20 jaar geleden
Maarten Luther (12)
Ter opheldering van onze verklaring van de brief aan Sardis, en ten bewijze van hetgeen wij gezegd hebben over de inrichting van de Lutherse kerken, zullen wij nu verwijzen naar haar oorspronkelijke organisatie. En opdat de waarheid betreffende dit punt eerlijk en ten volle in het licht gesteld worden, zullen wij aanhalen uit M. d’Aubigné, die voor Luther en de hervorming alles gezegd heeft, wat er te zeggen viel.
Hervorming is geen vorming
1526-1529
Ter opheldering van onze verklaring van de brief aan Sardis, en ten bewijze van hetgeen wij gezegd hebben over de inrichting van de Lutherse kerken, zullen wij nu verwijzen naar haar oorspronkelijke organisatie. En opdat de waarheid betreffende dit punt eerlijk en ten volle in het licht gesteld worde, zullen wij aanhalen uit M. d’Aubigné, die voor Luther en de hervorming alles gezegd heeft, wat er te zeggen viel.
“De hervorming had enkele jaren rust nodig om zich uit te breiden en in sterkte toe te nemen; en rust brak voor haar niet aan, alvorens haar voorname vijanden in oorlog waren met elkaar. De onzinnigheid van Clemens VII was, als het ware, de bliksemafleider voor de hervorming, en de nederlaag van Rome was de opkomst van het evangelie. Er werden niet slechts enkele maanden tijd door gewonnen; van 1526 tot 1529 was er een rust in Duitsland, waarvan de Hervorming gebruik maakte om zich te organiseren en uit te breiden.
Omdat het pauselijke juk verbroken was, moest nu de kerkelijke orde opnieuw vastgesteld worden. Het was onmogelijk aan de bisschoppen hun vroeger rechtsgebied terug te bezorgen, want deze kerkvorsten op het vasteland van Europa beweerden, dat zij op bijzondere wijze de dienaren van de paus waren. Een nieuwe orde van zaken was dus nodig, wilde men de kerk niet tot regeringloosheid zien vervallen. Voorzieningen werden getroffen. Toen was het, dat de evangelische naties voorgoed zich afscheidden van die despotische macht, welke eeuwen lang het Westen in slavernij gehouden had.
Reeds bij twee gelegenheden had de rijksdag gewenst de hervorming van de kerk tot een nationaal werk te maken. De keizer, de paus en een paar vorsten waren daartegen. Daarom had de rijksdag van Spiers aan elke afzonderlijke staat de taak overgelaten, die hijzelf niet bij machte was te vervullen.
Maar welke regeling waren zij van plan in de plaats te stellen van de pauselijke priesterregering? Zij konden, terwijl zij de paus verwierpen, de bisschoppelijke regeling behouden; deze vorm kwam het dichtst bij die, welke op het punt stond te worden vernietigd.
Aan de andere kant konden zij een nieuwe kerkelijke regeling invoeren door het oppergezag van het Woord van God te laten gelden, en de rechten van de Christenen zelf te herstellen. Deze vorm was het verst verwijderd van de roomse priesterheerschappij. Tussen deze twee uitersten lagen verscheidene middelwegen. Het evangelisch Duitsland op het ogenblik, dat het een proef ging nemen van het maken een kerkelijke grondwet, begon met datgene, wat het scherpst tegenover de pauselijke heerschappij stond”.
Uit deze enkele aanhalingen zal de lezer duidelijk zien, dat de vorsten van Duitsland, toen zij een nieuwe regeling voor de kerk ontwierpen, geleid werden door de vraag, wat het meest raadzaam was, of door redenen van staatkunde. Al mogen zij ter goeder trouw geweest zijn in hun voornemen om te handelen volgens het Woord van God, toch schijnt het niet eens in hun gedachten te zijn opgekomen, dat God in het Nieuwe Testament een regeling voor zijn gemeente gegeven had. De mens staat Hij niet toe er bij te doen, of een enkel woord te veranderen aan die Goddelijke regeling, evenmin als Hij de joden vrijheid gaf iets bij te doen of een enkele pin te veranderen aan de tabernakel. Maar op de kwestie van instelling, inrichting en tucht van de kerk gaan we hier nu niet verder in.
De eerste stichting van Lutherse kerken
Van de Hervorming in Duitsland kan men eigenlijk niet zeggen, dat deze begonnen is bij de lagere klassen. In Zwitserland ging de beweging uit van het volk; in Duitsland van de vorsten. De vorsten stonden in de voorste rijen van de strijd, en zaten op de eerste banken van de raad. “De democratische regeling (regeling, waarbij aan het volk veel invloed toegekend werd) werd daarom gedwongen plaats te maken voor een regeling, die aan de burgerlijke overheid ondergeschikt was”, zegt d’Aubigné, en erkent daardoor, dat de inrichting van de lutherse kerken zuiver menselijk en staatkundig was. Christus als het middelpunt, en de Heilige Geest als de kracht, die om dat middelpunt bijeenbrengt, werden geheel voorbijgezien. De Heer verklaart dan ook al zulke stelsels voor “dood”. Over Christus, de Heilige Geest, het Woord van God wordt wel gesproken, ook gelooft men daarin, maar geen van drieën heeft zijn ware plaats in de lutherse of gereformeerde kerken. Vooral onder de hogere standen vond Luther zijn beschermers. “Hij beschouwde de vorsten als vertegenwoordigende het volk; en van toen af werd de invloed van de staat een van de hoofdbeginselen bij de inrichting van de evangelische kerk”.
Hervorming, daar moeten wij niet aan voorbijgaan, is geen vorming. De oorspronkelijke bekendmaking van de waarheid en de vorming van de kerk op de Pinksterdag had de hervormer, tot leidraad moeten strekken. Hervorming is het terugkeren van onze gedachten naar het begin, of naar het Woord en de genade van God; en hervorming van de kerk had behoren te zijn het terugbrengen van de kerk tot overeenstemming met Gods genade en waarheid. En als de kerk in de eerste eeuw gevormd is, zonder medewerking van de vorsten van deze wereld, kon zij dan niet buiten hen om hervormd worden in de zestiende of negentiende eeuw? M. d’Aubigné stelt deze natuurlijke vraag, en toont al daardoor te aan te voelen, dat er iets haperde; want waarom bij de hervorming van een macht gebruik maken, die bij de vorming niet in aanmerking kwam? Het denkbeeld van de kerk, als de gemeente van God, of als het lichaaam van Christus, ging nu geheel verloren. Zelfs de roomsen spreken, al passen zij dit verkeerd toe, van het bewaren van de eenheid van de kerk. De protestanten van hun uitgangspunt af stonden hierin verkeerd; en van die tijd tot nu toe hebben zij zich gaandeweg meer verwijderd van de waarheid met betrekking tot het “ene lichaam”.
Filips, landgraaf van Hessen, een ondernemend en grootmoedig vorst, wordt genoemd als het eerst een volledige regeling voor de kerken van zijn erfstaten te hebben tot stand gebracht. Deze regeling werd als model genomen voor de nieuwe kerken van de Christenheid.
De dood van Frederik
In het jaar 1525 stierf Frederik de Wijze, keurvorst van Saksen. Hij was de vriend en beschermer van Luther geweest, hoewel hij niet veel van een hervormer had gehad. Johan, zijn broed en opvolger, was van een zeer verschillend karakter. Hij was door en door luthers, en in kerkelijke zaken matigde hij zich een volstrekte opperheerschappij aan. Hij liet door Luther en Melanchton een ontwerp maken voor de inrichting en het bestuur van de kerken, de vorm van de openbare eredienst, de plichten en de bezoldiging van de geestelijken; terwijI zijn vertegenwoordigers in het jaar 1527 deze verordening openlijk afkondigden. “Ten volle overtuigd zijnde”, zegt Mosheim, “van de waarheid van de leerstellingen van Luther, en duidelijk inziende, hoe volkomen onmogelijk het was daarbij te blijven, als het gezag van de paus gehandhaafd werd, trok hij zelf de gehele rechtsmacht in godsdienstige zaken aan zich. Hij nam maatregelen tot het stellen van vrome en bevoegde leraars over al de kerken, en ter afzetting van die ongeschikt waren. Zijn voorbeeld werd spoedig gevolgd door de andere vorsten en staten van Duitsland, die het pauselijk juk hadden afgeworpen”. Zo ging het er toe bij de stichting van de eerste lutherse of gereformeerde kerken.
De uitwerking van zulke besliste maatregelen, zoals men gemakkelijk begrijpen kan, werd spoedig openbaar. Onenigheden tussen de vorsten volgden onmiddellijk. De matiging van Frederik had hen tamelijk wel bijeen gehouden; maar uit het optreden van Johan bleek duidelijk, dat hij beslist was de kerken op zijn grondgebied te scheiden van de kerk van Rome. Dit maakte de vrees gaande van de katholieke vorsten, en bracht hen er toe met elkaar te raadplegen over de verdediging van de oude godsdienst en de bestraffing van de vermetele invoerders van nieuwigheden. Ook de lutherse vorsten sloten een verbond; en alleen de verwarde toestand van Europa voorkwam een burgeroorlog. Karel had de handen vol met zijn oorlogen op verscheidene punten, en zo liet men de hervormers ongestoord tot aan het jaar 1529, het jaar dat zeer bekend is in de geschiedenis van de hervorming, en in belangrijkheid alleen onderdoende voor het volgende, waar wij nu toe komen. Eén of twee zaken, die er toe leidden het jaar 1530 zoveel belangrijkheid bij te zetten, moeten wij vermelden, en wel allereerst:
Het beroep van de vorsten
Door de pogingen van de pausgezinde partij op de tweede rijksdag te Spiers in 1529, werd het edikt in 1526 te Worms tegen Luther uitgevaardigd, bevestigd, en werden alle nieuwigheden in de godsdienst verboden. Tegen deze beslissing leverde de meerderheid van de evangelise vorsten een plechtig en weloverwogen protest in. Maar niet tevreden met alleen hun niet-instemming met het besluit van de rijksdag uit te spreken, vergaderden de protesterenden onmiddellijk na de ontbinding opnieuw, en stelden in omvangrijke vorm een geschrift op, waarin zij een overzicht gaven van wat in de vergadering had plaats gevonden, legden hun grieven bloot, gaven redenen ter rechtvaardiging van de gedane stap, kwamen met eerbiedige vastberadenheid op voor de onaantastbare rechten van het geweten in zaken, die met de behoudenis te maken hadden, en deden ten slotte een beroep op de keizer en op een toekomstig algemeen concilie. Het beroep eindigt als volgt: “Wij doen daarom voor onszelf, voor onze onderdanen en voor allen, die het Woord van God ontvangen of later zullen ontvangen, een beroep van alle verleden, tegenwoordige of toekomstige kwellende maatregelen op zijn keizerlijke Majesteit en op een vrije en algemene vergadering van de heilige Christenheid”. Dit document vulde twaalf vellen perkament; de ondertekeningen en zegels, die nagenoeg dezelfde waren, als welke aan het protest waren gehecht, werden nu aan het “beroep” vastgemaakt.
Een afschrift van dit betoog werd onmiddellijk onder de zorg van drie afgevaardigden aan de keizer gezonden. Karel was toen op weg van Spanje naar Italië. Zij troffen hem aan in Placencia, maar vonden een zeer ontmoedigende ontvangst. De keizer was zeer verstoord over deze vrijheid en stoutmoedige weerstand tegen zijn wil. De bezielde toon van het gedenkstuk kwetste zijn hoogmoed, en in woede beval hij, dat de afgevaardigden in arrest gesteld zouden worden, met verbod, op straffe des doods, hun kamer te verlaten of een enkele regel aan de protestantse vorsten te schrijven. Binnen korte tijd echter werd hij bedaarder, stelde ze in vrijheid, en reisde door naar Bologna, waar hij verscheidene maanden bij paus Clemens VII doorbracht.
Ondertussen waren de protestantse hoofden niet werkeloos: zij bezigden de meest afdoende middelen ter bevordering van de hervorming en ter versterking van hun eigen verhouding tegenover het volk. De 5e mei, elf dagen nadat het beroep gesteld was, werd het gedrukt en uitgegeven door de landgraaf, en acht dagen later door de keurvorst. De grote kwestie tussen de roomsen en de protestanten had nu een bepaalde vorm aangenomen, en was ter kennis gebracht van de hele Christenheid.
Bijeenkomsten van de protestanten
De angst van de vorsten met betrekking tot de bedoelingen van de keizer, werd nu bevestigd. Zijn hevig gedrag jegens de afgevaardigden en zijn tegenwoordige vriendschap met de paus waren veelzeggende voortekenen van de strenge maatregelen, die hij op het oog had. De protestantse leiders oordeelden, dat het nu hoog tijd was voor hen te overleggen, wat nodig was voor hun bescherming tegen de beledigde en verontwaardigde Karel. In de zomer van 1529 hielden zij bijeenkomsten te Rothach, Schwabach, Neurenberg en Schmalkalden; maar men kon niet tot een bepaalde overeenstemming komen ten gevolge van de verscheidenheid van gevoelen met betrekking tot het avondmaal van de Heer. Op een van hun samenkomsten werd duidelijk vastgesteld: “dat eenheid omtrent de sacramenten van doop en avondmaal een noodzakelijk vereiste was tot elk verbond in godsdienstzaken onder Christenen”. Maar, helaas! de hervormers waren door het verschil van gevoelen omtrent de leer van de sacramenten al in twee legerkampen verdeeld.
De pauselijke partij was goed bekend met de bittere strijdgeschriften, die Luther en Zwingli al over dit onderwerp uitgegeven hadden, en maakten daar behendig gebruik van om de breuk tussen hun volgelingen dieper te maken. Gedurende de zitting van de rijksdag te Spiers werden de hervormers onophoudelijk over dit punt door de roomsen beschimpt. “U pocht op uw gehechtheid aan het zuivere Woord van God, en niettemin bent u het onder elkaar niet eens”. De landgraaf van Hessen was smartelijk aangedaan over deze openbare hoon, en besloot alle mogelijke middelen aan te wenden om een verzoening te bewerken tussen de Zwitserse en de Saksische hervormer. Tot dit doel bepaalde hij een samenkomst, in 1529 te Marburg te houden, waartoe Luther, Zwingli en andere voorname doctoren en godgeleerden van beide partijen uitgenodigd werden.
Wordt D.V. vervolgd.
Bronnen:
Luther – zijn weg en werk, W.J. Kooiman;
Geschiedenis der kerk, dr. H. Berkhof;
Grote geïllustreerde wereldgeschiedenis, verschenen bij Bosch & Keuning n.v. te Baarn;
Geschiedenis in Thema en Taak, deel I, W.F. Kalkwiek en J. Wilschut.
Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk, A. Miller.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW
Maarten Luther (12)
Hervorming is geen vorming
1526-1529
Ter opheldering van onze verklaring van de brief aan Sardis, en ten bewijze van hetgeen wij gezegd hebben over de inrichting van de Lutherse kerken, zullen wij nu verwijzen naar haar oorspronkelijke organisatie. En opdat de waarheid betreffende dit punt eerlijk en ten volle in het licht gesteld worde, zullen wij aanhalen uit M. d’Aubigné, die voor Luther en de hervorming alles gezegd heeft, wat er te zeggen viel.
“De hervorming had enkele jaren rust nodig om zich uit te breiden en in sterkte toe te nemen; en rust brak voor haar niet aan, alvorens haar voorname vijanden in oorlog waren met elkaar. De onzinnigheid van Clemens VII was, als het ware, de bliksemafleider voor de hervorming, en de nederlaag van Rome was de opkomst van het evangelie. Er werden niet slechts enkele maanden tijd door gewonnen; van 1526 tot 1529 was er een rust in Duitsland, waarvan de Hervorming gebruik maakte om zich te organiseren en uit te breiden.
Omdat het pauselijke juk verbroken was, moest nu de kerkelijke orde opnieuw vastgesteld worden. Het was onmogelijk aan de bisschoppen hun vroeger rechtsgebied terug te bezorgen, want deze kerkvorsten op het vasteland van Europa beweerden, dat zij op bijzondere wijze de dienaren van de paus waren. Een nieuwe orde van zaken was dus nodig, wilde men de kerk niet tot regeringloosheid zien vervallen. Voorzieningen werden getroffen. Toen was het, dat de evangelische naties voorgoed zich afscheidden van die despotische macht, welke eeuwen lang het Westen in slavernij gehouden had.
Reeds bij twee gelegenheden had de rijksdag gewenst de hervorming van de kerk tot een nationaal werk te maken. De keizer, de paus en een paar vorsten waren daartegen. Daarom had de rijksdag van Spiers aan elke afzonderlijke staat de taak overgelaten, die hijzelf niet bij machte was te vervullen.
Maar welke regeling waren zij van plan in de plaats te stellen van de pauselijke priesterregering? Zij konden, terwijl zij de paus verwierpen, de bisschoppelijke regeling behouden; deze vorm kwam het dichtst bij die, welke op het punt stond te worden vernietigd.
Aan de andere kant konden zij een nieuwe kerkelijke regeling invoeren door het oppergezag van het Woord van God te laten gelden, en de rechten van de Christenen zelf te herstellen. Deze vorm was het verst verwijderd van de roomse priesterheerschappij. Tussen deze twee uitersten lagen verscheidene middelwegen. Het evangelisch Duitsland op het ogenblik, dat het een proef ging nemen van het maken een kerkelijke grondwet, begon met datgene, wat het scherpst tegenover de pauselijke heerschappij stond”.
Uit deze enkele aanhalingen zal de lezer duidelijk zien, dat de vorsten van Duitsland, toen zij een nieuwe regeling voor de kerk ontwierpen, geleid werden door de vraag, wat het meest raadzaam was, of door redenen van staatkunde. Al mogen zij ter goeder trouw geweest zijn in hun voornemen om te handelen volgens het Woord van God, toch schijnt het niet eens in hun gedachten te zijn opgekomen, dat God in het Nieuwe Testament een regeling voor zijn gemeente gegeven had. De mens staat Hij niet toe er bij te doen, of een enkel woord te veranderen aan die Goddelijke regeling, evenmin als Hij de joden vrijheid gaf iets bij te doen of een enkele pin te veranderen aan de tabernakel. Maar op de kwestie van instelling, inrichting en tucht van de kerk gaan we hier nu niet verder in.
De eerste stichting van Lutherse kerken
Van de Hervorming in Duitsland kan men eigenlijk niet zeggen, dat deze begonnen is bij de lagere klassen. In Zwitserland ging de beweging uit van het volk; in Duitsland van de vorsten. De vorsten stonden in de voorste rijen van de strijd, en zaten op de eerste banken van de raad. “De democratische regeling (regeling, waarbij aan het volk veel invloed toegekend werd) werd daarom gedwongen plaats te maken voor een regeling, die aan de burgerlijke overheid ondergeschikt was”, zegt d’Aubigné, en erkent daardoor, dat de inrichting van de lutherse kerken zuiver menselijk en staatkundig was. Christus als het middelpunt, en de Heilige Geest als de kracht, die om dat middelpunt bijeenbrengt, werden geheel voorbijgezien. De Heer verklaart dan ook al zulke stelsels voor “dood”. Over Christus, de Heilige Geest, het Woord van God wordt wel gesproken, ook gelooft men daarin, maar geen van drieën heeft zijn ware plaats in de lutherse of gereformeerde kerken. Vooral onder de hogere standen vond Luther zijn beschermers. “Hij beschouwde de vorsten als vertegenwoordigende het volk; en van toen af werd de invloed van de staat een van de hoofdbeginselen bij de inrichting van de evangelische kerk”.
Hervorming, daar moeten wij niet aan voorbijgaan, is geen vorming. De oorspronkelijke bekendmaking van de waarheid en de vorming van de kerk op de Pinksterdag had de hervormer, tot leidraad moeten strekken. Hervorming is het terugkeren van onze gedachten naar het begin, of naar het Woord en de genade van God; en hervorming van de kerk had behoren te zijn het terugbrengen van de kerk tot overeenstemming met Gods genade en waarheid. En als de kerk in de eerste eeuw gevormd is, zonder medewerking van de vorsten van deze wereld, kon zij dan niet buiten hen om hervormd worden in de zestiende of negentiende eeuw? M. d’Aubigné stelt deze natuurlijke vraag, en toont al daardoor te aan te voelen, dat er iets haperde; want waarom bij de hervorming van een macht gebruik maken, die bij de vorming niet in aanmerking kwam? Het denkbeeld van de kerk, als de gemeente van God, of als het lichaaam van Christus, ging nu geheel verloren. Zelfs de roomsen spreken, al passen zij dit verkeerd toe, van het bewaren van de eenheid van de kerk. De protestanten van hun uitgangspunt af stonden hierin verkeerd; en van die tijd tot nu toe hebben zij zich gaandeweg meer verwijderd van de waarheid met betrekking tot het “ene lichaam”.
Filips, landgraaf van Hessen, een ondernemend en grootmoedig vorst, wordt genoemd als het eerst een volledige regeling voor de kerken van zijn erfstaten te hebben tot stand gebracht. Deze regeling werd als model genomen voor de nieuwe kerken van de Christenheid.
De dood van Frederik
In het jaar 1525 stierf Frederik de Wijze, keurvorst van Saksen. Hij was de vriend en beschermer van Luther geweest, hoewel hij niet veel van een hervormer had gehad. Johan, zijn broed en opvolger, was van een zeer verschillend karakter. Hij was door en door luthers, en in kerkelijke zaken matigde hij zich een volstrekte opperheerschappij aan. Hij liet door Luther en Melanchton een ontwerp maken voor de inrichting en het bestuur van de kerken, de vorm van de openbare eredienst, de plichten en de bezoldiging van de geestelijken; terwijI zijn vertegenwoordigers in het jaar 1527 deze verordening openlijk afkondigden. “Ten volle overtuigd zijnde”, zegt Mosheim, “van de waarheid van de leerstellingen van Luther, en duidelijk inziende, hoe volkomen onmogelijk het was daarbij te blijven, als het gezag van de paus gehandhaafd werd, trok hij zelf de gehele rechtsmacht in godsdienstige zaken aan zich. Hij nam maatregelen tot het stellen van vrome en bevoegde leraars over al de kerken, en ter afzetting van die ongeschikt waren. Zijn voorbeeld werd spoedig gevolgd door de andere vorsten en staten van Duitsland, die het pauselijk juk hadden afgeworpen”. Zo ging het er toe bij de stichting van de eerste lutherse of gereformeerde kerken.
De uitwerking van zulke besliste maatregelen, zoals men gemakkelijk begrijpen kan, werd spoedig openbaar. Onenigheden tussen de vorsten volgden onmiddellijk. De matiging van Frederik had hen tamelijk wel bijeen gehouden; maar uit het optreden van Johan bleek duidelijk, dat hij beslist was de kerken op zijn grondgebied te scheiden van de kerk van Rome. Dit maakte de vrees gaande van de katholieke vorsten, en bracht hen er toe met elkaar te raadplegen over de verdediging van de oude godsdienst en de bestraffing van de vermetele invoerders van nieuwigheden. Ook de lutherse vorsten sloten een verbond; en alleen de verwarde toestand van Europa voorkwam een burgeroorlog. Karel had de handen vol met zijn oorlogen op verscheidene punten, en zo liet men de hervormers ongestoord tot aan het jaar 1529, het jaar dat zeer bekend is in de geschiedenis van de hervorming, en in belangrijkheid alleen onderdoende voor het volgende, waar wij nu toe komen. Eén of twee zaken, die er toe leidden het jaar 1530 zoveel belangrijkheid bij te zetten, moeten wij vermelden, en wel allereerst:
Het beroep van de vorsten
Door de pogingen van de pausgezinde partij op de tweede rijksdag te Spiers in 1529, werd het edikt in 1526 te Worms tegen Luther uitgevaardigd, bevestigd, en werden alle nieuwigheden in de godsdienst verboden. Tegen deze beslissing leverde de meerderheid van de evangelise vorsten een plechtig en weloverwogen protest in. Maar niet tevreden met alleen hun niet-instemming met het besluit van de rijksdag uit te spreken, vergaderden de protesterenden onmiddellijk na de ontbinding opnieuw, en stelden in omvangrijke vorm een geschrift op, waarin zij een overzicht gaven van wat in de vergadering had plaats gevonden, legden hun grieven bloot, gaven redenen ter rechtvaardiging van de gedane stap, kwamen met eerbiedige vastberadenheid op voor de onaantastbare rechten van het geweten in zaken, die met de behoudenis te maken hadden, en deden ten slotte een beroep op de keizer en op een toekomstig algemeen concilie. Het beroep eindigt als volgt: “Wij doen daarom voor onszelf, voor onze onderdanen en voor allen, die het Woord van God ontvangen of later zullen ontvangen, een beroep van alle verleden, tegenwoordige of toekomstige kwellende maatregelen op zijn keizerlijke Majesteit en op een vrije en algemene vergadering van de heilige Christenheid”. Dit document vulde twaalf vellen perkament; de ondertekeningen en zegels, die nagenoeg dezelfde waren, als welke aan het protest waren gehecht, werden nu aan het “beroep” vastgemaakt.
Een afschrift van dit betoog werd onmiddellijk onder de zorg van drie afgevaardigden aan de keizer gezonden. Karel was toen op weg van Spanje naar Italië. Zij troffen hem aan in Placencia, maar vonden een zeer ontmoedigende ontvangst. De keizer was zeer verstoord over deze vrijheid en stoutmoedige weerstand tegen zijn wil. De bezielde toon van het gedenkstuk kwetste zijn hoogmoed, en in woede beval hij, dat de afgevaardigden in arrest gesteld zouden worden, met verbod, op straffe des doods, hun kamer te verlaten of een enkele regel aan de protestantse vorsten te schrijven. Binnen korte tijd echter werd hij bedaarder, stelde ze in vrijheid, en reisde door naar Bologna, waar hij verscheidene maanden bij paus Clemens VII doorbracht.
Ondertussen waren de protestantse hoofden niet werkeloos: zij bezigden de meest afdoende middelen ter bevordering van de hervorming en ter versterking van hun eigen verhouding tegenover het volk. De 5e mei, elf dagen nadat het beroep gesteld was, werd het gedrukt en uitgegeven door de landgraaf, en acht dagen later door de keurvorst. De grote kwestie tussen de roomsen en de protestanten had nu een bepaalde vorm aangenomen, en was ter kennis gebracht van de hele Christenheid.
Bijeenkomsten van de protestanten
De angst van de vorsten met betrekking tot de bedoelingen van de keizer, werd nu bevestigd. Zijn hevig gedrag jegens de afgevaardigden en zijn tegenwoordige vriendschap met de paus waren veelzeggende voortekenen van de strenge maatregelen, die hij op het oog had. De protestantse leiders oordeelden, dat het nu hoog tijd was voor hen te overleggen, wat nodig was voor hun bescherming tegen de beledigde en verontwaardigde Karel. In de zomer van 1529 hielden zij bijeenkomsten te Rothach, Schwabach, Neurenberg en Schmalkalden; maar men kon niet tot een bepaalde overeenstemming komen ten gevolge van de verscheidenheid van gevoelen met betrekking tot het avondmaal van de Heer. Op een van hun samenkomsten werd duidelijk vastgesteld: “dat eenheid omtrent de sacramenten van doop en avondmaal een noodzakelijk vereiste was tot elk verbond in godsdienstzaken onder Christenen”. Maar, helaas! de hervormers waren door het verschil van gevoelen omtrent de leer van de sacramenten al in twee legerkampen verdeeld.
De pauselijke partij was goed bekend met de bittere strijdgeschriften, die Luther en Zwingli al over dit onderwerp uitgegeven hadden, en maakten daar behendig gebruik van om de breuk tussen hun volgelingen dieper te maken. Gedurende de zitting van de rijksdag te Spiers werden de hervormers onophoudelijk over dit punt door de roomsen beschimpt. “U pocht op uw gehechtheid aan het zuivere Woord van God, en niettemin bent u het onder elkaar niet eens”. De landgraaf van Hessen was smartelijk aangedaan over deze openbare hoon, en besloot alle mogelijke middelen aan te wenden om een verzoening te bewerken tussen de Zwitserse en de Saksische hervormer. Tot dit doel bepaalde hij een samenkomst, in 1529 te Marburg te houden, waartoe Luther, Zwingli en andere voorname doctoren en godgeleerden van beide partijen uitgenodigd werden.
Wordt D.V. vervolgd.
Luther – zijn weg en werk, W.J. Kooiman;
Geschiedenis der kerk, dr. H. Berkhof;
Grote geïllustreerde wereldgeschiedenis, verschenen bij Bosch & Keuning n.v. te Baarn;
Geschiedenis in Thema en Taak, deel I, W.F. Kalkwiek en J. Wilschut.
Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk, A. Miller.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW