20 jaar geleden
Maarten Luther (6)
Zoals we de vorige keer al gezien hebben, bevond Luther zich voor de vergadering. Nu stond hij daar dan. Een magere kloosterling zonder gestalte of schoonheid. Geen sensationele aanblik. De keurvorsten en keizer Karel, de beheerser van de halve wereld, stonden oog in oog …
Luther voor de vergadering
Zoals we de vorige keer al gezien hebben, bevond Luther zich voor de vergadering. Nu stond hij daar dan. Een magere kloosterling zonder gestalte of schoonheid. Geen sensationele aanblik. De keurvorsten en keizer Karel, de beheerser van de halve wereld, stonden oog in oog met de door de Kerk veroordeelde ketter en spoedig zou hij in de rijksban gedaan worden. Voor iemand, die opgevoed was in de afzondering van een klooster, moet de aanblik van een dergelijke vergadering overweldigend geweest zijn. Daar zat Karel en aan elke zijde van hem waren gerangschikt de vorsten en machtigen van het Duitse rijk – bisschoppen en aartsbisschoppen, kardinalen in hun scharlaken mantels, pauselijke nuntiussen in hun officiële pracht, afgezanten van de machtigste rijken van de Christenheid. Dit was de verzadering van de Staten-Generaal te Worms. En bijeengekomen – waartoe? Om bij het verhoor tegenwoordig te zijn van de zoon vavn een arme mijnwerker, en over hem een oordeel uit te spreken. In zijn monnikspij en kap gehuld, met bleke gelaatskleur, afgemat door de wisselingen en omstandigheden van zijn voorgaande levenstijd, stond hij stil en zichzelf beheersend te midden van meer dan vijfduizend toeschouwers, nochtans met de onverschrokkenheid van een profeet, krachtig maar bescheiden, antwoordende op alle vragen.
Na een ogenblik van diepe stilte sprak de kanselier van Trier, die de zaak van Luther zou leiden – hij heette Eck, zoals ook zijn ergste vijand heette – hem met luide stem toe. Eerst in het Latijn, daarna in het Duits: “Maarten Luther, u wordt door Zijne Keizerlijke Majesteit opgedragen om twee vragen te beantwoorden. Ten eerste: Erkent u, dat deze boeken (wijzende naar nagenoeg twintig boekdelen, op een tafel geplaatst) geschreven zijn door u? Ten tweede, bent u bereid deze boeken en hun inhoud inhoud te herroepen, of volhardt u in de gevoelens, door u daarin uitgesproken?” Toen antwoordde Luther, dat met betrekking tot de eerste vraag hij zonder aarzeling deze boeken erkende, en nimmer één daarvan loochenen zou. Wat de tweede vraag betrof, verzocht hij dat hem enige tijd tot nadenken verleend zou worden, opdat hij zijn antwoord zo inrichten mocht, dat noch het Woord van God noch zijn eigen ziel schade leed.
Na een korte beraadslaging kreeg hij de het gevraagde uitstel. Eén dag werd hem toegestaan. Welke reden Luther moge gehad hebben voor dit verzoek, hebben wij niet te onderzoeken. Eén ding is zeker, dat God er de hand in had, ten einde ons de verborgen bron van de sterkte van Luther en de moed van het geloof voor alle eeuwen, te doen aanschouwen. Dat schone gebed, kort voor zijn tweede verhoor opgeofferd, is het kostbaarste gedenkteeken uit de gehele geschiedenis van de Hervorming. Wij halen het aan uit d’Aubigné van Merle.
Het gebed van Luther
Een ogenblik verkeerde Luther in onrust; zijn oog was van de Heer afgetrokken; hij dacht aan de vele grote vorsten voor wie hij stond; zijn geloof verzwakte; hij bevond zich in de toestand van Petrus toen deze zag op de golven in plaats van op de persoon Christus; hij had het gevoel van iemand, die aan het zinken is. In deze zieletoestand viel hij op zijn aangezicht, en zuchtte zwaar, vol zijnde van indrukken waarvoor geen woorden te vinden waren. De Geest trad tussenbeide voor hem. Een vriend die wist, in welke benauwdheid hij verkeerde, luisterde toe en had het voorrecht de afgebroken kreten te vernemen, die uit een verbroken hart opstegen tot de troon van God.
“O, Almachtige en eeuwige God! Hoe verschrikkelijk is deze wereld! Zie, zij opent haar mond om mij op te slokken, en ik heb zo weinig vertrouwen op U! … Hoe zwak is het vlees, en hoe machtig is Satan! Indien het alleen in de kracht van deze wereld is, dat ik mijn vertrouwen moet stellen, dan is alles verloren! … Mijn laatste uur is geslagen, mijn vonnis is geveld! … O God! O God! … O God! Helpt U mij tegen al de wijsheid van de wereld! Doe zulks; Gij moet zulks doen … Gij alleen …. want dit is niet mijn werk, maar het Uwe. Ik heb hier niets te doen, niets om voor te strijden tegen deze groten der aarde! Ik zou begeren mijn dagen daarheen te zien snellen in vrede en rust. Maar de zaak is Uwe … En het is een rechtvaardige en eeuwige zaak. O Heere, help mij! Trouwe en onveranderlijke God! op geen enkel mens stel ik mijn vertrouwen. Dat zou toch ijdel zijn! Alles, wat van de mens is, is onzeker; alles, wat van de mens komt, faalt … O God! mijn God! hoort U mij niet? … U verbergt U! U hebt mij uitverkoren voor dit werk. Ik weet het wel! …. Treed dan op, o God! …. Sta aan mijn zijde, om de wil van Uw veelgeliefde Zoon Jezus Christus, die is mijn beschutting, mijn schild en mijn sterke toren”.
Na een korte tijd van stille worsteling met de Heer brak hij weer los in die korte, diepe, afgebroken stamelingen, die alleen door ondervinding verstaan kunnen worden. Het is de verbreking van het vleselijk vertrouwen en de menselijke trots, welker verbreking plaats vindt in de tegenwoordigheid van God.
“Heer, waar blijft U? …. O mijn God! waar bent U? … Kom, kom! Ik ben bereid! … Ik ben bereid mijn leven af te leggen voor Uw waarheid … zo geduldig als een lam. Want het betreft de zaak van de gerechtigheid – de zaak van U! … Ik wil nooit Uzelf scheiden van mij , nu en tot in eeuwigheid niet! …. En al ware de wereld vol duivelen …. al zou mijn lichaam, dat Uw handenwerk is, worden gedood, op de grond geworpen, in stukken gehouwen … tot as verteerd … mijn ziel is van U? … ja! Uw woord is hierin mijn zekerheid. Mijn ziel behoort U toe! Zij zal eeuwig met U blijven … Amen … O God! help mij! … Amen”.
Dit gebed verleent ons een blik in de toestand van Luthers ziel en de aard van zijn gemeenschap met God op een betere wijze dan door de pen van enigen levensbeschrijver. Hier is de levende God bezig zijn dienstknecht toe te bereiden voor zijn werk, door hem de bitterheid van de dood te smaken te geven (2 Korinthe 4:7-12). Luther was nog maar aan het ontworstelen uit de duisternis van het bijgeloof; hij had nog niet ten volle de gezegende waarheid leren inzien, dat hij gestorven was en opgestaan, één met Christus, aangenaam gemaakt in de Geliefde. Maar zijn nabijheid bij God, de kracht van zijn bidden en de werkelijkheid van zijn gemeenschap verkwikken onze harten nog na een tijdruimte van ruim vierhonderd jaren.
Het tweede optreden van Luther
De vruchten van zijn gebed zouden spoedig gezien worden. De volgende middag, het was toen 18 april 1521, werd hij om vier uur ontboden, nu in de grote zaal van het paleis. Zich opnieuw voor Karel geplaatst vindende, begon de kanselier met te zeggen: “Maarten Luther, gisteren verzocht u een uitstel dat nu verstreken is. Antwoord daarom op de vraag, door Zijne Majesteit gesteld: Wilt u uw boeken verdedigen, of wilt u ze herroepen?” Luther wendde zich naar de keizer, en met een ernstige houding waarin bescheidenheid, zachtmoedigheid en standvastigheid op een merkwaardige wijze verenigd waren, verklaarde hij zich duidelijk omtrent de inhoud van zijn boeken. Veel van hetgeen hij zei moest zeer aangenaam zijn voor de Duitsers, maar ergernis geven aan de Roomsen. Ziehier een voorbeeld. “In één reeks van mijn boeken heb ik geschreven tegen het pausdom en de leringen van de pausgezinden, als van mensen die door hun ongerechtige stellingen en voorbeelden de Christelijke wereld hebben overstelpt met tijdelijke en geestelijke rampen. Hun valse leer, schandelijk leven, boos overleg zijn bekend aan alle mensen. En is het niet zonneklaar dat de menselijke leringen en wetten van de pausen de gewetens van de gelovigen verwarren, kwellen en kwetsen, terwijl terzelfder tijd de schreeuwende en voortdurende afpersingen van Rome de welvaart en de rijkdom van de Christenheid, en vooral van deze doorluchtige natie, verzwelgen!” Dergelijke uitlegging van zijn boeken was echter niet wat de rijksdag zocht. Men drong bij hem aan op een rechtstreekse erkenning of terugroeping. “Wilt u herroepen, of wilt u het niet?” riep de spreker van de rijksdag uit.Nu antwoordde Luther zonder aarzelen. “Omdat uwe allerdoorluchtigste Majesteit en de prinsen van mij een klaar, eenvoudig en bepaald antwoord verlangen, wil ik het geven aldus: Ik kan mijn geloof noch aan de paus noch aan de concilies onderwerpen, omdat het zo helder als de dag is dat zij dikwijls gedwaald en elkaar tegengesproken hebben. Tenzij ik derhalve door het getuigenis van de Heilige Schrift, of door de helderste redenering overtuigd worde; en zo dus mijn geweten niet gebonden wordt door het Woord van God, kan ik niet en wil ik niet herroepen, want het is voor een Christen niet veilig te spreken tegen zijn geweten”. Daarop, de blik in het rond slaande op de vergadering – op alles wat ontzag wekte door zijn macht en eerbied door zijn oudheid – eindigde hij met deze edele woorden: “HIER STA IK; IK KAN NIET ANDERS; GOD HELPE MIJ! AMEN”.
Hij sprak Duits, maar op verzoek herhaalde hij het in het Latijn voor de keizer, omdat deze geen Duits verstond.
Verbaasd over een tentoonspreiding van moed en oprechtheid, die geheel nieuw voor hen was, konden vele vorsten moeilijk hun bewondering verbergen, terwijl anderen geheel verslagen waren. Doch, gelijk door velen erkend wordt, in deze woorden van eerlijk protest van Luther, lag de ganse ziel en betekenis van de Hervorming. Moesten de mensen blijven voortgaan te zeggen, dat dit of dat waar was omdat de paus dat beweerde? Of moesten de besluiten van de pausen en de kerkregels van de concilies voortaan getoetst worden, evenals de woorden van andere mensen, aan de onfeilbare maatstaf van het Woord van God? De doodsklok van het absolutisme of van de onbeperkte alleenheersing was geluid.
Een laatste poging van de kanselier: “Laat uw geweten toch lopen, Martinus. Denkt u dat u alleen gelijk hebt en dat heel het heilig concilium, zoveel wijze bisschoppen en heren, altijd hebben gedwaald?” Luther: “Ja, ze hebben altijd gedwaald, in vele opzichten, dat is duidelijk. Ik kan het bewijzen, God helpe mij, amen”. Melanchton zei, dat hij er aan toevoegde: “Hier sta ik, ik kan niet anders!” (De secretarissen hebben dat niet genoteerd. Waren zij zo onder de indruk, dat ze de pen stil hielden?).
Toen Luther geëindigd had met spreken, zei de kanselier: “Daar gij niet herroept, zal de keizer met de staten van het rijk overwegen, welke weg zij te volgen hebben met een hardnekkige ketter. De rijksdag zal morgenochtend bijeenkomen om de beslissing van de keizer te vernemen”.
Het edict van Karel V
De algemene indruk, door de toespraak van Luther en zijn houding op de rijksdag teweeggebracht, was ongetwijfeld gunstig. Hij gaf aan zijn vijanden oorzaak hem te vrezen. In tegenwoordigheid van zoveel machtige geestelijken, die dorstten naar zijn bloed, schroomde hij niet in zijn gewone krachtige spreektrant op de ongerechtigheden van het pausdom te wijzen. Maar wat nog van groter betekenis was voor de Hervorming, hij boezemde aan zijn vrienden een vertrouwen op de waarheid in, gelijk hijzelf dit bezat. Na een nacht van rustelozen angst en redenering onder alle partijen, kwam de morgen die slechte tijding voor Luther aanbracht. De staatkunde van het Vaticaan had de overhand in de beraadslagingen van Karel. Hij stelde de rijksdag het volgende edikt voor:
“Als afstammeling van de Christenkeizers van Duitsland, van de katholieke koningen van Spanje, van de aartshertogen van Oostenrijk, van de hertogen Van Bourgondië, allen vermaard als verdedigers van het Roomse geloof, ben ik vast besloten het voorbeeld van mijn vaderen te volgen. Eén enkele monnik, misleid door zijn eigen dwaasheid, heeft zich verheven tegen het geloof van de Christenheid. Ten einde dergelijke goddeloosheid te keren, wil ik mijn koninkrijken, mijn schatten, mijn vrienden, mijn lichaam, mijn bloed, mijn ziel en mijn leven opofferen. Ik wil de Augustijner Luther ontslaan, hem verbiedende de geringste wanorde te verwekken onder het volk. Anders zal ik tegen hem en zijn aanhangers tewerkgaan, als tegen weerspannige ketters, met excommunicatie, interdict en elk ander middel dat hen vernietigen kan. Ik roep de leden van de Staten op zich te gedragen als getrouwe Christenen”.
Hoe streng dit vonnis moge schijnen, het was ver van de pausgezinden te bevredigen. Zij trachtten de schending van het vrijgeleide te verkrijgen, en het treurspel te vernieuwen door hun voorgangers te Constanz opgevoerd. “De Rijn”, zo spraken zij, “behoorde de as van Luther te ontvangen, zoals een eeuw geleden die van Huss”. Doch deze verraderlijke aanslagen werden verijdeld door het nationale eergevoel, hetgeen de overhand had onder de Duitse vorsten, en dat de meerderheid van de rijksdag bezielde. Zo bleef er nog maar één hoop over voor de pauselijke partij, en die was – wij blozen onder het neerschrijven – de moord.”Een komplot”, zegt Froude, “werd gesmeed om Luther op zijn terugkeer naar Saksen te vermoorden. De gekwetste majesteit van Rome kon althans met de dolk gewroken worden. Maar ook dit mislukte. De keurvorst kwam te weten wat men voornemens was. Een afdeling ruiterij, verkleed als rovers, legde zich in een hinderlaag op de weg van de hervormers, en voerde hem mee naar het kasteel Wartburg. Daar bleef hij veilig bewaard tot de algemene ontwaking van Duitsland hem buiten gevaar stelde”.
Wordt D.V. vervolgd.
Bronnen:
Luther – zijn weg en werk, W.J. Kooiman;Geschiedenis der kerk, dr. H. Berkhof;
Grote geïllustreerde wereldgeschiedenis, verschenen bij Bosch & Keuning n.v. te Baarn;
Geschiedenis in Thema en Taak, deel I, W.F. Kalkwiek en J. Wilschut.
Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk, A. Miller.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW
Maarten Luther (6)
Luther voor de vergadering
Zoals we de vorige keer al gezien hebben, bevond Luther zich voor de vergadering. Nu stond hij daar dan. Een magere kloosterling zonder gestalte of schoonheid. Geen sensationele aanblik. De keurvorsten en keizer Karel, de beheerser van de halve wereld, stonden oog in oog met de door de Kerk veroordeelde ketter en spoedig zou hij in de rijksban gedaan worden. Voor iemand, die opgevoed was in de afzondering van een klooster, moet de aanblik van een dergelijke vergadering overweldigend geweest zijn. Daar zat Karel en aan elke zijde van hem waren gerangschikt de vorsten en machtigen van het Duitse rijk – bisschoppen en aartsbisschoppen, kardinalen in hun scharlaken mantels, pauselijke nuntiussen in hun officiële pracht, afgezanten van de machtigste rijken van de Christenheid. Dit was de verzadering van de Staten-Generaal te Worms. En bijeengekomen – waartoe? Om bij het verhoor tegenwoordig te zijn van de zoon vavn een arme mijnwerker, en over hem een oordeel uit te spreken. In zijn monnikspij en kap gehuld, met bleke gelaatskleur, afgemat door de wisselingen en omstandigheden van zijn voorgaande levenstijd, stond hij stil en zichzelf beheersend te midden van meer dan vijfduizend toeschouwers, nochtans met de onverschrokkenheid van een profeet, krachtig maar bescheiden, antwoordende op alle vragen.
Na een ogenblik van diepe stilte sprak de kanselier van Trier, die de zaak van Luther zou leiden – hij heette Eck, zoals ook zijn ergste vijand heette – hem met luide stem toe. Eerst in het Latijn, daarna in het Duits: “Maarten Luther, u wordt door Zijne Keizerlijke Majesteit opgedragen om twee vragen te beantwoorden. Ten eerste: Erkent u, dat deze boeken (wijzende naar nagenoeg twintig boekdelen, op een tafel geplaatst) geschreven zijn door u? Ten tweede, bent u bereid deze boeken en hun inhoud inhoud te herroepen, of volhardt u in de gevoelens, door u daarin uitgesproken?” Toen antwoordde Luther, dat met betrekking tot de eerste vraag hij zonder aarzeling deze boeken erkende, en nimmer één daarvan loochenen zou. Wat de tweede vraag betrof, verzocht hij dat hem enige tijd tot nadenken verleend zou worden, opdat hij zijn antwoord zo inrichten mocht, dat noch het Woord van God noch zijn eigen ziel schade leed.
Na een korte beraadslaging kreeg hij de het gevraagde uitstel. Eén dag werd hem toegestaan. Welke reden Luther moge gehad hebben voor dit verzoek, hebben wij niet te onderzoeken. Eén ding is zeker, dat God er de hand in had, ten einde ons de verborgen bron van de sterkte van Luther en de moed van het geloof voor alle eeuwen, te doen aanschouwen. Dat schone gebed, kort voor zijn tweede verhoor opgeofferd, is het kostbaarste gedenkteeken uit de gehele geschiedenis van de Hervorming. Wij halen het aan uit d’Aubigné van Merle.
Het gebed van Luther
Een ogenblik verkeerde Luther in onrust; zijn oog was van de Heer afgetrokken; hij dacht aan de vele grote vorsten voor wie hij stond; zijn geloof verzwakte; hij bevond zich in de toestand van Petrus toen deze zag op de golven in plaats van op de persoon Christus; hij had het gevoel van iemand, die aan het zinken is. In deze zieletoestand viel hij op zijn aangezicht, en zuchtte zwaar, vol zijnde van indrukken waarvoor geen woorden te vinden waren. De Geest trad tussenbeide voor hem. Een vriend die wist, in welke benauwdheid hij verkeerde, luisterde toe en had het voorrecht de afgebroken kreten te vernemen, die uit een verbroken hart opstegen tot de troon van God.
“O, Almachtige en eeuwige God! Hoe verschrikkelijk is deze wereld! Zie, zij opent haar mond om mij op te slokken, en ik heb zo weinig vertrouwen op U! … Hoe zwak is het vlees, en hoe machtig is Satan! Indien het alleen in de kracht van deze wereld is, dat ik mijn vertrouwen moet stellen, dan is alles verloren! … Mijn laatste uur is geslagen, mijn vonnis is geveld! … O God! O God! … O God! Helpt U mij tegen al de wijsheid van de wereld! Doe zulks; Gij moet zulks doen … Gij alleen …. want dit is niet mijn werk, maar het Uwe. Ik heb hier niets te doen, niets om voor te strijden tegen deze groten der aarde! Ik zou begeren mijn dagen daarheen te zien snellen in vrede en rust. Maar de zaak is Uwe … En het is een rechtvaardige en eeuwige zaak. O Heere, help mij! Trouwe en onveranderlijke God! op geen enkel mens stel ik mijn vertrouwen. Dat zou toch ijdel zijn! Alles, wat van de mens is, is onzeker; alles, wat van de mens komt, faalt … O God! mijn God! hoort U mij niet? … U verbergt U! U hebt mij uitverkoren voor dit werk. Ik weet het wel! …. Treed dan op, o God! …. Sta aan mijn zijde, om de wil van Uw veelgeliefde Zoon Jezus Christus, die is mijn beschutting, mijn schild en mijn sterke toren”.
Na een korte tijd van stille worsteling met de Heer brak hij weer los in die korte, diepe, afgebroken stamelingen, die alleen door ondervinding verstaan kunnen worden. Het is de verbreking van het vleselijk vertrouwen en de menselijke trots, welker verbreking plaats vindt in de tegenwoordigheid van God.
“Heer, waar blijft U? …. O mijn God! waar bent U? … Kom, kom! Ik ben bereid! … Ik ben bereid mijn leven af te leggen voor Uw waarheid … zo geduldig als een lam. Want het betreft de zaak van de gerechtigheid – de zaak van U! … Ik wil nooit Uzelf scheiden van mij , nu en tot in eeuwigheid niet! …. En al ware de wereld vol duivelen …. al zou mijn lichaam, dat Uw handenwerk is, worden gedood, op de grond geworpen, in stukken gehouwen … tot as verteerd … mijn ziel is van U? … ja! Uw woord is hierin mijn zekerheid. Mijn ziel behoort U toe! Zij zal eeuwig met U blijven … Amen … O God! help mij! … Amen”.
Dit gebed verleent ons een blik in de toestand van Luthers ziel en de aard van zijn gemeenschap met God op een betere wijze dan door de pen van enigen levensbeschrijver. Hier is de levende God bezig zijn dienstknecht toe te bereiden voor zijn werk, door hem de bitterheid van de dood te smaken te geven (2 Korinthe 4:7-12). Luther was nog maar aan het ontworstelen uit de duisternis van het bijgeloof; hij had nog niet ten volle de gezegende waarheid leren inzien, dat hij gestorven was en opgestaan, één met Christus, aangenaam gemaakt in de Geliefde. Maar zijn nabijheid bij God, de kracht van zijn bidden en de werkelijkheid van zijn gemeenschap verkwikken onze harten nog na een tijdruimte van ruim vierhonderd jaren.
Het tweede optreden van Luther
De vruchten van zijn gebed zouden spoedig gezien worden. De volgende middag, het was toen 18 april 1521, werd hij om vier uur ontboden, nu in de grote zaal van het paleis. Zich opnieuw voor Karel geplaatst vindende, begon de kanselier met te zeggen: “Maarten Luther, gisteren verzocht u een uitstel dat nu verstreken is. Antwoord daarom op de vraag, door Zijne Majesteit gesteld: Wilt u uw boeken verdedigen, of wilt u ze herroepen?” Luther wendde zich naar de keizer, en met een ernstige houding waarin bescheidenheid, zachtmoedigheid en standvastigheid op een merkwaardige wijze verenigd waren, verklaarde hij zich duidelijk omtrent de inhoud van zijn boeken. Veel van hetgeen hij zei moest zeer aangenaam zijn voor de Duitsers, maar ergernis geven aan de Roomsen. Ziehier een voorbeeld. “In één reeks van mijn boeken heb ik geschreven tegen het pausdom en de leringen van de pausgezinden, als van mensen die door hun ongerechtige stellingen en voorbeelden de Christelijke wereld hebben overstelpt met tijdelijke en geestelijke rampen. Hun valse leer, schandelijk leven, boos overleg zijn bekend aan alle mensen. En is het niet zonneklaar dat de menselijke leringen en wetten van de pausen de gewetens van de gelovigen verwarren, kwellen en kwetsen, terwijl terzelfder tijd de schreeuwende en voortdurende afpersingen van Rome de welvaart en de rijkdom van de Christenheid, en vooral van deze doorluchtige natie, verzwelgen!” Dergelijke uitlegging van zijn boeken was echter niet wat de rijksdag zocht. Men drong bij hem aan op een rechtstreekse erkenning of terugroeping. “Wilt u herroepen, of wilt u het niet?” riep de spreker van de rijksdag uit.Nu antwoordde Luther zonder aarzelen. “Omdat uwe allerdoorluchtigste Majesteit en de prinsen van mij een klaar, eenvoudig en bepaald antwoord verlangen, wil ik het geven aldus: Ik kan mijn geloof noch aan de paus noch aan de concilies onderwerpen, omdat het zo helder als de dag is dat zij dikwijls gedwaald en elkaar tegengesproken hebben. Tenzij ik derhalve door het getuigenis van de Heilige Schrift, of door de helderste redenering overtuigd worde; en zo dus mijn geweten niet gebonden wordt door het Woord van God, kan ik niet en wil ik niet herroepen, want het is voor een Christen niet veilig te spreken tegen zijn geweten”. Daarop, de blik in het rond slaande op de vergadering – op alles wat ontzag wekte door zijn macht en eerbied door zijn oudheid – eindigde hij met deze edele woorden: “HIER STA IK; IK KAN NIET ANDERS; GOD HELPE MIJ! AMEN”.
Hij sprak Duits, maar op verzoek herhaalde hij het in het Latijn voor de keizer, omdat deze geen Duits verstond.
Verbaasd over een tentoonspreiding van moed en oprechtheid, die geheel nieuw voor hen was, konden vele vorsten moeilijk hun bewondering verbergen, terwijl anderen geheel verslagen waren. Doch, gelijk door velen erkend wordt, in deze woorden van eerlijk protest van Luther, lag de ganse ziel en betekenis van de Hervorming. Moesten de mensen blijven voortgaan te zeggen, dat dit of dat waar was omdat de paus dat beweerde? Of moesten de besluiten van de pausen en de kerkregels van de concilies voortaan getoetst worden, evenals de woorden van andere mensen, aan de onfeilbare maatstaf van het Woord van God? De doodsklok van het absolutisme of van de onbeperkte alleenheersing was geluid.
Een laatste poging van de kanselier: “Laat uw geweten toch lopen, Martinus. Denkt u dat u alleen gelijk hebt en dat heel het heilig concilium, zoveel wijze bisschoppen en heren, altijd hebben gedwaald?” Luther: “Ja, ze hebben altijd gedwaald, in vele opzichten, dat is duidelijk. Ik kan het bewijzen, God helpe mij, amen”. Melanchton zei, dat hij er aan toevoegde: “Hier sta ik, ik kan niet anders!” (De secretarissen hebben dat niet genoteerd. Waren zij zo onder de indruk, dat ze de pen stil hielden?).
Toen Luther geëindigd had met spreken, zei de kanselier: “Daar gij niet herroept, zal de keizer met de staten van het rijk overwegen, welke weg zij te volgen hebben met een hardnekkige ketter. De rijksdag zal morgenochtend bijeenkomen om de beslissing van de keizer te vernemen”.
Het edict van Karel V
De algemene indruk, door de toespraak van Luther en zijn houding op de rijksdag teweeggebracht, was ongetwijfeld gunstig. Hij gaf aan zijn vijanden oorzaak hem te vrezen. In tegenwoordigheid van zoveel machtige geestelijken, die dorstten naar zijn bloed, schroomde hij niet in zijn gewone krachtige spreektrant op de ongerechtigheden van het pausdom te wijzen. Maar wat nog van groter betekenis was voor de Hervorming, hij boezemde aan zijn vrienden een vertrouwen op de waarheid in, gelijk hijzelf dit bezat. Na een nacht van rustelozen angst en redenering onder alle partijen, kwam de morgen die slechte tijding voor Luther aanbracht. De staatkunde van het Vaticaan had de overhand in de beraadslagingen van Karel. Hij stelde de rijksdag het volgende edikt voor:
“Als afstammeling van de Christenkeizers van Duitsland, van de katholieke koningen van Spanje, van de aartshertogen van Oostenrijk, van de hertogen Van Bourgondië, allen vermaard als verdedigers van het Roomse geloof, ben ik vast besloten het voorbeeld van mijn vaderen te volgen. Eén enkele monnik, misleid door zijn eigen dwaasheid, heeft zich verheven tegen het geloof van de Christenheid. Ten einde dergelijke goddeloosheid te keren, wil ik mijn koninkrijken, mijn schatten, mijn vrienden, mijn lichaam, mijn bloed, mijn ziel en mijn leven opofferen. Ik wil de Augustijner Luther ontslaan, hem verbiedende de geringste wanorde te verwekken onder het volk. Anders zal ik tegen hem en zijn aanhangers tewerkgaan, als tegen weerspannige ketters, met excommunicatie, interdict en elk ander middel dat hen vernietigen kan. Ik roep de leden van de Staten op zich te gedragen als getrouwe Christenen”.
Hoe streng dit vonnis moge schijnen, het was ver van de pausgezinden te bevredigen. Zij trachtten de schending van het vrijgeleide te verkrijgen, en het treurspel te vernieuwen door hun voorgangers te Constanz opgevoerd. “De Rijn”, zo spraken zij, “behoorde de as van Luther te ontvangen, zoals een eeuw geleden die van Huss”. Doch deze verraderlijke aanslagen werden verijdeld door het nationale eergevoel, hetgeen de overhand had onder de Duitse vorsten, en dat de meerderheid van de rijksdag bezielde. Zo bleef er nog maar één hoop over voor de pauselijke partij, en die was – wij blozen onder het neerschrijven – de moord.”Een komplot”, zegt Froude, “werd gesmeed om Luther op zijn terugkeer naar Saksen te vermoorden. De gekwetste majesteit van Rome kon althans met de dolk gewroken worden. Maar ook dit mislukte. De keurvorst kwam te weten wat men voornemens was. Een afdeling ruiterij, verkleed als rovers, legde zich in een hinderlaag op de weg van de hervormers, en voerde hem mee naar het kasteel Wartburg. Daar bleef hij veilig bewaard tot de algemene ontwaking van Duitsland hem buiten gevaar stelde”.
Wordt D.V. vervolgd.
Grote geïllustreerde wereldgeschiedenis, verschenen bij Bosch & Keuning n.v. te Baarn;
Geschiedenis in Thema en Taak, deel I, W.F. Kalkwiek en J. Wilschut.
Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk, A. Miller.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW