“Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, Die psalmen geeft in de nacht?” (Job 35:10).
Bij het wachten op een trein op een koude, mistige ochtend, werden onverwachts de melodieuze geluiden van een jubelende vogel gehoord. De kleine zanger was buiten het zicht, maar zeker werden al degenen die zijn gezang hoorden op dit sombere uur, daardoor opgevrolijkt.
Net als Salomo in het Hooglied van 2 vers 12, zijn we geneigd om het heerlijke lied van vogels met de lente of met zonnige dagen in verbinding te brengen. “De bloemen laten zich zien op het land, de zangtijd is aangebroken”. Maar deze kleine vogel zong in de nevel van een troosteloze dag er vrolijk op los. – Heeft hij ons niet iets te vertellen?
Zingen gaat gemakkelijk vanuit het hart, als alles goed met ons gaat. Maar zingen we ook op een pad, dat door huidige of dreigende moeilijkheden vertroebeld is?
De Bijbel vertelt over enkele gelovigen die dit konden doen. Elihu zei tegen de zwaar beproefde Job: “Waar is God, mijn Maker, Die psalmen geeft in de nacht?” (Job 35:10). Je kunt bijvoorbeeld David die “lieflijk is in psalmen van Israël” (zie: 2 Sam. 23:1) in menig duistere nacht van zijn leven zijn liederen horen zingen. “Ik zal de HEERE te allen tijde loven, Zijn lof zal voortdurend in mijn mond zijn …” (Ps. 34:2).
Ook de geschiedenis van Paulus en Silas die in de binnenste gevangenis van Filippi werden geworpen, spreekt ook over lofgezang vanuit een bedompte en donkere kerker. Ze leden onuitsprekelijk met de voeten in het blok gesloten, stijf en pijnlijk door de brute behandeling, in een zeer onbehagelijke situatie. Maar de andere gevangenen hoorden hen om middernacht bidden en God’s lof zingen. Hoe geweldig moet de verwondering van allen zijn geweest om zoiets in dergelijke omstandigheden, op zo’n tijdstip, te horen. Een prachtig resultaat van dit “gezang in de nacht” bleek uit de bekering van de gevangenbewaarder en zijn huis, die allen geloofden in de Heer Jezus Christus en behouden werden.
Paulus en Silas hebben zich misschien de woorden van de psalmist herinnerd: “… ’s nachts zal Zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God van mijn leven” (Ps. 42:9).
Laten we ook in de donkere nacht van het verraad van onze Heer denken aan wat de evangelist zegt. “En het was nacht” (Joh. 13:30). Een diepere duisternis dan het natuurlijke vallen van de avond begon, toen Judas de bovenzaal verliet, waarin de Heer met Zijn discipelen het Pascha had gevierd. Maar na de Paasmaaltijd zongen ze tòch een lied (Mark. 14:26). Dat is wat ze altijd deden. De Joden waren gewoon om dit op dit feest te doen. Maar toen ze het lied deze maal zongen, stond Jezus op het punt Zich als het ware Pascha over te geven, Zijn ogen gericht op de dag van de opstanding en de dag van Zijn verheerlijking aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge. “… die om de vreugde die vóór Hem lag, [het] kruis heeft verdragen, terwijl Hij [de] schande heeft veracht” (zie: Hebr. 1:3; 12:2). Toen de duisternis zich om Hem heen begon te verspreiden en steeds intenser werd, totdat ze uiteindelijk op Golgotha tot ondoordringbare duisternis werd, zong Hij ook eerst het Paaslied, versterkte Hij de Zijnen, bad Hij voor allen die ooit in Hem geloven zouden (Joh. 17), en kon dan vervolgens voortgaan om de wil van God aan het kruis te vervullen.
Mogen deze gedachten over het zingen in de nacht ons helpen om Hem te prijzen in dagen van beproeving en verdrukking, niet alleen wanneer onze weg helder en aangenaam is, maar ook wanneer het donker en somber wordt. Wacht niet ook ons de vreugde om voor altijd bij Hem te zijn, aan Hem gelijkvormig, waar geen duisternis is, maar alleen licht, liefde en een gelukkig gejubel van vreugde?
A.L.M.
© www.haltefest.ch; jaargang: 1975 – bladzijde 22
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW