onttrekking aan de Joodse synagoge. Het evangelie leert, dat het Christendom gefundeerd is op dood en opstanding. Ten eerste Christus dood en opstanding, waardoor de verlossing tot stand kwam; en dan onze dood en opstanding met Hem, zodat wij in Hem onze plaats hebben, en als Hij in Gods tegenwoordigheid staan, gereinigd door Zijn kostbaar bloed van al onze zonden. De Christelijke doop is het zinnebeeld, waardoor deze waarheden worden aangeduid en uitgedrukt. “Zijnde met Hem “begraven in de doop. In Hem zijt ook gij mee opgewekt door het geloof in de werking van God, die Hem uit de doden heeft opgewekt” (Kolosse 2:12). Daar deze Efeziërs geheel onbekend waren met de grondwaarheden van het Christendom, vooronderstellen wij dat zij nooit met Christenen hadden omgegaan. De apostel verklaarde hun ongetwijfeld de kracht van de dood en de opstanding van Christus en de uitstorting van de Heilige Geest. Zij geloofden de waarheid en ontvingen de Christelijke doop. Toen legde Paulus in zijn apostolische bevoegdheid hun de handen op en werden zij verzegeld met de Heilige Geest, spraken met vreemde talen en profeteerden.

Onmiddellijk na de vermelding van deze belangrijke gebeurtenis, wordt onze aandacht gevestigd op het werk van de apostel in de synagoge. Gedurende drie maanden predikte hij daar vrijmoedig de Christus, met de intentie zijn hoorders te overtuigen van de dingen aangaande het koninkrijk van God. De harten van enigen werden verhard, terwijl anderen zich bekeerden en geloofden. De ongelovige Joden deden het werk van de vijand, “kwaadsprekende van de Weg” voor de menigte. Paulus gaat met beslistheid te werk. Hij zondert de discipelen af uit de Joodse synagoge, en brengt hen tot één vergadering, met welke hij dagelijks sprak in de school van Tyrannus (Handelingen 19:9). Dit is een sterk sprekende handeling van de apostel; maar hij handelt in het bewustzijn van de kracht en de waarheid van God. De gemeente van Efeze is nu volkomen onderscheiden van de Joden en de heidenen. Hier zien wij, waar de apostel elders heen wijst in zijn vermaning: “Geeft geen aanstoot, noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente van God” (1 Korinthe 10:32). Waar deze belangrijke onderscheiding niet opgemerkt wordt, moet grote verwarring bestaan, zowel met betrekking tot het Woord als tot de wegen God.

De apostel verschijnt nu op een merkwaardige wijze voor ons als het werktuig van de kracht van God:

  • Hij deelt de Heilige Geest mee aan de twaalf discipelen van Johannes;
  • hij zondert de discipelen van Jezus af, en grondvest de gemeente in Efeze;
  • zijn getuigenis aangaande Jezus wordt vernomen in geheel Klein-Azië, zowel door Joden als Grieken;
  • ongewone wonderen worden door zijn handen verrichtde ziekten wijken van velen door enkel een aanraking met de kleren van zijn lichaamde kracht van de vijand wijkt voor de kracht, die in Paulus is, en de naam van Jezus wordt verheerlijkt;
  • de boze geesten erkennen zijn meerderheid, en maken zijn vijanden te schande;
  • de gewetens van de heidenen worden getroffen;
  • vrees valt op velen die hun toverboeken verbranden, ter waarde van omtrent vierentwintigduizend gulden [= 10.890 euro – bewerker FW].

“Zo nam het woord van de Heer met macht en werd sterker” (Handelingen 19:20). Zo bleek de kracht van de Heer in de persoon en de zending van Paulus, en werd zijn apostelschap boven alle tegenspraak gesteld.

De apostel had nu nagenoeg drie jaar van aanhoudende arbeid in Efeze doorgebracht. Zoals hij zelf zegt in zijn toespraak te Miléte tot de oudsten van Efeze: “Daarom waakt en herinnert u dat ik drie jaren, nacht en dag, niet opgehouden heb een ieder met tranen te vermanen” (Handelingen 20:31). Sommigen zijn van mening, dat hij in genoemde drie jaren een kort bezoek bracht aan Korinthe, en dat hij ook uit Efeze zijn eerste brief aan de Korinthiërs schreef.

Het oproer te Efeze

Een groot en heerlijk werk was nu volbracht door de machtige werking van Gods Geest, waarbij Zijn uitverkoren dienstknecht Paulus het werktuig geweest was. Het evangelie was geplant in de hoofdstad van Klein-Azië, en had zijn weg gevonden door de hele provincie. De apostel had nu een gevoel alsof zijn werk daar was afgelopen, en hij verlangde naar Rome te gaan, de hoofdstad van het Westen en de grote hoofdstad van de wereld. Griekenland en Macedonië hadden het evangelie al aangenomen, maar Rome bleef nog over. “Toen nu deze dingen volbracht waren, nam Paulus zich in de geest voor, Macedonië en Achaje door te gaan en naar Jeruzalem te reizen, en hij zei: Nadat ik aldaar geweest ben, moet ik ook Rome zien” (Handelingen 19:21).

Maar terwijl Paulus zich dus voorbereidde voor een andere reis, beraamde de vijand een nieuwe aanval. Zijn hulpbronnen waren nog niet uitgeput. Demétrius stookt de onkundige menigte op tegen de Christenen. Een groot oproer ontstaat, de hartstochten van de mensen komen in beweging tegen hen, die het getuigenis van God hadden gebracht. De werklieden van Demétrius verheffen het geroep, dat niet alleen hun handwerk in gevaar is, maar dat de tempel van de grote godin Diana welhaast in verachting zal komen. Als de menigte dit hoort, wordt zij vervuld van toorn en barst uit in de herhaalde kreet: “Groot is de Artemis van de Efeziërs!” De hele stad geraakte nu in verwarring. Maar Paulus werd genadig bewaard door zijn broeders en sommige oversten van Azië, die zijn vrienden waren, en drongen bij hem erop aan niet naar het theater te gaan, waar het woedend gepeupel tezamen gestroomd was.

Blijkbaar begonnen de Joden te vrezen, dat de vervolging zich tegen henzelf keren zou, want de meesten van het volk wisten niet, waarvoor zij samengekomen waren. Zij duwden alzo een zekere Alexander naar voren, waarschijnlijk met de bedoeling om de beschuldiging van henzelf op de Christenen te schuiven. Maar zodra de heidenen ontdekten dat Alexander een Jood was, steeg hun woede ten top, en twee uren lang weerklonk hun geschreeuw: “Groot is de Artemis van de Efeziërs!” Tot groot geluk voor alle partijen was de secretaris van de stad een man van veel takt en wonderlijk staatsbeleid. Hij vleide, suste en verstrooide de woelige menigte. Voor het geloof echter was het God, die de overredingskracht van een heidens overheidspersoon deed strekken ter beveiliging van Zijn dienstknecht en Zijn kinderen aldaar.

De wereldberoemde tempel van Artemis1 werd door de ouden tot één van de wonderen van de wereld gerekend; de zon, zeiden zij, zag in haar loop niets dat de pracht van Artemis’ tempel evenaarde. Hij was gebouwd van het zuiverste marmer, en tweehonderdtwintig jaren waren nodig geweest om het te voltooien. Maar bij de verspreiding van het Christendom geraakte hij in verval. Er is nauwelijks zoveel van overgebleven, dat wij de plaats kunnen onderscheiden waar hij gestaan heeft. Demétrius en de zijnen maakten er hun werk van kleine modellen in zilver te vervaardigen van het altaar van de godin. Deze werden in de huizen geplaatst, als aandenken bewaard, en op reis meegevoerd. Daar nu de invoering van het Christendom noodzakelijkerwijze een nadelige invloed op de verkoop van deze modellen uitoefende, werden de heidense werklieden, die daarin een middel van bestaan hadden gevonden, door Demétrius opgehitst, ten einde een volksmanifestatie uit te lokken ten gunste van Artemis en ten nadele van de Christenen.

NOOT BEWERKER:
1. De tempel van Artemis in Efeze, ook Artemision geheten, was het grootste tempelgebouw van de oudheid en behoorde tot de “zeven klassieke wereldwonderen”. Deze tempel was een van de heiligdommen ter ere van de maagdelijke jacht-, vruchtbaarheids- en maangodin Artemis (Diana), een voor de Grieken zeer belangrijke godin, met een oorsprong als Moedergodin in Anatolië. De Artemiscultus was namelijk nauw verwant met die van Kubele of Cybele. De tempel van Artemis van Efeze lag in het huidige Turkije bij Selçuk niet ver van Izmir. De latere Hellenistische stad werd gezegd een fabelachtige rijkdom te bezitten en gold later als hoofdstad van de provincia Asia – als een van de grootste steden van de oudheid [Wikipedia].

Wordt D.V. vervolgd.

Oorspronkelijke titel: Church History
Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes
In boekvorm verkrijgbaar bij:
Stichting “Uit het Woord der Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG Aalten

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW