6 jaar geleden

Overdenking Psalm 119 (2)

Psalm 119 vers 2-3

Vers 2: “Welzalig wie Zijn getuigenissen in acht nemen, die Hem met heel hun hart zoeken”.

Want wie kan de goddelijke getuigenissen houden en God met heel zijn hart zoeken als hij niet degene is die “zich van de afgoden tot God heeft bekeerd om [de] levende en waarachtige God te dienen en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten” (zie 1 Thess. 1:9,10). Laten we de prachtige belofte van Jeremia 29 vers 13 citeren: “En u zult mij zoeken en vinden, wanneer u naar Mij zult vragen met heel uw hart”. De woorden “Zijn” en “Hem” uit Psalm 119 vers 2 verwijzen naar de Heer. Het is dus geen kwestie van het bewaren van menselijke getuigenissen, noch van binding aan een persoon, maar van wandelen in gehoorzaamheid aan het Woord van God. Zoals we genoemd hebben, noemt de Schrift “getuigenis” niet alleen de goddelijke inzettingen, maar ook de inhoud van het heiligdom, het heiligdom zelf en de geschreven openbaring van God. We leven in de ‘bedeling van de gemeente’, en daarom moeten we de volle rijkdom van het christendom bewaren en Christus en Zijn gemeente kennen. Degene die Christus liefheeft, zal ook degenen liefhebben die van de Christus zijn en met hart en ziel ernaar streven om zich te verzamelen met hen die de waarheden betreffende het getuigenis bewaren. De genade die tot redding leidt, bewerkt ook de band van de goddelijke getuigen.

Vers 3: “… die ook geen onrecht bedrijven, maar in Zijn wegen gaan”.

In vers 1 hebben we “zijn” en “gaan”, in vers 2 “in acht nemen” en “zoeken”; nu hebben we “bedrijven” en “gaan”. De eerste drie verzen leggen dus de nadruk op een zeer ernstige vorm van gemeenschap met de Heer. Deze gemeenschap kan worden samengevat door de uitdrukkingen ‘kennis’ en ‘praktijk’, twee uitdrukkingen die een ondeelbaar geheel vormen. Want het leven van de gelovige is één: kennis (“zijn” en “in acht nemen”) en bedrijven (“gaan” en “zoeken”) zijn slechts de beide onlosmakelijke en even noodzakelijke elementen waaruit het leven bestaat. Vers 3 legt de nadruk op “Zijn wegen”, want in hen is er afwezigheid van zonde / geen onrecht. “O God, Uw weg is in het heiligdom” (Ps. 77:14), en verder: “Majesteit en glorie zijn ​​voor Zijn aangezicht, macht en luister in Zijn heiligdom” (Ps. 96:6). In Zijn wegen wandelen is het teken dat we in Hem blijven: “Wie zegt dat hij in Hem blijft [1], behoort ook zelf zó te wandelen als Hij gewandeld heeft” (1 Joh. 2:6).

NOOT:
1. Het woord ‘blijven’ heeft hier, zoals vaker in 1 Johannes, de betekenis van ‘verblijven’, ‘wonen’.

M. Roy en Filipczak;

© www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 03.09.2012.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW