20 jaar geleden

Martelaars (6)

In onze dagen is het voor sommigen het toppunt van het leven, of misschien moet men zelfs zeggen van de dood, namelijk “martelaar” zijn. Zonder daar nu verder diep op in te kunnen gaan in het kader van dit artikel, zijn er wel grote verschillen tussen Christen-martelaars en moslim-martelaars. Hiervoor verwijs ik u naar het eerste artikel over de martelaar Stefanus. Behalve Stefanus en Petrus, wordt ook Jakobus gerekend tot de Christen-martelaars. Wij wijzen u op de artikelen die hierover al verschenen (nummers 16-20).Omdat het martelaarschap in onze dagen nogal “in” is, vestig ik nu uw aandacht op nog een andere Christen-martelaar, Filippus.

Frisse Wateren

Filippus: Volg mij

In genoemde volgorde komt hij voor bij de eerste drie Evangelisten. Hij was uit Bethsaïda, de stad van Andréas en Petrus (Johannes 1:44). Het is meer dan waarschijnlijk, dat hij behoorde tot de Gallileërs uit dit district, die samen kwamen om de prediking van Johannes de doper aan te horen. Hoewel van geen deel van het joodse land in zulke verachtelijke bewoordingen gesproken werd als van Galiléa, was het uit deze verachte, maar eenvoudige, ernstige en vrome Galileers, dat onze Heer zijn apostelen koos. “Onderzoek en zie”, zeiden de Farizeeën, “dat uit Galilea geen profeet opstaat”. Doch vluchtige gezegden zijn over het algemeen meestal onwaar! “Kan uit Nazareth iets goeds zijn?” is er een voorbeeld van.

Onmiddellijk na zijn roeping, vindt Hij Nathanaël en leidt hem tot Jezus. Het is klaarblijkelijk, uit de blijde verrassing die in zijne mededeeling spreekt, dat zij te voren met elkaar over deze dingen hadden gesproken. Nu was zijn hart verzekerd, vandaar de vreugde die ligt opgesloten in de woorden: “Wij hebben Hem gevonden van Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten: Jezus, de zoon van Jozef, van Nazareth” (Johannes 1:46). Er spreekt een ernstig hart uit Filippus, hoewel de evangelisten weinig van hem meedelen. Het laatste wat van hem gemeld wordt, is, even als het eerste, zeer belangwekkend. Nadat hij de Heer in de toespraken, welke vermeld staan in Johannes 12, 13 en 14, herhaaldelijk had horen spreken over Zijn Vader, liet hij een sterk verlangen zien meer van de Vader te weten. De ontroerende woorden van de Heer omtrent Zijn Vader schijnen een diepe indruk te hebben gemaakt op zijn hart; en dat is voorwaar geen wonder. “Vader, verlos Mij uit dit uur”“Vader, verheerlijk uw naam!”“In het huis van mijn Vader zijn vele woningen” zijn uitspraken, die wel diep moesten ingaan in het hart van de discipelen. Doch er is een liefelijke eenvoudigheid bij Filippus, al bestond er weinig inzicht. “Filippus zei tot hem: Heer, toon ons de Vader en het is ons genoeg”. Er ligt duidelijk afkeuring, zo niet berisping in het antwoord van de Heer aan Filippus. “Jezus zei tot hem: Ben ik zo lange tijd bij u en hebt je mij niet gekend, Filippus? Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien; hoe zeg je dan: Toon ons de Vader? Geloof je niet dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is? … En zo niet, gelooft Mij om de werken zelf” (Johannes 14:8-12). De Vader had zich in Hem geopenbaard persoonlijk, en hij had Hem behoren te kennen. Hij was nu “lange tijd” bij Zijn discipelen geweest, en zij hadden dienen op te merken, dat Hij in de Vader was, en de Vader in Hem, en derhalve ook moeten weten waar Hij heenging; want Hij ging heen tot de Vader. Zij hadden zowel de “woorden” als de “werken” van de Zoon tot hun overtuiging, dat de Vader in Hem woonde. Zijn woorden hadden zij gehoord, Zijn werken gezien, Zijn gezindheid waargenomen, en dit alles was geschikt om hun de Vader bekend te maken. Zijn eigen persoon was het antwoord op elke vraag. “Ik ben de weg en de waarheid en het leven” (Johannes 14:6). Hij was de weg – de enige weg tot de Vader. Hij was de waarheid – de waarheid aangaande elke persoon en elke zaak wordt alleen door Hem gekend. Hij was het leven – dat eeuwige leven, dat bij de Vader was, en ons is geopenbaard”. Toch is het alleen door het onderwijs en de kracht van de Heilige Geest, dat Hij die “de weg en de waarheid en het leven” is, gekend en genoten wordt. En er moet onderwerping van het hart aan Christus zijn, zullen wij het onderwijs van de Geest verstaan.

Bron: Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk (deel I), A. Miller.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW