19 jaar geleden

Mannen en vrouwen die bidden (II)

De vorige keer hebben we beperkt stil gestaan bij de vraag ‘hoe’ en ‘waar’ mannen bidden. Nu gaan we dan verder met de ‘vrouwen’, zoals in het vorige artikel al hebben aangegeven (ook dit mede nog als aanvulling op noot 2 van het artikel: “Wij willen dansen en vrolijk zijn” uit Frisse Wateren).

“Ik wil dan, dat de mannen in elke plaats bidden met opheffing van heilige handen, zonder toorn en twist” (vers 8) was het vers waar we de vorige keer naar gekeken hebben.

Inleiding

Naar aanleiding van een reactie eerst nog het volgende. Het is mogelijk dat diegenen die het vorige artikel lazen en menen te moeten bidden letterlijk ‘met opheffing van handen’, zich min of meer aangevallen voelen. Ik heb eigenlijk louter geschreven wat mijn ervaring in deze is; dit was wel vrij direct en kan confronterend overkomen. Met nadruk wil ik hier dan ook zeggen: Het was en is zeker niet mijn bedoeling om iemand te kwetsen. Daarom zal ik proberen hier nog iets meer over te zeggen.
In de eerste plaats herhaal ik wat ik de vorige keer al schreef, namelijk dat ik niet in de harten kijken kan, dat kan alleen God, de hartenkenner! Er is bij mij geen twijfel aan de oprechtheid van hen die uit overtuiging ‘hun handen omhoog heffen’. Daar ga ik wel vanuit. Toch is oprechtheid niet de enige maatstaf, zelfs niet de doorslaggevende. Doorslaggevend is wat het Woord van God er over zegt! En voor alle duidelijkheid, ook is het zeker niet zo dat iedereen die de handen opheft tijdens gebeden in het openbaar, daarmee zou zeggen: “Zie mij eens”. Maar nogmaals, dat gevoel bekruipt mij bij sommigen wel. Daarom heb ik hierop gewezen.
Verder was het de bedoeling om aan te geven wat de betekenis is van het ‘opheffen van heilige handen’. Daar gaat het om! Daarvoor verwijs ik nog eens naar het vorige artikel.
Maar nu gaan we dan verder met de vrouwen met betrekking tot het gebed.

Vrouwen

“Evenzo dat ook vrouwen zich tooien in waardige kleding met bescheidenheid en ingetogenheid, niet met haarvlechten en goud of parels of kostbare kleding; maar – zoals het vrouwen past die belijden godvrezend te zijn – door goede werken. Een vrouw moet zich stil, en in alle onderdanigheid laten leren; maar ik sta aan een vrouw niet toe dat zij leert of over een man heerst, maar zij moet stil zijn. Want Adam is eerst geformeerd, daarna Eva; en Adam werd niet verleid, maar de vrouw werd verleid en viel in overtreding” (1 Timotheüs 2:9-14).

Hoewel sommige vertalingen hiertoe misschien aanleiding gegeven hebben, betekent het woordje ‘evenzo’ niet dat de vrouwen evenzo moeten bidden. Nee, dit woordje ‘evenzo’ sluit aan op het begin van vers 8: “Ik wil dan”. Het gaat om de wil van de apostel met betrekking tot de vrouwen. En wat wilde de apostel dan? Wel, dat de vrouwen zich tooien in stemmige kleding en wat verder volgt in vers 9-12. De vrouwen hebben dus niet de ‘onbeperkte’ vrijheid tot gebed als de mannen. (Tussen belangrijke haakjes: Wel is het natuurlijk van belang dat de man bidt in overeenstemming met de wil en in afhankelijkheid van de Heer).
We spreken hier nog wel steeds over het gemeenschappelijk gebed. Dat is van belang immers anders zou je de indruk krijgen, dat alleen mannen mogen bidden. Nee, ook vrouwen mogen bidden, dat is natuurlijk duidelijk. Daarom wil ik hier de zusters aanmoedigen om ook te ‘volharden’ in het gebed, met name in het ‘persoonlijk’ gebed. Het middel om met God gemeenschap te hebben – zowel voor de man als voor de vrouw – is het gebed. Het is de ‘adem van je ziel’, zoals iemand het wel eens noemde.

Maar als het om het ‘gemeenschappelijk’ gebed met een ‘openbaar’ karakter gaat, heeft de zuster toch haar beperkingen. Hoewel het natuurlijk wel zo is dat in een zuster evenals in een broeder de Heilige Geest woont. Toch geeft dat niet een vrijbrief aan de vrouwen om in het openbaar ‘voor te gaan’ in het gebed, dat wil zeggen wanneer er mannen aanwezig zijn. Het tweede deel van vers 12 werpt daar licht op. “… of over een man heerst, maar zij moet stil zijn”. De Geest van God gebruikt hier niet het normale woord voor heersen – namelijk in de zin van ‘regeren’ – maar het ‘(eigenmachtig) autoriteit uitoefenen’. Dit nu was en is haar niet toegestaan ten opzichte van de man. Dit is een principe dat ook voor het gemeenschappelijk gebed geldt. In het gebed gaat de man ‘voor’, en wel op ‘alle’ plaatsen zoals we de vorige keer al gezien hebben. Dat ‘voorgaan’ in gebed heeft te maken met leiding geven. Dat wil niet zeggen dat een vrouw minder geestelijk zou zijn, maar wel dat zij een andere plaats en positie inneemt in de tegenwoordigheid van de Heer wanneer een man aanwezig is. Wil zij zich hieraan niet onderwerpen, dan onderwerpt zij zich niet aan de orde van God. Het is zeker niet de gedachte van God dat een vrouw leiding geeft aan de man. Dat is niet in overeenstemming met de positie die God haar gegeven heeft omdat zij na Adam geschapen werd en omdat zij verleid werd, en niet Adam (1 Timotheüs 2:11-14). Dat betekent niet dat een vrouw per definitie minder geestelijk zou zijn. Dat leert ons de Schrift eveneens. Er zijn ongetwijfeld veel vrouwen geestelijker dan vele mannen. Maar het gaat er niet om of iemand – man of vrouw – meer of minder geestelijk zou zijn, maar of het volgens de gedachten en de wil van God is. Bovendien ‘wie’ zou het dan moeten beoordelen – in het geval wanneer gelovigen bijeen zijn – of dan de man of vrouw het meest geestelijk zou zijn? Zo wordt het dus steeds gecompliceerder. De Schrift is hierover gelukkig heel duidelijk.

Dit zijn in ieder geval niet de maatstaven die de Schrift aanlegt ‘wie’ nu moet voorgaan in het gebed. Men merkt tegenwoordig steeds vaker dat men het aanstuurt op de vaststelling dat de vrouw toch meer geestelijk is dan de man en dus daarom het geestelijk recht heeft om te leren of voor te gaan in gebed. Mogelijk heeft dit te maken met de steeds verder voortschrijdende emancipatie. Is het niet zo dat een vrouw die geestelijk is, in ieder geval zich buigt voor het Woord van God en niet zal willen twisten over haar ‘onderworpen’ plaats ten opzichte van de man. Daarmee is zij natuurlijk niet veroordeeld tot slavin, dat moge duidelijk zijn.

Het woord ‘evenzo’ heeft dus betrekking op het ‘ik wil dan’ uit vers 8. De apostel heeft dus zeker niet willen zeggen, dat hij wil dat de vrouwen ook op elke plaats zouden bidden. Dat blijkt ook wel uit wat er in dit vers (vers 9) volgt. Helaas zijn er Bijbelvertalingen die dit zo wel vertaald hebben (bijvoorbeeld de Russische vertaling), maar dit is wel een denk- en vertaalfout. Omdat ons onderwerp gaat over het gebed, laat ik datgene wat er we verder over de vrouw lezen in dit vers buiten beschouwing. Wel raad ik de vrouwen aan om dit ter harte te nemen en er ernst mee te maken, juist in een tijd waar dit met voeten getreden en vertreden wordt, – want het is zeker de moeite waard, omdat het tot eer van de Heer is – om ook als vrouw deze dingen in praktijk te brengen. Wel hopen we in Frisse Wateren D.V. vanwege de actualiteit in de huidige westerse cultuur nog eens aandacht te besteden aan de positie cq de onderdanigheid van de vrouw. Verder willen we nog wijzen op het feit dat de vrouw een boeiende en belangrijke positie heeft, die juist die van de man aanvult. Ook voor een vrouw zijn er gelegenheden dat zij ‘voor kan/moet gaan in gebed. Dat willen we nu kort onderzoeken.

Waar kunnen vrouwen dan wel bidden?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden wijzen we nu eerst op iets 1 Korinthe 11. Daar lezen we: “Iedere man die bidt of profeteert met iets op zijn hoofd, onteert zijn hoofd; en iedere vrouw die bidt of profeteert met ongedekt hoofd, onteert haar hoofd; want het is één en hetzelfde alsof zij geschoren was” (vers 4-5). Allereerst dit: vers 1 tot en met 16 hebben geen betrekking op het samenkomen als gemeente. Dat begint bij vers 17 waar staat: “Nu ik dit beveel, prijs ik u niet, omdat u niet ten goede, maar ten kwade samenkomt”. Er staat dus duidelijk ‘samenkomt’. Dat vinden we ook in vers 20: “Wanneer u nu op één plaats samenkomt …”. Hierover gaat het vanaf vers 17. In vers 5 vinden we dus wel duidelijk dat een vrouw kan bidden en profeteren. Dat wordt door de Geest van God haar niet verboden. Het gaat in dit vers niet om het persoonlijk gebed maar om het openbaar gebed. Dat is een gebed dat voor anderen hoorbaar is. En als het voor anderen hoorbaar is dan is het normaliter ook zo dat anderen erbij aanwezig zijn (behalve natuurlijk voor radio of tv, video of cassettebandje). Als het ‘profeteren’, dat hier in één adem wordt genoemd met ‘bidden’, een openbaar karakter draagt (want het gebeurt voor anderen, zie 1 Korinthe 14:3), dan moeten we ook het bidden hier aanzien als iets wat in het openbaar gebeurt, dus hoorbaar voor anderen. Als we denken aan de ‘maagdelijke dochters’ van Filippus uit Handelingen 21 dan zien we dat zij – die dochters – profeteerden (vers 9). Dus oefenden zij een dienst in het openbaar, dat wil zeggen voor anderen, uit. Maar we moeten wel constateren dat zij deze dienst niet in de samenkomst van de gemeente uitoefent. We kunnen hier aannemen dat dit thuis gebeurde (vergelijk vers 8: zij gingen het huis van Filippus binnen). Dit is ook in overeenstemming met datgene wat de apostel in 1 Korinthe 14:34 zegt, namelijk: “Laten de vrouwen zwijgen in de gemeenten; want het is hun niet geoorloofd te spreken, maar laten zij onderdanig zijn, zoals ook de wet zegt”. De uitoefening van hun dienst had dus een beperking, namelijk niet in de gemeente. Dit in tegenstelling tot de mannen, maar dat hebben we al gezien.

Waar kunnen vrouwen dan bidden (en profeteren)? Hoewel de Heer ongetwijfeld aan een geestelijke zuster – die dus zeker ook rekening houdt met haar positie in de schepping van God – duidelijk zal maken door Zijn Geest en Woord waar zij dit zal kunnen en mogen doen, wil ik toch enkele voorbeelden noemen die in dit verband relevant zijn:

  1. In een gezin met kleine kinderen zal moeder bij afwezigheid van vader voorgaan in het tafelgebed. Zij zal dat dan ook gedekt doen omdat zij de plaats inneemt van haar man. Zo laat zij zien dat zij zich onderwerpt aan de man die boven haar is, dat haar hoofd niet wil onteren. Hierdoor zegt zij dus eigenijk: ‘Ik ben niet het hoofd maar mijn man aan wie ik mij onderwerp’.
    Wanneer er gelovige jongens zijn, kan het moment aanbreken dat moeder vraagt: “Pieter, wil jij nu voor het eten danken?” en/of: “Wil jij nu uit de Bijbel voorlezen?”.
  2. Er zijn gelegenheden waar alleen zusters aanwezig zijn. Een zuster zal dat dan ook ‘gedekt’ willen doen om aan te geven dat zij zich onderwerpt aan de man en zich bewust is dat zij de plaats inneemt van de man.
  3. Tijdens de samenkomsten van de gemeente. Een heel belangrijke plaats. Omdat dit wel meer uitleg vraagt, verwijs ik alvast naar het artikel dat D.V. binnenkort wordt gepubliceerd onder de titel: “Hoofdschap en hoofdbedekking”. Wel gaan we hieronder enkele dingen toelichten (zie onder het kopje: De hoofdbedekking)

Mocht er een zuster zijn die bij haarzelf nog vragen heeft over ‘waar zij bidden en/of profeteren kan’ dan raad ik haar in de eerste plaats aan om hiermee naar de Heer te gaan en het zeker niet te doen als zij twijfelt. Bedenk daarbij dat vooral onderdanigheid het kenmerk zal moeten zijn. Lees het Woord van God en vraag Hem om licht en leiding. Ga vooral niet twisten (vergelijk 1 Korinthe 11:16). Ook zijn er ook in onze dagen gelukkig nog steeds broeders die je willen en kunnen helpen in deze dingen.

Maar we zijn er nog niet. Ook het ‘bedekken’ van het hoofd tijdens bidden en profeteren is naar de gedachten van God. Hierover nu nog iets meer.

De hoofdbedekking

“Daarom behoort de vrouw een macht op haar hoofd te hebben ter wille van de engelen” (1 Korinthe 11:10).
Hierboven hebben we al aangegeven dat een vrouw haar hoofd behoort te dekken als zij bidt of profeteert. Denk nu niet: Dit is uit de tijd. Het Woord van God is nooit uit de tijd. Het is ‘in de tijd’ en geschreven voor ons uit elke tijd. Misschien denk je wel: Waarom zo’n drukte over zo’n ‘onnozel doekje’? Juist in een tijd waar ‘de emancipatie van de vrouw’ als het hoogste goed wordt aangeprezen, moeten we waakzaam zijn dat deze ’tijdgeest’ niet ons denken en gehoorzamen aan het Woord van God bederft.
De Bijbel noemt het hoofdbedekking en spreekt hierover niet ’tussen neus en lippen door’. Dit is een uiterlijk teken met een geweldig boeiende Goddelijke symbolische betekenis. Het bergt in zich Goddelijke principes die in de ogen van God zo belangrijk zijn, dat Hij de scheppingsorde aanhaalt om te laten zien dat een vrouw haar hoofd bij het bidden en profeteren behoort te bedekken. In 1 Korinthe 11 vinden we daar duidelijke onderwijs over, dat we niet moeten negeren.

Het is goed mogelijk dat u/jij die dit leest, nog nooit onderwijs hierover gehad hebt. Een reden te meer om er ernstig naar te kijken en met een bereidwillig hart te doen wat het Woord van God hierover leert. Dan eer je Hem die dit alles ingesteld heeft en het zal je vreugde geven om te doen wat God van je vraagt. Zijn zegen blijft dan niet uit!

We hebben ons al bezig gehouden met de orde van God. Een vrouw behoort wel haar hoofd te dekken als zij bidt of profeteert. Hiermee toont zij dat zij zich onder haar hoofd stelt. Haar hoofd is de man (zie 1 Korinthe 11:3). Dekt zij haar hoofd niet dan onteert zij haar hoofd, de man, omdat zij de plaats van de man inneemt. In dit geval gaat zij lijnrecht in tegen de orde van God. Dit dekken van haar hoofd behoort zij te doen altijd wanneer zij op het terrein of in de positie van de man komt.
Met het dekken van haar hoofd geeft de zuster aan dat ze een macht boven zich heeft, namelijk de macht van de man 1 Korinthe 11:10). Het woordje ‘macht’ in dit vers geeft aan: Het teken van het gezag waaronder de vrouw staat. Als een zuster zich niet dekt, zegt eigenlijk dat zij als man wil zijn, ook al is zij zich daarvan niet bewust en bedoelde zij dat niet. God en de engelen zien het echter wel zo! De hemelse toeschouwers moeten in het leven van de gelovigen en in de gemeente van God zien dat zij de scheppingsorde (dat geen orde van waarde is maar van macht/gezag) van God in acht nemen en proclameren. Wanorde past niet bij de Christen en ook niet in de gemeente. Er staat dan ook “… terwille van de engelen”.
Wat de man betreft: Hij behoort zijn hoofd juist niet te bedekken. Waarom niet? Omdat hij het beeld en de heerlijkheid van God is (1 Korinthe 11:7).

Tot slot

Hoewel er zeker nog veel meer over te zeggen valt, hoop ik dat dit al toereikend is, zodat deze dingen weer (of opnieuw) ernstig genomen worden en in de praktijk gebracht worden, zonder dat we ons storen aan de ongoddelijke gedachten en praktijken aangaande deze dingen die helaas zelfs diep in de harten van vele Christenen en binnen de Christenheid is binnengedrongen. Misschien is het nodig dat wij ons moeten corrigeren. Laat u dan corrigeren!
Laten we als mannen en vrouwen er aan denken om onze plaatsen in overeenstemming met de scheppingsorde van God in te nemen. Daarmee eren wij God!
Nogmaals wijs ik nog eens op het artikel in dit nummer, dat alleen gewijd wordt aan de hoofdbedekking onder de titel: “Hoofdschap en hoofdbedekking”. We zullen daar dan D.V. wat dieper op in gaan.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW