20 jaar geleden
Jonge mensen in de Bijbel (21)
Mefiboseth
2 Samuël 9
Voordracht 8b
“Turn or burn! turn or burn!”
God heeft een boodschap voor jou
“Toen zond de koning David heen, en hij nam hem uit het huis van Machir, den zoon van Ammiel, van Lodebar” (vers 5). Hij zond hem en liet hem halen. Oh, wat een genade! David moest iemand zenden om hem te laten halen, zodat hij Mefiboseth werkelijk leerde kennen.
Ik kan het mij wel een beetje voorstellen hoe het hem verging toen hem als voortvluchtige – misschien midden in zijn dagelijkse beslommeringen – de boodschap overgebracht werd door een gezant in koninklijke uitrusting. Hij was ongetwijfeld overweldigd. “Ben jij Mefiboseth?”, vraagt de boodschapper. – “Inderdaad, dat ben ik” – “Ik heb een boodschap voor jou”. – “Voor mij?”, zegt Mefiboseth dan verbaasd, “van wie dan?” – “Van koning David? – Wat wil hij dan van mij?”, vraagt de jonge man dan vol vrees. – “Ik moet jou van hier direct naar Jeruzalem brengen, naar de koning”. Ik ben ervan overtuigd dat de gedachten van Mefiboseth op volle toeren begonnen te werken, en hij zichzelf afvroeg: “Wat mag hij dan toch van mij willen? Wat wil hij met mij doen?”
Net zoals de gezant van David zich tot Mefiboseth wendde, zo ben ik nu met een hemelse opdracht gezonden. Voor iedere bekeerde persoon ben ik een boodschapper van God, uit Zijn heerlijkheid. “Wij zijn dan gezanten voor Christus, terwijl God als [het ware] door ons maant. Wij bidden voor Christus: Laat u met God verzoenen” (2 Korinthe 5:20). Wat is mijn doel? Ik zou jullie graag voor Christus winnen! Ik zou jullie harten graag in verbinding brengen met Jezus! Ik wil graag dat jullie naar de Heer gebracht worden! Jonge vriend(in), kom tot de Heer! Beslis nu en leer deze wonderbare Redder kennen! Hoewel je nog in je zonden ligt en van God gescheiden bent, in een niet wedergeboren toestand, luister naar het evangelie en bekeer je tot deze Heiland der heerlijkheid. De boodschap van God smeekt je tot Hem te komen. Ik twijfel er niet aan dat Mefiboseth, toen hij de boodschap vernam, de vraag in hem opkwam: “Hoe moet ik dan komen?” Ik twijfel er niet aan dat de gezant van David met lastdieren gekomen is, om hem vanuit het verre land bij de koning te brengen. Zo is het ook nu. Waardoor wordt een mens bij God gebracht? Het is altijd het Woord van God, toegepast door de Heilige Geest. Steeds is het een uitspraak van de heilige Schrift – misschien slechts een woord – die de mens in de gedachten komt en hem tot God brengt. De genade van God kent geen beperkingen.
Een jongeman kwam eens langs een zaal waar een prediking gehouden werd. Toen hij in zijn oppervlakkige, goddeloze gemoedsstemming langs de deur liep, ging deze open en keek hij naar binnen. Alles wat hij de prediker hoorde zeggen was:”Turn or burn! turn or burn!”, dat betekent: “Keer om of verbrand! Keer om of verbrand!”. Deze woorden troffen hem en hij bekeerde zich.
Op een zondagavond beging een man een inbraak en hij werd daarbij door de politie verrast. Hij rende weg en werd achtervolgd. Toen hij vluchtte voor de dienaars van de wet, ging hij een hoek om waar een evangelisatiegebouw stond. In de hoop zo aan een arrestatie te ontkomen, ging hij het gebouw in – voor een goddeloze dief een niet passende plaats, zul je zeggen! Op dat ogenblik las de prediker voor: “Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht?” (Psalm 139:7). Hij ontsnapte aan de politie maar ontsnapte niet aan God. Hij werd overtuigd van zijn zonden en kwam – God zij geprezen! – tot bekering. Het behaagde God in genade een man in zijn zondige toestand te ontmoeten. De oproep van God aan jou is Hem te leren kennen. Beslis toch nu en kies voor Hem!
“Als nu Mefiboseth, de zoon van Jonathan, de zoon van Saul, tot David inkwam, zo viel hij op zijn aangezicht, en boog zich neder” (vers 6a). Het was een wonderbaarlijk ogenblik toen hij bij David kwam. Welke gedachten kwamen nu in hem op? Hij dacht erover na hoe hij had gehandeld. Zijn geweten kon hem aanklagen: Weet je wel, Mefiboseth, dat je wrok hebt gekoesterd. Je hebt de tegenwoordigheid van David gemeden; je kwam nooit naar Jeruzalem; je hebt nooit meegeholpen om hem te kronen. Op de kroningsdag werd jouw stem niet gehoord bij de roep: “God zegene de koning!”. Ja, je bent op een afstand gebleven en hebt aldus gedacht: Mijn grootvader haatte David, David zal mij nu ook wel haten. Ik moet zo ver mogelijk uit zijn buurt blijven. En jij [die dit leest – vertaler] redeneert: Ik heb gezondigd, en God haat de zonde, dus moet Hij ook mij haten. Daarom zal ik mij op de grootst mogelijke afstand van Hem houden.
Maar wacht even! Dat is een enorme fout! Je hebt toch Zijn genadeaanbod gehoord: “Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als [witte] wol” (Jesaja 1:18). Mefiboseth nu komt bij David en huldigt hem. Hij valt op zijn aangezicht ter aarde. In de tegenwoordigheid van David spreekt zijn geweten en het is altijd een groot moment als in de tegenwoordigheid van God het geweten zich roert. “En David zeide: Mefiboseth!” – hij noemt hem bij zijn naam. Ik denk wel dat hij iets schrok, maar hij antwoordde: “Zie, [hier] is uw knecht” (vers 6b). Mefiboseth wilde de plaats van dienstknecht innemen.
Een dode hond
“En David zeide tot hem: Vrees niet, want ik zal voorzeker weldadigheid bij u doen, om uw vader Jonathan; en ik zal u alle akkers van uw vader Saul teruggeven; en gij zult gedurig brood eten aan mijn tafel” (vers 7). Wat een prachtig woord voor een beangstigde ziel. “Vrees niet!”. Dat is Gods liefdevolle woord van bemoediging tot een beangstigde ziel. Vrees niet! Ben jij ook verontrust? Zit je in angst? Ben je bang om voor God te verschijnen? Wat zegt Hij? “Vrees niet!” Dat is het woord van de Heer. “Ik wil goedheid aan je bewijzen om Jezus wil”. Bedenk wel dat God alleen op een rechtvaardige grondslag zo handelt. God daalt niet tot de mens af ten koste van Zijn eigen gerechtigheid. Neen, op het kruis waar de zondeloze Redder voor de schuldige zondaar stierf, werd de zonde geoordeeld. Daarom kan God nu in volkomen gerechtigheid optreden en mensen zegenen. “Vrees niet, want ik zal voorzeker weldadigheid bij u doen, om uw vader Jonathan; en ik zal u alle akkers van uw vader Saul teruggeven; en gij zult gedurig brood eten aan mijn tafel”.
Met andere woorden zegt David: Ik zal jou in mijn huis brengen en de plaats van een zoon innemen. Overweldigd door dit genadebewijs buigt Mefiboseth zich neer, en zegt: “Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar een dode hond, als ik ben?” (vers 8). Dit zijn een prachtige woord. Het laat de werkelijke toestand van een ziel zien die, met ware erkenning wat zij voor God is, in de tegenwoordigheid van God komt. Let op hoe hij zichzelf noemt: “een dode hond”. De herinnering hoe hij over David dacht en hoe hij gehandeld heeft, verootmoedigt hem diep. Hij handelde, denk ik, in onverschilligheid en niet in openlijke vijandigheid zoals dat bij zijn grootvader Saul wel het geval was. Het was kille argwaan en geringschattende onverschilligheid. Misschien is dat ook jou toestand. Misschien koester jij geen openlijke, lasterlijke tegenstand ten opzichte van de Heer, maar sta je tot nu toe toch koel en met meer of minder geringschattende onverschilligheid tegenover Hem. Mefiboseth erkende zijn tot dusver ingenomen houding tegenover David als ongehoord en veroordeelde zichzelf meedogenloos.
De onbeperkte genade van God
Toen riep de koning Ziba, Sauls knecht, en zeide tot hem: “Al wat Saul gehad heeft, en zijn ganse huis, heb ik de zoon van uw heer gegeven. Daarom zult gij voor hem het land bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw knechten, en zult [de] [vruchten] inbrengen, opdat de zoon van uw heer brood hebbe, dat hij ete; en Mefiboseth, de zoon van uw heer, zal gedurig brood eten aan mijn tafel”. Zeer betekenisvol zijn de laatste woorden uit dit vers: “Ziba nu had vijftien zonen en twintig knechten” (vers 9 en 10). Ik erken dat ik, zo vaak ik deze woorden las, mij afvroeg waarom de Geest van God wel zo uitdrukkelijk vermeldt, dat Ziba vijftien zonen en twintig knechten heeft. Het duurde lang voordat ik achter de betekenis ervan kwam. Maar het is denk ik, heel eenvoudig. Het laat ons zien hoe het de genade bevalt om aan de zegeningen van degene die het ontvangt, altijd nog toe te voegen, en niets wordt haar teveel om het aan hem te wijden. Hier horen we David tegen Ziba zeggen: “Jij en je hele familie, jullie moeten Mefiboseth dienen, hij is het voorwerp van mijn onbeperkte genade”. Zo handelt God. Hij heeft ons lief en verblijdt Zich om ons te zegenen, en wil alles in ons voordeel laten verlopen. De vijftien zonen en twintig knechten zeggen ons heel eenvoudig, dat Gods voorzorgen voor diegene die Hij in Zijn genade wil zegenen, grenzeloos is.
Wordt D.V. vervolgd.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW
Jonge mensen in de Bijbel (21)
Mefiboseth
2 Samuël 9
Voordracht 8b
“Turn or burn! turn or burn!”
God heeft een boodschap voor jou
“Toen zond de koning David heen, en hij nam hem uit het huis van Machir, den zoon van Ammiel, van Lodebar” (vers 5). Hij zond hem en liet hem halen. Oh, wat een genade! David moest iemand zenden om hem te laten halen, zodat hij Mefiboseth werkelijk leerde kennen.
Ik kan het mij wel een beetje voorstellen hoe het hem verging toen hem als voortvluchtige – misschien midden in zijn dagelijkse beslommeringen – de boodschap overgebracht werd door een gezant in koninklijke uitrusting. Hij was ongetwijfeld overweldigd. “Ben jij Mefiboseth?”, vraagt de boodschapper. – “Inderdaad, dat ben ik” – “Ik heb een boodschap voor jou”. – “Voor mij?”, zegt Mefiboseth dan verbaasd, “van wie dan?” – “Van koning David? – Wat wil hij dan van mij?”, vraagt de jonge man dan vol vrees. – “Ik moet jou van hier direct naar Jeruzalem brengen, naar de koning”. Ik ben ervan overtuigd dat de gedachten van Mefiboseth op volle toeren begonnen te werken, en hij zichzelf afvroeg: “Wat mag hij dan toch van mij willen? Wat wil hij met mij doen?”
Net zoals de gezant van David zich tot Mefiboseth wendde, zo ben ik nu met een hemelse opdracht gezonden. Voor iedere bekeerde persoon ben ik een boodschapper van God, uit Zijn heerlijkheid. “Wij zijn dan gezanten voor Christus, terwijl God als [het ware] door ons maant. Wij bidden voor Christus: Laat u met God verzoenen” (2 Korinthe 5:20). Wat is mijn doel? Ik zou jullie graag voor Christus winnen! Ik zou jullie harten graag in verbinding brengen met Jezus! Ik wil graag dat jullie naar de Heer gebracht worden! Jonge vriend(in), kom tot de Heer! Beslis nu en leer deze wonderbare Redder kennen! Hoewel je nog in je zonden ligt en van God gescheiden bent, in een niet wedergeboren toestand, luister naar het evangelie en bekeer je tot deze Heiland der heerlijkheid. De boodschap van God smeekt je tot Hem te komen. Ik twijfel er niet aan dat Mefiboseth, toen hij de boodschap vernam, de vraag in hem opkwam: “Hoe moet ik dan komen?” Ik twijfel er niet aan dat de gezant van David met lastdieren gekomen is, om hem vanuit het verre land bij de koning te brengen. Zo is het ook nu. Waardoor wordt een mens bij God gebracht? Het is altijd het Woord van God, toegepast door de Heilige Geest. Steeds is het een uitspraak van de heilige Schrift – misschien slechts een woord – die de mens in de gedachten komt en hem tot God brengt. De genade van God kent geen beperkingen.
Een jongeman kwam eens langs een zaal waar een prediking gehouden werd. Toen hij in zijn oppervlakkige, goddeloze gemoedsstemming langs de deur liep, ging deze open en keek hij naar binnen. Alles wat hij de prediker hoorde zeggen was:”Turn or burn! turn or burn!”, dat betekent: “Keer om of verbrand! Keer om of verbrand!”. Deze woorden troffen hem en hij bekeerde zich.
Op een zondagavond beging een man een inbraak en hij werd daarbij door de politie verrast. Hij rende weg en werd achtervolgd. Toen hij vluchtte voor de dienaars van de wet, ging hij een hoek om waar een evangelisatiegebouw stond. In de hoop zo aan een arrestatie te ontkomen, ging hij het gebouw in – voor een goddeloze dief een niet passende plaats, zul je zeggen! Op dat ogenblik las de prediker voor: “Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht?” (Psalm 139:7). Hij ontsnapte aan de politie maar ontsnapte niet aan God. Hij werd overtuigd van zijn zonden en kwam – God zij geprezen! – tot bekering. Het behaagde God in genade een man in zijn zondige toestand te ontmoeten. De oproep van God aan jou is Hem te leren kennen. Beslis toch nu en kies voor Hem!
“Als nu Mefiboseth, de zoon van Jonathan, de zoon van Saul, tot David inkwam, zo viel hij op zijn aangezicht, en boog zich neder” (vers 6a). Het was een wonderbaarlijk ogenblik toen hij bij David kwam. Welke gedachten kwamen nu in hem op? Hij dacht erover na hoe hij had gehandeld. Zijn geweten kon hem aanklagen: Weet je wel, Mefiboseth, dat je wrok hebt gekoesterd. Je hebt de tegenwoordigheid van David gemeden; je kwam nooit naar Jeruzalem; je hebt nooit meegeholpen om hem te kronen. Op de kroningsdag werd jouw stem niet gehoord bij de roep: “God zegene de koning!”. Ja, je bent op een afstand gebleven en hebt aldus gedacht: Mijn grootvader haatte David, David zal mij nu ook wel haten. Ik moet zo ver mogelijk uit zijn buurt blijven. En jij [die dit leest – vertaler] redeneert: Ik heb gezondigd, en God haat de zonde, dus moet Hij ook mij haten. Daarom zal ik mij op de grootst mogelijke afstand van Hem houden.
Maar wacht even! Dat is een enorme fout! Je hebt toch Zijn genadeaanbod gehoord: “Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als [witte] wol” (Jesaja 1:18). Mefiboseth nu komt bij David en huldigt hem. Hij valt op zijn aangezicht ter aarde. In de tegenwoordigheid van David spreekt zijn geweten en het is altijd een groot moment als in de tegenwoordigheid van God het geweten zich roert. “En David zeide: Mefiboseth!” – hij noemt hem bij zijn naam. Ik denk wel dat hij iets schrok, maar hij antwoordde: “Zie, [hier] is uw knecht” (vers 6b). Mefiboseth wilde de plaats van dienstknecht innemen.
Een dode hond
“En David zeide tot hem: Vrees niet, want ik zal voorzeker weldadigheid bij u doen, om uw vader Jonathan; en ik zal u alle akkers van uw vader Saul teruggeven; en gij zult gedurig brood eten aan mijn tafel” (vers 7). Wat een prachtig woord voor een beangstigde ziel. “Vrees niet!”. Dat is Gods liefdevolle woord van bemoediging tot een beangstigde ziel. Vrees niet! Ben jij ook verontrust? Zit je in angst? Ben je bang om voor God te verschijnen? Wat zegt Hij? “Vrees niet!” Dat is het woord van de Heer. “Ik wil goedheid aan je bewijzen om Jezus wil”. Bedenk wel dat God alleen op een rechtvaardige grondslag zo handelt. God daalt niet tot de mens af ten koste van Zijn eigen gerechtigheid. Neen, op het kruis waar de zondeloze Redder voor de schuldige zondaar stierf, werd de zonde geoordeeld. Daarom kan God nu in volkomen gerechtigheid optreden en mensen zegenen. “Vrees niet, want ik zal voorzeker weldadigheid bij u doen, om uw vader Jonathan; en ik zal u alle akkers van uw vader Saul teruggeven; en gij zult gedurig brood eten aan mijn tafel”.
Met andere woorden zegt David: Ik zal jou in mijn huis brengen en de plaats van een zoon innemen. Overweldigd door dit genadebewijs buigt Mefiboseth zich neer, en zegt: “Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar een dode hond, als ik ben?” (vers 8). Dit zijn een prachtige woord. Het laat de werkelijke toestand van een ziel zien die, met ware erkenning wat zij voor God is, in de tegenwoordigheid van God komt. Let op hoe hij zichzelf noemt: “een dode hond”. De herinnering hoe hij over David dacht en hoe hij gehandeld heeft, verootmoedigt hem diep. Hij handelde, denk ik, in onverschilligheid en niet in openlijke vijandigheid zoals dat bij zijn grootvader Saul wel het geval was. Het was kille argwaan en geringschattende onverschilligheid. Misschien is dat ook jou toestand. Misschien koester jij geen openlijke, lasterlijke tegenstand ten opzichte van de Heer, maar sta je tot nu toe toch koel en met meer of minder geringschattende onverschilligheid tegenover Hem. Mefiboseth erkende zijn tot dusver ingenomen houding tegenover David als ongehoord en veroordeelde zichzelf meedogenloos.
De onbeperkte genade van God
Toen riep de koning Ziba, Sauls knecht, en zeide tot hem: “Al wat Saul gehad heeft, en zijn ganse huis, heb ik de zoon van uw heer gegeven. Daarom zult gij voor hem het land bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw knechten, en zult [de] [vruchten] inbrengen, opdat de zoon van uw heer brood hebbe, dat hij ete; en Mefiboseth, de zoon van uw heer, zal gedurig brood eten aan mijn tafel”. Zeer betekenisvol zijn de laatste woorden uit dit vers: “Ziba nu had vijftien zonen en twintig knechten” (vers 9 en 10). Ik erken dat ik, zo vaak ik deze woorden las, mij afvroeg waarom de Geest van God wel zo uitdrukkelijk vermeldt, dat Ziba vijftien zonen en twintig knechten heeft. Het duurde lang voordat ik achter de betekenis ervan kwam. Maar het is denk ik, heel eenvoudig. Het laat ons zien hoe het de genade bevalt om aan de zegeningen van degene die het ontvangt, altijd nog toe te voegen, en niets wordt haar teveel om het aan hem te wijden. Hier horen we David tegen Ziba zeggen: “Jij en je hele familie, jullie moeten Mefiboseth dienen, hij is het voorwerp van mijn onbeperkte genade”. Zo handelt God. Hij heeft ons lief en verblijdt Zich om ons te zegenen, en wil alles in ons voordeel laten verlopen. De vijftien zonen en twintig knechten zeggen ons heel eenvoudig, dat Gods voorzorgen voor diegene die Hij in Zijn genade wil zegenen, grenzeloos is.
Wordt D.V. vervolgd.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW