11 jaar geleden

Jeremia (1)

Achtergrond, roeping en boodschap

Jeremia leefde in een “donkere” tijd: de tijd van de val van de Joodse koninkrijk. Tien stammen werden lang geleden gevangen genomen en gedeporteerd door de koning van Assyrië (in het jaar 722 voor Christus, 2 Koningen 17; zie tabel 2). Twee stammen waren nog steeds in het land van Israël. Wie Jeremia was en welke boodschap hij zou moeten doorgeven, leest u in dit artikel.

De profeet Jeremia – achtergrond

Leest u de eerste tien verzen van Jeremia 1. Hebt u het gelezen? Oke. Jeremia leefde in een plaats genaamd Anatot (of Anathoth). Op de kaart kunt u zien dat Anathot niet ver verwijderd was van Jeruzalem (ongeveer 5 km). In Anatot woonden priesters. Daar groeide Jeremia op. Vervolgens lees je in de eerste paar verzen van Jeremia 1, dat Jeremia in de tijd van koning Josia en zijn nakomelingen werkte: Josiah, Jojakim en Zedekia worden hier genoemd (verzen 2 en 3). Zedekia was de laatste koning van Juda; tijdens zijn bewind ging het koninkrijk van Juda ten onder. In het 9e jaar van de regering van deze goddeloze koning Zedekia trok de vijandige Babylonische koning Nebukadnezar (voor de derde keer) naar Jeruzalem ten strijde. Hij doodde “hun jongemannen in het huis van hun heiligdom met het zwaard … Alle voorwerpen van het huis van God, de grote en de kleine, de schatten van het huis van de Heere en de schatten van de koning en zijn vorsten: dat alles bracht hij naar Babel. Zij verbrandden het huis van God, en braken de muur van Jeruzalem af. Ook alle paleizen van Jeruzalem verbrandden zij met vuur, zodat alle kostbare voorwerpen ervan te gronde werden gericht. En wie overgebleven was van het zwaard, voerde hij weg naar Babel” (2 Kron. 36:17-20).

Jeremia’s kindertijd en jeugd

Toen Jeremia geboren werd (rond 647 voor Christus), regeerde de goddeloze koning Manasse. Hij vergoot veel onschuldig bloed. Ook bracht hij het volk ertoe de afgoden te dienen. Dit ging zo slecht, dat God in vergelijking met een boos, heidens volk zeggen moest, dat hij “deze gruweldaden gedaan heeft erger dan al wat de Amorieten gedaan hebben, die er vóór hem geweest zijn” (2 Kon. 21:11). God kondigt aan, dat Hij Jeruzalem oordelen moet (“Ik zal Jeruzalem schoonvegen zoals men een schotel schoonveegt” – 2 Kon. 21:13). Toen Jeremia nog een kind was, stierf koning Manasse. Amon zijn zoon, die de opvolger van de troon werd, was helaas niet beter. Na twee jaar regeren werd hij bij een opstand gedood. Vreemd genoeg was zijn zoon Josia heel anders. Hij deed “Hij deed wat juist was in de ogen van de Heere, en ging in heel de weg van zijn vader David” (2 Kon. 22:2). U hebt vast wel gehoord van de grote opwekking die door deze jonge koning op gang kwam: Het huis van God werd gerenoveerd, het boek van de wet werd gevonden “bij toeval” – en gelezen; en Josia liet het land reinigen van de afgoden. Echter de toestand van de mensen was nog steeds slecht. Afgoderij was aan de orde van de dag1. In deze tijd werd Jeremia door God geroepen om een profeet te zijn. Toch was hij nog heel jong was (men gaat ervan uit dat hij ongeveer 20 jaar oud was).

De roeping van Jeremia

God zegt tegen deze jonge man dat hij hem al voor zijn geboorte (!) tot de profetendienst geroepen had: “ Voordat Ik u in de moederschoot vormde, heb Ik u gekend; voordat u uit de baarmoeder naar buiten kwam, heb Ik u geheiligd. Ik heb u aangesteld tot een profeet voor de volken” ( Jer. 1:5). Maar voordat Jeremia goed of kwaad doen kon, had God hem opgezocht. Zo was het ook bij Paulus geweest (Gal. 1:15). Toen Jeremia de opdracht kreeg, was de vreugde zeker groot – zou men kunnen denken. Maar Jeremia reageert heel anders. Hij weet welk een moeilijke taak hem te wachten staat, en daar denkt hij niet te licht over. Dus zegt hij: “Ach Heere Heere, zie, ik kan niet spreken, want ik ben nog maar een jongen” ( Jer. 1:6). Maar dat verandert niets aan Gods plan. Integendeel, God gaat graag op zoek naar mensen die niet veel van zichzelf denken (zoals Mozes en Gideon), en vaak ook zulke mensen van wie de mensen niet veel houden (zoals David). Daarom herhaald en bekrachtigt Hij zijn opdracht: “Maar de HEERE zei tegen mij: Zeg niet: Ik ben nog maar een jongen, want overal waarheen Ik u zenden zal, zult u gaan, en alles wat Ik u gebieden zal, zult u spreken” ( Jer. 1:7). God maakt dus geen compromissen. De hele boodschap moest Jeremia, en wel zonder mitsen en maren, aan alle plaatsen waarheen God hem zenden zou. Om hem aan te moedigen voor deze taak, geeft God deze jonge man een bijzondere belofte: “Wees niet bevreesd voor hen, want Ik ben met u om u te redden, spreekt de Heere”. Deze vier woorden (“Ik ben met u”) vertellen meer dan al het andere, voor Jeremia en ook voor ons. Wat er nu gebeurt is heel opmerkelijk: God steekt zijn hand en raakt de mond van Jeremia  aan (Jer. 1:9a). Wat dat betekent, zegt God gelijk erbij: “Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond” (Jer. 1:9b). Dit is precies wat iemand een ware profeet maakt. Hij ontvangt het Woord van God, dat hij trouw aan de mensen moet doorgeven. In het geval van Jeremia was de boodschap eerst een negatieve: Het ging daarom: “om weg te rukken en af te breken, om te vernielen en omver te halen” (Jer. 1:10). Er moet echter daarna een positief signaal volgen: “maar ook om te bouwen en te planten”.

De boodschap van Jeremia

Leest u nu eens de rest van Jeremia 1 (vers 11 tot 19). Dan merkt u, dat God Jeremia twee dingen toont:

  • een amandeltak en
  • een pot met kokend water.

Beiden hadden een belangrijke betekenis voor Jeremia: De amandelboom is de eerste boom die na de winter bloeit. Daarom heet hij in het Hebreeuws de Waakzame. God zegt: “Dat hebt u goed gezien, want Ik waak over Mijn woord om dat te doen” (Jer. 1:12). Hoe belangrijk deze amandelstaf zou zijn in verhouding tot Jeremia’s boodschap, zullen we zien. Ten tweede toont God Jeremia “een kokende pot, en zijn open kant verschijnt vanuit het noorden”. Deze pot betekende rampspoed vanuit het noorden{De Duitse Elberfelder vertaling heeft: “… dessen Vorderteil gegen Süden gerichtet ist” (dus tegen het zuiden) – vertaler}. Jeremia zou er altijd weer voor moeten waarschuwen dat de Babyloniërs komen zouden (hun rijk lag vooral ten noorden van Juda), het land in bezit nemen en de Joden in gevangen schap weg leiden zou (zie bijvoorbeeld Jer. 25:8-11). Deze boodschap wordt niet graag gehoord. De valse profeten die “mooi weer spraken”, waren veel populairder. Maar Jeremia was trouw. Hij bracht de boodschap die God hem verteld had. En dit deel van zijn boodschap ging ten tijde van het  leven van Jeremia uitkomen. God had daarover gewaakt (de “amandeltak”). Dat was allemaal erg beangstigend. Waar was nu het positieve deel van zijn boodschap (zie hierboven: “om te bouwen en te planten”)? Dat was er wel degelijk.

Men zou de boodschap van Jeremia als volgt kunnen samenvatten:

  • Gods volk had zwaar gezondigd.
  • Keer op keer had God hen gewaarschuwd (zie de zinsnede “vroeg en laat”, dat steeds weer bij deze profeet voorkomt2).
  • Daarom zullen vijanden komen (uit Babylon) en Jeruzalem veroveren. Verzet is nutteloos.
  • De vijanden zullen het volk Israël, waarvan er slechts twee stammen in het land waren, het  land afnemen.

• MAAR:

  • De gevangenschap zal na na 70 jaar eindigen.
  • God zal Israël het land teruggeven.
  • God zal een nieuw verbond met Israël en Juda maken.
  • Onder dit verbond zal Israël weer gezegend worden, en wel in hun land van Kanaän (Jer.      31:31 ev).
  • Het zal daarom mogelijk zijn, omdat God alle verantwoordelijkheid overneemt: Het nieuwe verbond tussen God en zijn volk luidt altijd weer “Ik zal” in plaats van “u moet” (zoals het geval was geweest in het Oude Testament).

Wat Jeremia nog niet kon beantwoorden, was de vraag hoe het mogelijk is dat God een nieuw verbond maakt en Israël weer zegent, hoewel het volk Hem toch verlaten en onteerd had. Hoe kan God deze schuld vergeven? Eeuwenlang was deze vraag onbeantwoord gebleven. Pas toen Christus kwam, werd deze sluier opgeheven, en wel door Hem Zelf. Zo zei hij tegen Zijn discipelen: “Dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt” (Mark. 14:24). Tot op vandaag herinneren we ons dat bloed, wanneer we het gedachtenis-maal vieren (1 Kor. 11:25). Met ons christenen werd en wordt geen verbond gesloten, noch persoonlijk noch met de gemeente, maar alleen “met het huis van Israël en met het huis van Juda” (Jer. 31:31). Maar de basis van dit verbond kennen we vandaag al: het vergoten bloed van Christus. Hij heeft Zijn leven gegeven. Daardoor verkrijgen wij alle zegeningen – en de dag zal komen, waar ook het volk Israël door dit vergoten bloed gezegend worden kan, zoals door de lijdende profeet Jeremia aangekondigd was. God zal er ook op toezien dat Zijn woord in vervulling gaat (de “amandelstaf”). Aan Jeremia werd toen vaak weinig of helemaal geen geloof geschonken. Velen ergerden zich aan zijn boodschap. Hij werd aangevallen en beledigd, belachelijk gemaakt en vervolgd, geslagen en gevangen gezet. Niet voor niets werd deze nogal timide en lijdende man – die later ook de Klaagliederen schreef – onder de naam “De wenende profeet” bekend. Michael Hardt

1. Al ten tijde van Hizkia (een paar jaar voor de geboorte van Jeremia) werden in verschillende gebieden van Israël, de boodschappers belachelijk gemaakt, als zij uitnodigden tot het Pascha en tot bekering opriepen (2 Kron. 30:10). Onder Manasse en Amon, werd het nauwelijks beter. Een paar jaar later, in het 13e jaar van Josia, begon Jeremia zijn bediening. Het was pas in het 18e jaar van Josia, dat het wetboek weer ontdekt werd in de tempel en daarna werd de wijdverbreide afgoderij afgeschaft (grotendeels): zie 2 Koningen 22 vers 8 tot 23, vers 10 en 2 Koningen 34 vers 33.
2. Jeremia 7:13,25; 11:7; 25:3,4 enz.

© Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW