Korte impressie: Zion, de laatste hoop
“Met vertrouwen op de Rots van Israël zetten wij onze namen onder deze verklaring, gegeven in de zitting van de voorlopige Staatsraad op de bodem van ons thuisland in de stad Tel Aviv, vandaag op Erev Shabbat, de vijfde Ijar 5708, 14 mei 1948”.
Met deze woorden sloot David Ben Goerion1 de uitroeping van de staat Israël af.
Binnen nog minder dan 24 uur maakten de USA en de Sovjet Unie de erkenning van deze proclamatie bekend, de meeste naties sloten zich aan – een nieuwe staat was geboren. Deze gebeurtenis, een duidelijke vervulling van een bijbelse profetie, is nu al meer dan 56 jaar geleden.
Meer dan honderd jaar is het nu al geleden, dat iemand in zijn dagboek schreef: “In Basel heb ik de Joodse staat gegrondvest. Als ik dat vandaag hardop zeg, zou mij een algemeen gelach antwoorden. Misschien binnen 5 jaar, in ieder geval binnen 50 jaar zal iedereen het inzien”. Deze man, wiens voorspelling eveneens vervuld werd, was de Zionist Theodor Herzl. God gebruikte hem, zoals Hij ook het antisemitisme en de misdadige holocaust gebruikte, om Israël in het land Kanaän terug te brengen.
Dit smalle stukje land aan de oostoever van de Middellandse Zee, dat God eens aan Abraham als erfdeel beloofde, had tot dan toe waarschijnlijk meer wisselingen van gezagsverhoudingen beleefd, dan iedere andere plek op aarde. Nadat de koninkrijken Israël en Juda aan Assyrië en Babylon verloren gegaan waren, bezetten Perzen, Grieken, Romeinen, Kruisridders, Mamelucken en Turken de strook land die sinds de Romeinse heerschappij als Palestina aangeduid werd. Toen met het opkomen van het Zionisme de eerste golven Joodse kolonisten uit de diaspora (verstrooiing) in het “land der vaderen” terugkeerden, was het gebied dat eens als “een land dat van melk en honig vloeide” aangeduid werd, een woestenij: de wouden waren kaal gekapt, velden waren nauwelijks bebouwd, het vruchtbare Hule-dal was een en al moeras, en wat aan bruikbare grond was overgebleven, bevond zich in handen van enkele Arabische grootgrondbezitters.
Maar de nieuw aangekomenen lieten zich daardoor niet ontmoedigen. Zij kochten het braakland en legden de hand aan de ploeg. Moerassen werden ontwaterd, woestijnen met water verzorgd, bomen geplant, straten, scholen en ziekenhuizen gebouwd – het land waarin daarvoor alleen nomaden leven konden, onderging een geweldige opbloei.
Toen brak de Eerste Wereldoorlog uit. De Joden ondersteunden de geallieerden bij de oorlogsinspanningen, waarop de Engelse minister van buitenlandse zaken Lord Balfour het doel van de “oprichting van een nationaal thuisland voor het Joodse volk in Palestina” verklaarde. De Turken behoorden tot de verliezers van de oorlog. Het Osmaanse Rijk stortte in, en de Engelsen namen de heerschappij van het “mandaat Palestina” over.
Doch niet alleen Palestina, maar ook het grootste deel van het nabije Oosten, onder andere het gebied van het huidige Jordanië, Irak en Egypte, werden door de Britten beheerd. Rekening houdend met de daar levende Arabieren waren de Engelsen echter in de verwerkelijking van de “Balfour verklaring” zeer terughoudend.
Als in 1933 door de machtsovername van de Nationaal-Socialisten in Duitsland een zware vervolging van de Europese Joden begint, wordt een sterke immigratiebron opgewekt. Duizenden vluchtelingen stroomden naar Palestina. De Arabieren protesteerden tegen deze invasie. Het kwam tot een opstand, die door de Britten werd neergeslagen. Met het oog daarop probeerden ze door een aangescherpte emigratiewet de vloed in te dammen. Daar de verdrevenen een ordelijk binnenreizen belemmerd werd, komen ze nu als illegale grensovergangers in het land. Zij hebben geen andere keus: de staten van Europa die nog niet bezet zijn, sluiten de grenzen. Te blijven betekent de dood: Zion werd voor velen de laatste hoop.
Toen de verschrikkelijke oorlog voorbij was, hadden zich ongeveer 600.000 Joden naar Palestina in veiligheid gebracht. Maar toen de geallieerde troepen het Duitse Rijk bezetten, kwam de totale omvang van de verschrikking aan het licht: tienmaal zoveel mensen werden in deconcentratiekampen vermoord.
Voor een korte tijd was er medelijden onder de naties – medelijden met een volk dat in een weergaloze campagne bijna uitgeroeid werd. De toestand verbetert zich daardoor echter nauwelijks voor de geredden, want de Arabieren zweren de ongewenste indringers in de zee terug te drijven en roepen op tot de Jihad, de heilige oorlog. De toestand spitst zich toe. Wanneer terreur en geweld de overhand nemen, leggen de Britten het mandaat ontzenuwd neer en trekken zich terug.
Dat is het geboorteuur van de staat Israël.
Maar onmiddellijk na de uitroeping van de staat vallen de Arabische staten hun nieuwe buurman aan. Israël handhaafde zich in de strijd om haar bestaan. Drie oorlogen moet de jonge staat doorstaan, om tenminste van enkele buren een bestaansrecht toegekend te verkrijgen. Maar van vrede kan tot op vandaag geen sprake zijn.
“Wij bieden al onze buurlanden en hun volkeren de hand ter vrede en goede buurlandschap aan en roepen hen op tot samenwerking en hulp”, zo stond (en staat) het in de onafhankelijkheidsverklaring. Maar dit doel is tot op vandaag niet bereikt.
Het nieuwe Israël wordt in de oorlog geboren, en oorlog en terreur begeleidt het tot op vandaag. De kleine staat ziet een reusachtige overmacht tegenover zich. Verschillende malen leek het al zo, als zou Israël uitgerangeerd worden. Maar God hield in Zijn voorziening Zijn hand over Zijn oude volk. Zo is de geschiedenis van deze kleine staat een geweldig getuigenis van onze God, de Heer van de geschiedenis, die ook tegen de tegenstand van vele volkeren met Zijn volk tot Zijn doel komt.
Helaas verhardt dit volk zich als geheel tot op vandaag, ondanks alle wonderen van God, nog in ongeloof. Zouden zij namelijk in geloof het land uit de hand van God aangenomen hebben, zo zouden zij ook de jaarsabbatten en het 50e jaar als jubeljaar gevierd hebben, dat alle 50 jaren moest worden gevierd, gerekend vanaf de inbezitname van het land. We lezen daarvan in Leviticus 25:10: “En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn; en gij zult weerkeren een ieder tot zijn bezittingen, en zult weerkeren een ieder tot zijn geslacht”. Welk een vreugde zou dat voor God en het volk Israël zijn.
Het bijzondere van het jubeljaar was, dat elke verarmde Israëliet, die grond en land verkocht had, in dit jaar weer aan zijn oorspronkelijk eigendom kwam. Profetisch is het jubeljaar een voorbeeld van het 1000-jarige rijk, waar de Messias het volk volledig herstellen zal en hun het land als eigendom teruggeven zal.
De huidige gebeurtenissen* herinneren ons er aan dat God Zijn volk niet verstoten heeft, maar dat Israël nog een grote toekomst wacht. Weliswaar moet het eerst nog door een verschrikkelijke verdrukkingstijd gaan.
Alexander vom Stein, © Folge mir nach (mei/juni 1998)
Geplaatst in: Maatschappij, Toekomst
© Frisse Wateren, FW