In Johannes 20 vers 23 zegt de Heer tot Zijn discipelen: “Wie u ook de zonden vergeeft, zij zijn hun vergeven; wie u ook [de zonden] houdt, zij zijn hun gehouden”. Konden de discipelen dus zonden vergeven? Kunnen wij dat dan vandaag ook?
Zie: Johannes 20 vers 23; Mattheüs 18 vers 18.
Deze tekstplaats heeft geen betrekking op de vergeving van de zonden met het oog op de eeuwigheid. Alleen God Zelf kan in dit opzicht de zonden van de mensen vergeven en hen daardoor van het eeuwig oordeel bevrijden. Hij heeft de weg tot Zich door Zijn Zoon Jezus Christus geopend, een andere weg is er niet; Christus is de enige Middelaar tussen God en mens (1 Tim. 2:5; Joh. 14:6). Wanneer een mens zegt dat hij zonden vergeven kan, verklaart hij zich daarmee absoluut in strijd met de door God in de Bijbel geopenbaarde uitspraken.
In het aangehaalde vers gaat het om de aardse regering van God met betrekking tot de zonde. Dit heeft Hij aan de gemeente, dat zijn alle ware gelovigen belichaamd door de plaatselijke gemeente, overgedragen. Een gemeente heeft de verantwoordelijkheid hen die tot geloof gekomen zijn in hun gemeenschap op te nemen; echter ook in zonde gevallen gelovigen uit hun gemeenschap weg te doen.
De geschiedenis in Johannes 20 vers 19-23 is een beeld van het samenkomen als gemeente: de Heer Jezus in hun midden (verg. Matth. 18:20), Hij en Zijn lijden staan in het middelpunt van hun gedachten (verg. Luk. 22:19,20) en de Heilige geest werkt in hen (verg. Joh. 16:13-14) [1]. Bovendien waren ze op een zondag, de eerste dag van de week, samengekomen, de dag waarop ook vandaag de gelovigen gewoonlijk samenkomen om aan de dood van de Heer denken (verg. Hand. 20:7; Openb. 1:10) [2]. Dit alles toont aan dat deze gebeurtenis een beeld van het samenkomen van de gemeente is, en in dit verband moet ook vers 23 verstaan worden.
Er is een soortgelijke passage in Mattheüs 18. Er staat in vers 18: “Alles wat u [verwijst naar de gemeente, zie vs. 17] zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in [de] hemel, en alles wat u zult ontbinden op de aarde, zal in [de] hemel ontbonden zijn”. Het is Gods aardse regering, die Hij aan de gemeente overgedragen heeft. De gemeente beslist, natuurlijk onder de leiding van de Geest, wanneer iemand die tot geloof gekomen is in de gemeente opgenomen kan worden. Daarmee behoort hij in het openbaar – met betrekking tot deze aarde – voor de wereld tot de gemeente van God. Het verwijst echter zoals gezegd “slechts” naar zijn aardse positie en heeft geen betrekking op de eeuwige vergeving van de zonden.
Evenzeer kan het ook zijn, dat de gemeente een gelovige die in zonde gevallen is, weer uit de gemeenschap weg moet doen. Hij zal dan publiekelijk van de gemeenschap gescheiden worden, opdat deze niet door zijn wangedrag zal worden verontreinigd. Het gebeurt om hem te tuchtigen, maar ook om het getuigenis van de gemeente voor de wereld te behouden. Door wegdoen wordt, figuurlijk gesproken, zijn zonde aan hem “gebonden”. Als deze persoon tot inkeer komt en zich van zijn zonde reinigt, kan de gemeente deze weer “ontbinden” (Matth. 18:18), hem ook zijn gedrag “vergeven” (Joh. 20:23) en hem ook weer in de gemeenschap opnemen.
Bij de Korinthiërs vinden we een voorbeeld van binden en ontbinden: In 1 Korinthe 5 vers 13 schrijft Paulus aan de gemeente in Korinthe dat zij de “boze”, dat wil zeggen degene die zondigt (in dit geval ging het om een geval van ontucht), uit hun gemeenschap weg moesten doen. In zijn tweede brief aan de Korinthiërs schrijft hij hen dan, dat ze iemand die onder deze tucht gekomen is, ook weer moesten opnemen, hem “vergeven” (2 Kor. 2:7). Hier wordt natuurlijk verondersteld, dat deze weer terecht is gekomen, want zij konden immers onmogelijk een “boze” weer opnemen.
Johannes Runkel
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW