Online sinds 16.04.2017*
Schriftplaatsen: Job 1-42
Job leefde waarschijnlijk ten tijde van de aartsvaders, zo ongeveer vierduizend jaar geleden. Toen al werd een vraag intensief besproken, die tot op vandaag nog steeds actueel is: Waarom lijden de rechtvaardigen? Het boek Job geeft geen systematische verhandeling over dit onderwerp, maar we kunnen zien hoe Job zich in het lijden gedraagt en hoe hij verandert door het lijden. Op deze manier wordt duidelijk, wat God met de beproevingen van de rechtvaardigen wil bereiken.
Het geduld van Job – de eerste tegenslag
Als geen ander is Job onberispelijk, rechtschapen, godvrezend en wijkende van het kwaad. God geeft hem zeven zonen en drie dochters, en Job is rijker dan allen in zijn hele omgeving. Job heeft 7.000 schapen, 3.000 kamelen, 1.000 stuks vee, 500 ezelinnen en een zeer grote schare van bedienden (Job 1:1-3). De Almachtige heeft het werk van zijn handen zichtbaar gezegend.
God maakt satan, die in de hemel voor de troon van God verschijnt, opmerkzaam op de trouw van Zijn knecht Job. Satan, niet in staat om het goede te erkennen, beweert dan dat Job alleen de gaven van God liefheeft en niet de Gever Zelf; want als God Zijn hand in oordeel naar de bezittingen van Job uitstrekken zou, zou Job zich openlijk van God afkeren en als vrome huichelaar openbaar worden. God strekt Zijn hand niet uit, maar geeft de bezittingen van Job in de handen van satan. Daarop stort het ongeluk zich over Job uit (Job 1:6-19). De man verliest in een klap:
- Runderen en ezelinnen, als ook de knechten die ze bewaken, door de Sabeeërs;
- Schapen, en de knechten die ze hoeden, door een enorme onweersbui;
- Kamelen, en de knechten die ervoor zorgen, door de Chaldeeën;
- Zijn tien kinderen die samen verjaardag vieren, door een sterke stormwind.
Satan zorgt ervoor dat het nieuws over deze catastrofale gebeurtenissen Job bijna gelijktijdig bereiken. Zal Job onder het gewicht van deze berichten bezwijken? Nee, Job “viel op de aarde en boog zich neer … De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de naam van de HEERE zij geloofd! In dit alles zondigde Job niet en schreef hij God niets ongerijmds toe” (Job 1:20-22).
Voor dat, wat over Job gekomen is, zijn drie redenen: ten eerste, de krachten van de natuur (bliksem, storm) en de mensen (Sabeeërs, Chaldeeërs); ten tweede, de duivel, die de krachten van de natuur ontketent en mensen tot invallen aanzet; en ten derde, God, onder Wiens ogen en soevereiniteit alles gebeurt. Job ziet de uiteindelijke oorzaak – God.
Hij is zich ervan bewust dat God het recht heeft om te geven en te nemen. In deze houding van geloof trekt hij zich niet van God los, en schrijft Hem niets ongerijmds toe, maar bidt Hem vol vertrouwen aan!
Het uithoudingsvermogen van Job – de tweede slag
De scène wordt herhaald: God wijst in de hemel op Zijn knecht Job, die ook in het lijden echte Godsvrucht vertoont. Satan beweert: Job is net zo egoïstisch als de andere mensen. Zolang de mensen er heelhuids afkomen, slikken ze alles. Maar als zij zelf getroffen zijn, ziet het er anders uit. Satan krijgt dan Gods toestemming om Job aan te vallen; alleen zijn leven moet hij sparen (Job 2:1-10). Nu verliest Job nog twee dingen:
- zijn gezondheid – hij wordt over zijn hele lichaam met zweren bedekt;
- de steun van zijn vrouw – want zij spreekt tegen God, doordat zij de volmaaktheid van Job geringschat (zie Job 1:8, 2:3, 2:9); en zij spreekt voor de duivel door Job te vragen om God vaarwel te zeggen (Job 1:11; 2:5,9). Net zoals satan bij de eerste slag vier dienaren van Job gespaard heeft om ze zo te laten spreken dat Job tot vertwijfeling gebracht wordt (Job 1:15-18); zo tast satan zijn vrouw niet aan, opdat zij met haar woorden Job kan laten breken.
Hoe reageert Job? “Maar hij zei tegen haar: Je spreekt zoals één van de dwaze vrouwen spreekt. Zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet” (Job 2:10). Ook als zijn geloof niet meer zo helder brandt als na de eerste slag, zo zijn zijn woorden opmerkelijk: Hij wijst zijn vrouw zachtmoedig terecht en getuigt ondubbelzinnig, dat hij niet alleen het goede, maar ook kwade uit Gods hand accepteren wil. Geen kwaad woord komt in deze extreme situatie over zijn lippen!
Door de volharding van Job wordt God verheerlijkt. Want God ontvangt de aanbidding die Hem toekomt, en Hij wordt in de ogen van alle mensen die horen van de houding van Job, groot gemaakt. Ook de zonen van God, die waarschijnlijk het gesprek tussen satan en God in de hemel gevolgd hebben, erkennen: Job zegt God niet vaarwel, zoals satan dacht, maar hij aanbidt God met diepe eerbied. – Satan is dus volledig verslagen en als een leugenaar ontmaskerd. Van hem horen we ook niets meer in het boek Job.
De volharding van Job heeft nog een ander effect: Job wordt daardoor tot voorbeeld voor anderen. Jakobus schrijft: “Zie, wij prijzen hen gelukkig die volhard hebben. U hebt van de volharding van Job gehoord … “ (Jak. 5:11). Wij prijzen Job niet alleen gelukkig omdat hij volhard heeft, maar we worden ook door hem geïnspireerd, om in onze kleinere verzoekingen niet opstandig te zijn.
We kunnen twee punten vasthouden waarom de rechtvaardigen lijden:
- Zij kunnen God op een bijzondere wijze verheerlijken door hun vertrouwen;
- zij leren om te volharden en worden daardoor tot voorbeelden voor anderen.
De drie vrienden
Zes zware beproevingen moest Job verduren. Nu komen drie oude, wijze vrienden om hem te troosten. Zij durven het niet aan om eerst met Job te spreken, omdat hij door de pijn verdoofd voor hen zit (Job 2:11-13). Als Job het zeven dagen durende zwijgen doorbreekt, vervloekt hij de dag dat hij werd geboren en laat de bitterheid de vrije loop, die in zijn ziel is ontstaan (Job 3).
Daarmee wordt een gesprek op gang gezet, waarin duidelijk wordt gemaakt dat het de drie vrienden aan kennis over God en Zijn wegen ontbreekt. Elifaz pocht in zijn spreken in het bijzonder op zijn ervaring (Job 4:8); Bildad op de kennis van de voorouders (Job 8:8-10) en Zofar op zijn eigen inzicht (Job 20:2,3). We zien in deze drie vrienden hoe de mens zijn wijsheid verwerft: hij ziet met de ogen, hoort met de oren en overlegt met zijn hart (1 Kor. 2:9).
Maar deze menselijke wijsheid vindt geen bevredigend antwoord op de vraag waarom de rechtvaardigen lijden moeten. Integendeel: De woorden van de vrienden van Job zijn kwetsend; hun bezoek is voor Job de zevende beproeving (zie Job 19:3; 5:19). De vrienden zijn unaniem van mening, dat Job de juiste straf voor zijn zonden ontvangt. Omdat ze de misdaden van Job niet kunnen bewijzen, speculeren ze dat hij onder het mom van zijn vroomheid veel kwaad verbergt (Job 22:4-11). Zij brandmerken Job daarmee als huichelaar, wat de duivel ook gedaan heeft. En zij stellen zich daarmee tegenover het oordeel van God, Die gezegd heeft dat Job “zonder reden verslonden” werd (Job 2:3). Dat, wat over Job kwam, was zeker niet een straf voor het leiden van een goddeloos leven.1
De drie vrienden brengen Job niet één millimeter verder en ze vinden geen antwoord op de vraag waarom hij zo vreselijk lijden moet. Ze zijn miserabele troosters en beledigende spotters, die Job met hun spitse opmerkingen en tirades woedend maken en hem er niet vanaf houden kunnen, zijn rechtschapenheid breedsprakig en aanmatigend te verdedigen (Job 16:3, 17:2; 32:3). Tenslotte weten zij niets meer te zeggen (Job 32:1).
Zou Job het eigenlijk vroeger voor mogelijk gehouden hebben, dat hij zo tegen zijn eerbiedwaardige vrienden zou uitvaren, zichzelf naar de hemel zou prijzen en de grote God van onrecht beschuldigen? (Job 12:1,2; 19:6; enz.) De verhitte discussie brengt Job’s trots en zijn eigen gerechtigheid aan het licht. Al bij het spreken moet hij er zich geleidelijk van bewust geworden zijn, dat zijn houding en zijn woorden niet in orde zijn. Terwijl hij daar in stilte neerzit (Job 31:40), versterken zich deze gedachten. Maar hoe gaat het nu verder?
De woorden van Elihu
Daar meldt Elihu zich om te spreken. Hij heeft de gesprekken gevolgd, maar vanwege zijn jonge leeftijd beleefd gezwegen. Maar nu ontsteekt zijn woede (Job 32:2-22). Een deel van wat hij zegt klinkt zo vergelijkbaar met de opmerkingen van de drie vrienden. Maar er zijn wezenlijke verschillen in de manier waarop hij spreekt en wat hij spreekt.
Wanneer ook Elihu onomwonden spreekt, oefent het geen druk op Job uit zoals bij de drie ouderen vrienden (Job 33:7). Het houdt rekening met het zware leed van Job als iemand die ook slechts een zwak schepsel is (Job 33:6). Zijn woorden zijn geen uitvloeisel van wijsheid, maar gewerkt door de Geest van God (Job 33:4; 1 Kor. 2:13).
Elihu zal Job niet veroordelen, hij wil hem liever, indien mogelijk, rechtvaardigen (zie Job 32:2; 33:32). Hij speculeert niet over boosheid in het leven van Job, maar neemt zijn uitdagende woorden op de korrel (Job 32:8-11; 34:5,6,35-37; 35:2,3,16). En daarom voert hij ook aan wat Job gezegd heeft: “Ik ben rein, zonder overtreding; ik ben onschuldig en heb geen misdaad begaan. Zie, Hij [God] vindt gronden voor een aanklacht tegen mij” (Job 33:9,10). Elihu verklaart dat God zijn pijnlijke tucht kan gebruiken om mensen tegen grote schade te beschermen en hen tot onvermoede zegeningen te leiden (Job 33:15-33). God heeft bedoelingen van genade, wanneer Hij zware wegen met de mensen gaat!
Omdat Job daarop niet antwoordt, begint Elihu weer te spreken – en citeert Job: “Ik ben rechtvaardig, maar God heeft mijn recht weggenomen” (Job 34:5). Job ervaart het als onrechtvaardig dat hij lijden moet, terwijl de goddelozen juichen. Maar Elihu weet, dat op Gods tijd alles wordt geordend. En hij beveelt Job om met zijn twijfels en vragen het aangezicht van God te zoeken. Maar Job moet ook weten, dat de Almachtige de hoogmoedigen geen antwoord geeft (Job 35:12).
Nogmaals zwijgt Job, en opnieuw spreekt Elihu: Hij laat zien, dat God de mensen die vastzitten in ellende het oor voor Zijn onderwijzing openen wil (Job 36:15). God spreekt door middel van tucht. Wie is een groter Leraar dan Hij? (Job 36:22) En zou Job zich voor God niet buigen, Wiens grootte en macht Elihu indrukwekkend beschrijft? (Job 37)
God Zelf redt
Dan spreekt God tot Job, zoals hij het gevraagd heeft (Job 31:35). De Almachtige toont Zich in Zijn majesteit, almacht, wijsheid en zorg en laat Job zijn gehele ellendige nietigheid voelen (Job 38-39). God discussieert niet met Job. Hij ontraadselt Zijn wegen ook niet, maar Hij wil Job op de plaats van een schepsel wijzen: op de plaats van onderworpenheid (zie Jak. 4:7).
In Zijn volgende toespraak (Job 40-41) stelt God twee schepsels voor: de Behemoth en Leviathan – blijkbaar twee uitgestorven dinosaurussen, waarvoor de mensen erg bang waren en waartegen ze niet konden vechten. En zelfs de “zonen van trots” (zie voetnoot bij Job 41:26 in de Duitse Elberfelder vertaling) bogen zich voor de Leviathan – moet dan niet de trotse Job zich voor de Almachtige vernederen?
Job verandert zijn houding
Nu stort Job volledig in. Na de eerste toespraak van God heeft hij al gezegd: “Zie, ik ben te gering, wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond” (Job 39:37). Maar nu gaat hij verder – hij erkent Gods grootheid en zijn eigen onwetendheid en belijdt: “Alleen door het horen met het oor had ik U gehoord, maar nu heeft mijn oog U gezien. Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw in stof en as” (Job 42:5,6).
Job heeft God op een nieuwe wijze leren kennen. Het is voor hem zo, als had hij tot nu toe alleen iets over God gehoord, maar nu heeft hij Zijn majesteit en heerlijkheid kunnen aanschouwen. De grootheid van God maakt op hem een zeer sterke indruk. Job is door alles wat hij ervaren heeft, tot een diepere kennis van God gekomen.
En wie God kent, kent ook zichzelf. Job wordt daartoe geleid, niet alleen om fouten te zien, maar om zichzelf te veroordelen. De man die zijn eigen gerechtigheid boven de gerechtigheid van God wilde stellen, zegt nu: “Ik verafschuw mezelf”. Wat is er allemaal nodig voordat een mens daarheen gebracht wordt deze woorden eerlijk uit te spreken! En dit geldt met name voor moreel hoogstaande mensen zoals Job, die God met een zuiver geweten dienen. Maar God heeft ook dat bij Job kunnen bereiken.
Op een andere plaats zien we hoe Job verandert: De man die zijn drie vrienden met harde woorden aangevallen heeft, bidt voor hen, opdat de toorn van God hen niet zou treffen, die zij voor hun onbetamelijke woorden verdiend hebben (Job 42:7,8). Job, die de genade van God geproefd heeft, onthult een geest van genade, doordat hij voor zijn vrienden voor God pleit.
Laat het gedrag van Job niet ook hier zien, waartoe God het lijden gebruiken wil? Door het lijden zal iets veranderd worden:
- Met het oog op God: dat we Zijn heerlijkheid beter kennen;
- Met het oog op ons: dat we onze kleinheid en zondigheid meer begrijpen;
- Met het oog op onze medemensen: dat we hen meer in genade tegemoet treden.
Het einde van de Heer
Nadat Job voor zijn vrienden gebeden heeft, is Gods doel met Job bereikt. Hij beëindigt het leed, dat Job gevangen houdt en terneer gedrukt heeft, en schenkt nieuwe zegen. Jakobus merkt op: “… en hebt uit het einde van [de] Heer gezien dat de Heer vol genegenheid en ontfermend is” (Jak. 5:11). Het medegevoel en de barmhartigheid van God kon men gedurende de beproeving nauwelijks waarnemen, maar nu aan het einde is duidelijk: “Want niet voor eeuwig verstoot de Heere! Want wanneer Hij bedroefd heeft, zal Hij Zich ontfermen naar de grootheid van Zijn goedertierenheid. Want niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen” (Klaagl. 3:31-33). God verheugt Zich niet om het lijden in ons leven te sturen. Hij doet het alleen “zo nodig” (1 Petr. 1:6). Zijn vreugde is om te zegenen.
Job krijgt veel bezoek en ontvangt echte troost en royale geschenken. Alles wat hij heeft, wordt verdubbeld, hetgeen bij zijn veebestand precies kan worden nagegaan (Job 1:3; 42:12). Er worden hem weer zeven zonen en drie dochters geboren. En hij mag op hoge leeftijd zijn achterkleinkinderen in zijn armen nemen (Job 42:10-16).2
Wanneer God Job deze enorme zegen vóór zijn vernedering zou hebben verleend, zou mogelijk Job’s hoogmoed opgegroeid zijn en zou het prachtige getuigenis van zijn rechtschapen leven blijvend beschadigd zijn. Maar zo overziet Job uit diepe dankbaarheid en nederigheid al datgene, wat Gods goedheid hem in de resterende 140 jaar nog schenkt. Job sterft “oud en van dagen verzadigd” (Job 42:17).
Wanneer we het “einde van de Heer” bezien, herkennen we nog een reden waarom God lijden brengt:
- God wil ons meer zegen schenken en wil ons meer kunnen toevertrouwen.
Deze zegen bestaat voor ons christenen niet daaruit, dat onze materiële bezittingen vermeerderd worden. Maar we kunnen, als we innerlijk toegerust zijn, meer van de geestelijke zegeningen genieten. En God kan iemand die in nederigheid voor Hem leeft, meer toevertrouwen, wat tot welzijn voor anderen gebruikt kan worden.
Slotgedachten
Het is betrekkelijk eenvoudig om over de zin en het doel van het lijden te schrijven of te spreken. Dat hebben we immers al bij de drie vrienden van Job gezien. Iets anders is het om temidden van het lijden te verkeren en, net als Job, het licht niet meer te zien (Job 37:21). Maar is het dan niet een grote troost om te mogen weten, dat God altijd alles onder controle heeft? En dat Hij zegenrijke bedoelingen met ons heeft, die aan het eind eens duidelijk openbaar zullen worden?
Samenvatting
God zendt lijden in het leven van Zijn kinderen. Hoe God dit lijden in detail gebruiken wil, kunnen we niet verklaren. Toch levert ons het leven van Job aanschouwelijk onderwijs voor de zin van het lijden. God wil door middel van beproevingen bereiken, dat de rechtvaardigen:
- God verheerlijken
- tot een voorbeeld worden;
- meer kennis van God verkrijgen;
- meer zelfkennis verkrijgen;
- genadig omgaan met anderen;
- meer zegeningen ontvangen.
Gerrid Setzer, © www.Bibelstudium.de
* D.w.z. in de Duitse versie.
Geplaatst in: Christendom, Geloof
© Frisse Wateren, FW