18 jaar geleden
Overdenking van Nehemia (6)
Aloude paden, maar niet verouderd! … aloude Woord! Nog steeds razend actueel en levend! Iedere dienstknecht van de Heer mag uit het aloude Woord al Gods plannen openbaren. Hij mag herstellen en laten zien, dat al deze dingen op grond van het werk van de Heer eenmaal in vervulling zullen gaan. Hoe nodig is het om in onze losgeslagen tijd naar Zijn Woord en getuigenissen te handelen. Het is het door God gegeven middel om jong en oud voor afwijking te bewaren. Profetisch kon van de Heer geschreven worden: “Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze Mijn ziel” (Psalm 119:129). Volharden wij nog, zoals de eerste Christenen (Handelingen 2:42)? Draagt het Woord bij ons vrucht en groeit het nog? Nemen wij het juk van onze Heer en Heiland op (Mattheüs 11:29-30)? Is er bij ons nog onderwerping aan de Vader? Worden wij bij het terugzien op de heuvel van de bitterheden niet uit liefde tot Hem gedreven om de muur, de Oude poort te helpen herstellen? Waar het nodig is, dit ook te verkondigen aan de hooggeplaatsten, de stoel van de landvoogd?
Nehemia 3:6-12 (vervolg)
De Oude poort (vers 6-12)
Deze poort spreekt van de oude paden – “Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel” (Jeremia 6:16). Dit laatste is het loon, als wij het juk van onderwerping opnemen en van Hem mogen leren (Mattheüs 11:29-30). In navolging van onze Heer en Heiland is het goed, die oude paden te gaan. Hij week in geen enkel opzicht van het aloude Woord af. Wie heeft meer dan Hij in overeenstemming met dat Woord geleefd (Psalm 1:12; 40:9; 119:11, 14, 24, 63, 97, 148 en 167-168)? God maakt allen, die op grond van geloof bevrijd zijn uit de macht van satan, zonde en dood, bekwaam om tot Zijn eer te wandelen. Ze hebben de zin of het denken van Christus ontvangen (1 Korinthe 2:16b) om achter Hem aan de oude paden van het Woord te gaan. Zo kunnen we wandelen naar de grondbeginselen van het Woord en Zijn getuigenissen bewaren als vertrouwde vrienden van God te midden van Zijn volk, vertrouwd met Zijn verborgenheden. Abraham was zo’n vriend (Genesis 18:17; 2 Kronieken 20:7; Jesaja 41:8 en Jakobus 2:23). De HEERE zei: “Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe?” De Heer Jezus zei tegen Zijn discipelen: “Ik heb u vrienden genoemd, want alles wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, heb Ik u bekendgemaakt” (Johannes 15:15). Zo maakte Hij door een bijzondere openbaring de verborgenheden van de gemeente aan Paulus bekend. We rusten in het werk van Christus, dat op de heuvel van de bitterheden is volbracht. Na onze bevrijding vragen we naar de oude paden, naar de goede weg (Jesaja 2:3 en Micha 4:2). We zien in de dienst voor de Heer voortdurend terug (Mizpa) naar die heuvel, waar Hij door God geoordeeld werd, toen Hij onze zonden droeg in Zijn lichaam op het hout (1 Petrus 2:23b-24a).
Iedere dienstknecht van de Heer mag uit het aloude Woord al Gods plannen openbaren. Hij mag herstellen en laten zien, dat al deze dingen op grond van het werk van de Heer eenmaal in vervulling zullen gaan. Hoe nodig is het om in onze losgeslagen tijd naar Zijn Woord en getuigenissen te handelen. Het is het door God gegeven middel om jong en oud voor afwijking te bewaren. Profetisch kon van de Heer geschreven worden: “Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze Mijn ziel” (Psalm 119:129). Volharden wij nog, zoals de eerste Christenen (Handelingen 2:42)? Draagt het Woord bij ons vrucht en groeit het nog? Nemen wij het juk van onze Heer en Heiland op (Mattheüs 11:29-30)? Is er bij ons nog onderwerping aan de Vader? Worden wij bij het terugzien op de heuvel van de bitterheden niet uit liefde tot Hem gedreven om de muur, de Oude poort te helpen herstellen? Waar het nodig is, dit ook te verkondigen aan de hooggeplaatsten, de stoel van de landvoogd? In Handelingen 25:23-26:29 verkondigde Paulus aan landvoogden Gods Woord. Enerzijds herstelde, handhaafde hij daar het aloude Woord (Handelingen 26:68), anderzijds wierp hij het net uit (Handelingen 26:27-29) om ze tot Christus te leiden. Het Woord is het middel om de hardste harten te verbreken (Jeremia 23:29) en de kracht van God om behouden te worden (Romeinen 1:16). Het is in staat om de machteloze kreupele zondaar geheel te herstellen en tot eer van God te laten wandelen.
Uzziël (“kracht van God”) was een zoon van één van de goudsmeden, kwam uit een maatschappelijk welgestelde familie. Toch bouwde hij mee. Als we de betekenis van goud daaraan toevoegen, is Uzziël een medewerker, die zich beweegt in de kostbare gedachten van de Goddelijke heerlijkheid en gerechtigheid. Allen, die in opdracht van de Heer een dienst doen, mogen ervaren, dat de beschermende hand van God over hen is uitgestrekt. Hanánja (“beschermd of beschut”) was de zoon van een apotheker, die balsem en zalven bereidde tot kostbare reuk en tot genezing. Zo kunnen ook nu nog bouwers het Woord aan de verlosten voorstellen tot een lieflijke reuk voor God en tot herstel en genezing van de afgewekenen. Zij bouwden tot aan de brede muur, sloten daar aan, waar nog een deel van de afzondering en de daarmee verbonden waarheden waren overgebleven, waar nog inzicht in de oude waarheden was, waar de grondbeginselen ondanks het verval nog vastgehouden werden. Het Woord heeft tevens een reinigende werking op de bouwers, ook op de oversten. Zij passen het op zichzelf en op hun huis, het gezin toe – “tegenover zijn huis”. Middels het Woord van God getuigen zij voor de wereld en de naamchristenen onbelemmerd van Christus en Zijn verlossingswerk. Maar als het in eigen huis en voor de eigen deur niet in orde is, zal hun werk weinig of geen vrucht dragen. De Heer weet, hoe het met een ieder van ons gesteld is. Houden wij de wereld met al haar invloeden buiten de deur? Kunnen wij met Jozua zeggen: “Aangaande mij en mijn huis, wij zullen de HEERE dienen” (Jozua 24:15b)? Of, zoals Mozes het eens zei: “Wij zullen gaan met onze jonge en met onze oude lieden, met onze zonen en met onze dochters” (Exodus 10:9)? Mochten wij door liefde tot Hem gedreven worden om de oude paden te bewandelen en door Gods hulp de gelovigen daar bijeen vergaderen (Mattheüs 13:48b en Lukas 10:34b), waar de Heer de herbergier opdracht geeft om hen te verzorgen. Daar ontvangen de Zijnen in Zijn tegenwoordigheid wat Hij hun zo graag wil geven. Hij is de Opdrachtgever en al de bouwers hebben verstandig te handelen, terwijl ze aan God gewijd en Hem geheel onderdanig zijn!
Malchia en Hassub verbeterden een ander stuk muur en daarbij de Bakoventoren. Een toren spreekt van waakzaamheid en kracht. De bakoven is de plaats, waar het deeg in de gewenste vorm wordt gebracht door de nijvere hand van de meester en door de hitte van het vuur. Spreekt dit laatste niet tot ons? In Romeinen 6:17 lezen we, dat we van harte gehoorzaam geworden zijn aan de inhoud van de leer, waarin we onderwezen zijn. Daar is mee verbonden, dat Christus in ons gestalte mag krijgen (Galaten 4:19), want dat alleen stelt ons in staat om met geestelijke kracht waakzaam te zijn ten aanzien van al de verkeerde invloeden, die willen binnendringen. “Gij zijt mij een toevlucht geweest, een sterke Toren voor de vijand” (Psalm 61:4). “De Naam des HEEREN is een sterke Toren; de rechtvaardige zal daarheen lopen en in een hoog vertrek gesteld worden” (Spreuken 18:10). De Heer Jezus zei: “Zonder Mij kunt gij niets doen” (Johannes 15:5). We mogen met Paulus getuigen: “Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft” (Filippi 4:13), opdat Hij de eer krijgt, die Hem alleen toekomt. Gods kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Korinthe 12:9)! Hij is gelukkig nog Dezelfde, Die in Handelingen 8:9-11, 18-23 en 16:16-18 de tovenaars tot zwijgen bracht. Sallum de zoon van Lohes, bereidde Hij toe tot de dienst, zodat deze met zijn dochters een helft van Jeruzalem herstelde. Fijn, dat ook vrouwen meebouwen en met betrekking tot het Woord ook een actieve dienst mogen en kunnen doen. We vinden bijvoorbeeld Fébe in Romeinen 16:12, hoe Priscilla met haar man heeft samengewerkt (vers 3), Maria (vers 6), de moeder van Rufus, die voor Paulus als een verzorgende moeder is geweest (vers 13) en de discipelin Tabitha, Dorkas uit Handelingen 9:36-43. Zo hebben ook dezen eensgezind naast elkaar hun arbeid uitgeoefend tot eer van God en tot zegen voor de uit Babel teruggekeerden. Mochten wij er veel van leren!
De Dalpoort (vers 13)
Het herstellen van deze poort van de ootmoed in de dienst voor de Heer en Zijn verlosten is een bijzonder werk aan de harten van Gods volk, zowel individueel als gemeenschappelijk. De Heilige Geest doet dat door het Woord toe te passen op hart en geweten; Hij doet ons wandelen in het voetspoor van Hem, Die in Zijn hele leven op aarde ootmoed tentoonspreidde (Jesaja 42:23a). Hij schreeuwde niet, verhief Zijn stem niet, liet hem evenmin op de straat horen. “Met de ootmoedigen is wijsheid” (Spreuken 11:2b). Wie heeft dat meer geopenbaard dan de Heer Jezus? De Vader kon met welgevallen op Hem neerzien. In onze tijd met de hoge levensstandaard is onder de gelovigen veel van de poort van de ootmoed verlorengegaan. Evenals in de dagen van Nehemia moet deze poort ook nu hersteld worden. Is het enige middel hiertoe niet de Heer Jezus? Wij mogen gemeenschap met Hem hebben en Hem zo in ons leven, in woord en daad, in deze wereld openbaren. Hij is de ware Dalpoort, zachtmoedig en nederig van hart (Mattheüs 11:29).
Laten wij, die op grond van geloof in de Heer Jezus van God genade ontvingen, als begenadigden van de Heer (Hanun) Zijn voorbeeld nooit vergeten. Laten we onszelf met alles, wat van de oude mens en de oude natuur is, verliezen of verwerpen en er volkomen mee breken (Zanóah), “in alle ootmoed en zachtmoedigheid” (Efeze 4:2). Laten we niet zoeken naar ijdele roem, maar “in ootmoed achte de een de ander uitnemender dan zichzelf” (Filippi 2:3).
Er is zeer veel verloren gegaan, zowel wat de afzondering betreft “duizend ellen aan de muur”, alsook in verbinding met het toelaten en buiten de deur houden van hoogmoed – “haar deuren, met haar sloten en haar grendelen” -. Hanun en Zanóah herstellen dit. Voorheen kon de hoogmoed, het tegengestelde van ootmoed, vrij binnenkomen. Er moest hersteld worden, opdat ootmoed het kenmerk van Gods volk zou zijn. Als de begenadigden van de Heer Gods wil zien, zullen ze dan niet iedere vorm van hoogmoed, eer en aanzien verwerpen om in ware ootmoed hun Heer en Heiland te volgen? De apostel Paulus kon zeggen: “Gij weet ( … ) hoe ik de Heer met alle ootmoedigheid heb gediend” (Handelingen 20:19).
“God weerstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Vernedert u dan onder de krachtige hand van God, opdat Hij u verhoge op Zijn tijd” (1 Petrus 5:5b-6). Deze weg is voor het vlees geen oorzaak van vreugde. In Psalm 84:78 zien we echter, dat we het dal der moerbeziebomen, het tranendal doorgaan en Hem tot een Fontein kunnen stellen. Zij zullen “verschijnen voor God in Sion”. Daar onvangen we dé verhoging door God. Willen we dan niet met Gods hulp door de poort van de ootmoed binnengaan om, evenals Nehemia in Nehemia 2:13 en 15, een herstellende dienst uit te oefenen te midden van Gods volk?
Wordt D.V. vervolgd.
J. de Blaauw
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW
Overdenking van Nehemia (6)
De Oude poort (vers 6-12)
Deze poort spreekt van de oude paden – “Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel” (Jeremia 6:16). Dit laatste is het loon, als wij het juk van onderwerping opnemen en van Hem mogen leren (Mattheüs 11:29-30). In navolging van onze Heer en Heiland is het goed, die oude paden te gaan. Hij week in geen enkel opzicht van het aloude Woord af. Wie heeft meer dan Hij in overeenstemming met dat Woord geleefd (Psalm 1:12; 40:9; 119:11, 14, 24, 63, 97, 148 en 167-168)? God maakt allen, die op grond van geloof bevrijd zijn uit de macht van satan, zonde en dood, bekwaam om tot Zijn eer te wandelen. Ze hebben de zin of het denken van Christus ontvangen (1 Korinthe 2:16b) om achter Hem aan de oude paden van het Woord te gaan. Zo kunnen we wandelen naar de grondbeginselen van het Woord en Zijn getuigenissen bewaren als vertrouwde vrienden van God te midden van Zijn volk, vertrouwd met Zijn verborgenheden. Abraham was zo’n vriend (Genesis 18:17; 2 Kronieken 20:7; Jesaja 41:8 en Jakobus 2:23). De HEERE zei: “Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe?” De Heer Jezus zei tegen Zijn discipelen: “Ik heb u vrienden genoemd, want alles wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, heb Ik u bekendgemaakt” (Johannes 15:15). Zo maakte Hij door een bijzondere openbaring de verborgenheden van de gemeente aan Paulus bekend. We rusten in het werk van Christus, dat op de heuvel van de bitterheden is volbracht. Na onze bevrijding vragen we naar de oude paden, naar de goede weg (Jesaja 2:3 en Micha 4:2). We zien in de dienst voor de Heer voortdurend terug (Mizpa) naar die heuvel, waar Hij door God geoordeeld werd, toen Hij onze zonden droeg in Zijn lichaam op het hout (1 Petrus 2:23b-24a).
Iedere dienstknecht van de Heer mag uit het aloude Woord al Gods plannen openbaren. Hij mag herstellen en laten zien, dat al deze dingen op grond van het werk van de Heer eenmaal in vervulling zullen gaan. Hoe nodig is het om in onze losgeslagen tijd naar Zijn Woord en getuigenissen te handelen. Het is het door God gegeven middel om jong en oud voor afwijking te bewaren. Profetisch kon van de Heer geschreven worden: “Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze Mijn ziel” (Psalm 119:129). Volharden wij nog, zoals de eerste Christenen (Handelingen 2:42)? Draagt het Woord bij ons vrucht en groeit het nog? Nemen wij het juk van onze Heer en Heiland op (Mattheüs 11:29-30)? Is er bij ons nog onderwerping aan de Vader? Worden wij bij het terugzien op de heuvel van de bitterheden niet uit liefde tot Hem gedreven om de muur, de Oude poort te helpen herstellen? Waar het nodig is, dit ook te verkondigen aan de hooggeplaatsten, de stoel van de landvoogd? In Handelingen 25:23-26:29 verkondigde Paulus aan landvoogden Gods Woord. Enerzijds herstelde, handhaafde hij daar het aloude Woord (Handelingen 26:68), anderzijds wierp hij het net uit (Handelingen 26:27-29) om ze tot Christus te leiden. Het Woord is het middel om de hardste harten te verbreken (Jeremia 23:29) en de kracht van God om behouden te worden (Romeinen 1:16). Het is in staat om de machteloze kreupele zondaar geheel te herstellen en tot eer van God te laten wandelen.
Uzziël (“kracht van God”) was een zoon van één van de goudsmeden, kwam uit een maatschappelijk welgestelde familie. Toch bouwde hij mee. Als we de betekenis van goud daaraan toevoegen, is Uzziël een medewerker, die zich beweegt in de kostbare gedachten van de Goddelijke heerlijkheid en gerechtigheid. Allen, die in opdracht van de Heer een dienst doen, mogen ervaren, dat de beschermende hand van God over hen is uitgestrekt. Hanánja (“beschermd of beschut”) was de zoon van een apotheker, die balsem en zalven bereidde tot kostbare reuk en tot genezing. Zo kunnen ook nu nog bouwers het Woord aan de verlosten voorstellen tot een lieflijke reuk voor God en tot herstel en genezing van de afgewekenen. Zij bouwden tot aan de brede muur, sloten daar aan, waar nog een deel van de afzondering en de daarmee verbonden waarheden waren overgebleven, waar nog inzicht in de oude waarheden was, waar de grondbeginselen ondanks het verval nog vastgehouden werden. Het Woord heeft tevens een reinigende werking op de bouwers, ook op de oversten. Zij passen het op zichzelf en op hun huis, het gezin toe – “tegenover zijn huis”. Middels het Woord van God getuigen zij voor de wereld en de naamchristenen onbelemmerd van Christus en Zijn verlossingswerk. Maar als het in eigen huis en voor de eigen deur niet in orde is, zal hun werk weinig of geen vrucht dragen. De Heer weet, hoe het met een ieder van ons gesteld is. Houden wij de wereld met al haar invloeden buiten de deur? Kunnen wij met Jozua zeggen: “Aangaande mij en mijn huis, wij zullen de HEERE dienen” (Jozua 24:15b)? Of, zoals Mozes het eens zei: “Wij zullen gaan met onze jonge en met onze oude lieden, met onze zonen en met onze dochters” (Exodus 10:9)? Mochten wij door liefde tot Hem gedreven worden om de oude paden te bewandelen en door Gods hulp de gelovigen daar bijeen vergaderen (Mattheüs 13:48b en Lukas 10:34b), waar de Heer de herbergier opdracht geeft om hen te verzorgen. Daar ontvangen de Zijnen in Zijn tegenwoordigheid wat Hij hun zo graag wil geven. Hij is de Opdrachtgever en al de bouwers hebben verstandig te handelen, terwijl ze aan God gewijd en Hem geheel onderdanig zijn!
Malchia en Hassub verbeterden een ander stuk muur en daarbij de Bakoventoren. Een toren spreekt van waakzaamheid en kracht. De bakoven is de plaats, waar het deeg in de gewenste vorm wordt gebracht door de nijvere hand van de meester en door de hitte van het vuur. Spreekt dit laatste niet tot ons? In Romeinen 6:17 lezen we, dat we van harte gehoorzaam geworden zijn aan de inhoud van de leer, waarin we onderwezen zijn. Daar is mee verbonden, dat Christus in ons gestalte mag krijgen (Galaten 4:19), want dat alleen stelt ons in staat om met geestelijke kracht waakzaam te zijn ten aanzien van al de verkeerde invloeden, die willen binnendringen. “Gij zijt mij een toevlucht geweest, een sterke Toren voor de vijand” (Psalm 61:4). “De Naam des HEEREN is een sterke Toren; de rechtvaardige zal daarheen lopen en in een hoog vertrek gesteld worden” (Spreuken 18:10). De Heer Jezus zei: “Zonder Mij kunt gij niets doen” (Johannes 15:5). We mogen met Paulus getuigen: “Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft” (Filippi 4:13), opdat Hij de eer krijgt, die Hem alleen toekomt. Gods kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Korinthe 12:9)! Hij is gelukkig nog Dezelfde, Die in Handelingen 8:9-11, 18-23 en 16:16-18 de tovenaars tot zwijgen bracht. Sallum de zoon van Lohes, bereidde Hij toe tot de dienst, zodat deze met zijn dochters een helft van Jeruzalem herstelde. Fijn, dat ook vrouwen meebouwen en met betrekking tot het Woord ook een actieve dienst mogen en kunnen doen. We vinden bijvoorbeeld Fébe in Romeinen 16:12, hoe Priscilla met haar man heeft samengewerkt (vers 3), Maria (vers 6), de moeder van Rufus, die voor Paulus als een verzorgende moeder is geweest (vers 13) en de discipelin Tabitha, Dorkas uit Handelingen 9:36-43. Zo hebben ook dezen eensgezind naast elkaar hun arbeid uitgeoefend tot eer van God en tot zegen voor de uit Babel teruggekeerden. Mochten wij er veel van leren!
De Dalpoort (vers 13)
Het herstellen van deze poort van de ootmoed in de dienst voor de Heer en Zijn verlosten is een bijzonder werk aan de harten van Gods volk, zowel individueel als gemeenschappelijk. De Heilige Geest doet dat door het Woord toe te passen op hart en geweten; Hij doet ons wandelen in het voetspoor van Hem, Die in Zijn hele leven op aarde ootmoed tentoonspreidde (Jesaja 42:23a). Hij schreeuwde niet, verhief Zijn stem niet, liet hem evenmin op de straat horen. “Met de ootmoedigen is wijsheid” (Spreuken 11:2b). Wie heeft dat meer geopenbaard dan de Heer Jezus? De Vader kon met welgevallen op Hem neerzien. In onze tijd met de hoge levensstandaard is onder de gelovigen veel van de poort van de ootmoed verlorengegaan. Evenals in de dagen van Nehemia moet deze poort ook nu hersteld worden. Is het enige middel hiertoe niet de Heer Jezus? Wij mogen gemeenschap met Hem hebben en Hem zo in ons leven, in woord en daad, in deze wereld openbaren. Hij is de ware Dalpoort, zachtmoedig en nederig van hart (Mattheüs 11:29).
Laten wij, die op grond van geloof in de Heer Jezus van God genade ontvingen, als begenadigden van de Heer (Hanun) Zijn voorbeeld nooit vergeten. Laten we onszelf met alles, wat van de oude mens en de oude natuur is, verliezen of verwerpen en er volkomen mee breken (Zanóah), “in alle ootmoed en zachtmoedigheid” (Efeze 4:2). Laten we niet zoeken naar ijdele roem, maar “in ootmoed achte de een de ander uitnemender dan zichzelf” (Filippi 2:3).
Er is zeer veel verloren gegaan, zowel wat de afzondering betreft “duizend ellen aan de muur”, alsook in verbinding met het toelaten en buiten de deur houden van hoogmoed – “haar deuren, met haar sloten en haar grendelen” -. Hanun en Zanóah herstellen dit. Voorheen kon de hoogmoed, het tegengestelde van ootmoed, vrij binnenkomen. Er moest hersteld worden, opdat ootmoed het kenmerk van Gods volk zou zijn. Als de begenadigden van de Heer Gods wil zien, zullen ze dan niet iedere vorm van hoogmoed, eer en aanzien verwerpen om in ware ootmoed hun Heer en Heiland te volgen? De apostel Paulus kon zeggen: “Gij weet ( … ) hoe ik de Heer met alle ootmoedigheid heb gediend” (Handelingen 20:19).
“God weerstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Vernedert u dan onder de krachtige hand van God, opdat Hij u verhoge op Zijn tijd” (1 Petrus 5:5b-6). Deze weg is voor het vlees geen oorzaak van vreugde. In Psalm 84:78 zien we echter, dat we het dal der moerbeziebomen, het tranendal doorgaan en Hem tot een Fontein kunnen stellen. Zij zullen “verschijnen voor God in Sion”. Daar onvangen we dé verhoging door God. Willen we dan niet met Gods hulp door de poort van de ootmoed binnengaan om, evenals Nehemia in Nehemia 2:13 en 15, een herstellende dienst uit te oefenen te midden van Gods volk?
Wordt D.V. vervolgd.
J. de Blaauw
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW