Bijbelgedeelte: Johannes 14 vers 1-3
Aantekeningen bij de overdenking van Johannes 4 vers 1-38
Inleidende opmerkingen over Johannes 4
In Johannes 4 komen we tot een hoogtepunt in dit Evangelie. In Johannes 1 zagen we hoe de Heer Jezus zoekende zielen vindt – maar hier in Johannes 4 hebben we geen zoekende ziel, hier wekt de Heer Jezus allereerst een behoefte op die er eerder niet was. In Johannes 2 zagen we hoe de tempel, de plaats waar God aanbidding verwachtte en zocht met materiële offers, was verdorven door de Joden, veranderd in een rovershol – hier in Johannes 4 spreekt de Heer Jezus over het aanbidden van de Vader in geest en waarheid. In Johannes 3 komt een man van hoge stand tot de Heer Jezus, ook hij heeft genade nodig – hier in Johannes 4 komt een moreel lage, zondige vrouw, en die genade is er ook voor haar, en juist zij wordt tot dit hoogtepunt van aanbidding geleid.
Er is zowel een overeenkomst als een tegenstelling tussen hoofdstuk 3 en 4 van dit evangelie: beide hoofdstukken spreken over een gave van God (Joh. 3:16; 4:10), maar in beide hoofdstukken betekent dit niet hetzelfde. De gave van God in Johannes 3 is de Zoon; in Johannes 4 wordt de gave van God niet precies gedefinieerd, maar het is niet de Zoon (vs. 10), omdat de Zoon Zelf de gever is. De Zoon als gave van God in Johannes 3 vers 16 dient om eeuwig leven te geven. De gave van God in Johannes 4 vers 10 stelt ons eenvoudig voor aan God als de grote Gever, die ons niet alleen de Zoon heeft gegeven als het grootste geschenk, maar ook in Hem het eeuwige leven, dat hier op aarde al genoten kan worden in de Heilige Geest.
Hoofdstuk 3 laat ons in verband met de nieuwe geboorte zien wat de behoefte van de mens is. Zelfs een hoogstaand man als Nicodémus had deze nieuwe geboorte nodig. En als God dan in hoofdstuk 4 Zijn hart opent en veel verder gaat dan wat de mens nodig heeft, laat Hij ons ook in de persoon aan wie Hij dit geschenk geeft zien, dat het niet beperkt is tot mensen zoals bijvoorbeeld Nicodémus, die zich iets verbeeldden over hun ogenschijnlijke religieuze leven. Deze vrouw die in onzedelijkheid leeft, is het bewijs dat iedereen die dit nieuwe leven ontvangt, deze gave van God kan ontvangen, die eenvoudigweg voortkomt uit het hart van God.
In Zijn boodschappen aan de mensen legt de Heer Jezus andere maatstaven aan dan wij zouden leggen. Wij zouden de boodschappen van deze twee hoofdstukken waarschijnlijk in omgekeerde volgorde hebben gegeven. Wij zouden zeker de noodzaak van de nieuwe geboorte en de gave van eeuwig leven van de Heer Jezus eerder aan een arme verloren zondares in haar ellendige staat hebben voorgelegd; en de aanbidding dus eerder aan een geleerde Jood, een leraar van Israël. Maar God doet het andersom. Hij haalt de grote man van zijn voetstuk en vertelt hem, dat hij opnieuw geboren moet worden. En Hij haalt de vrouw uit het slijk van haar zonde en vertelt haar, dat ze een aanbidder van God kan worden. Wat een Goddelijke lessen in de vergelijking van deze hoofdstukken!
Hoofdstuk 3 heeft ons laten zien, dat iemand – ongeacht het huishouden waarin hij leeft – alleen het koninkrijk van God kan binnengaan als hij opnieuw geboren wordt, geboren uit water en Geest: dat wil zeggen door de toepassing van het Woord van God in de kracht van de Heilige Geest. Of het nu in de tijd van het Oude Testament was, in de huidige tijd of in de toekomst: het is niet mogelijk om op een andere manier het koninkrijk van God binnen te gaan. Maar daarnaast heeft de Heer speciale stromen van zegen laten stromen voor hen die in de huidige genadetijd leven. De grote Gever God gaf Zijn Zoon, en aan iedereen die in Hem gelooft eeuwig leven, leven in overvloed (Joh. 3:16; 10:10). “Wie de Zoon heeft, heeft het leven …” (1 Joh. 5:12).
In hoofdstuk 4 vinden we dan, dat dit nieuwe leven, het eeuwige leven, een bron van kracht nodig heeft, en dat is de Heilige Geest. In de kracht van de Heilige Geest Die in ons woont, kunnen wij het volle genot van het eeuwige leven ervaren en genieten. Zonder de kracht van de Heilige Geest zou dit nieuwe leven in ons zich niet kunnen ontvouwen tot de volheid waarin God het ons gegeven heeft. En dit bezit van de Heilige Geest is tegelijkertijd een voorwaarde voor aanbidding in geest en waarheid. Dat is het hoogtepunt van dit gedeelte.
In hoofdstuk 7 hebben we nog een ander gevolg. Vers 38 spreekt over het levende water in ons, dat een horizontaal zegenend effect heeft op de mensen met wie we in contact komen. De hoofdstukken 4 en 7 laten ons ook de twee kanten van het christelijk priesterschap zien (1 Petr. 2:5,9): In hoofdstuk 4 zien we het heilige priesterschap dat geestelijke offers brengt door middel van de bron in ons die opwelt tot in het eeuwige leven; en in hoofdstuk 7 hebben we het koninklijk priesterschap dat de deugden verkondigt van Hem Die ons uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijk licht. We voelen, dat we ons in dit hoofdstuk in een heilige atmosfeer bevinden, en we wensen dat onze overdenking van deze waarheden die door onze Heer zijn ontwikkeld, ons achterlaat met diepe indrukken van de verhevenheid van dit onderwerp, en dat ons praktisch gedrag meer overeenkomt met de hoogte van deze gedachten!
Dit voorval in Johannes 4 is al eens vergeleken met het voorval van de verloren zoon in Lukas 15, waar we zien dat God een bekering teweegbrengt in iemands hart, zodat hij naar de Vader wordt geleid. En de Vader verwelkomt hem met open armen en brengt hem in de volle vreugde van het huis. Johannes 4 gaat waarschijnlijk nog een stap verder. We zien hier niet, dat de Vader wacht en werkt, maar dat Hij Zelf in de omstandigheden van ons leven in de Persoon van de Zoon op deze aarde komt en Zijn hart openbaart op het punt waar de mens in de grootste zonde is gevallen. En dan leidt Hij deze mens niet alleen naar de vreugde van Zijn huis, maar maakt Hij hem ook tot een aanbidder die gemeenschap heeft met Hemzelf en met de Zoon.
Dit voorval van de ontmoeting van de Heer met de vrouw bij de put van Jakob strekt zich uit tot vers 42 van het hoofdstuk. Het is interessant om te zien, dat het wordt omlijst door de persoon van Jozef (vs. 5), die in zijn tijd Zafnat-Pahneach werd genoemd (Gen. 41:45); deze naam betekent de Onderhouder van het Leven of Redder van de wereld, en het is met deze titel in relatie tot de Heer, dat dit voorval in vers 42 eindigt. We vinden er drie hoofdpunten in:
- de Heiland zoekt verloren zondaars (vs. 1–19);
- de Vader zoekt aanbidders (vs. 20–26);
- de Heer zoekt arbeiders (vs. 27–42).
In vers 1-14 wekt de Heer Jezus een behoefte op in het hart van de vrouw, maar in vers 15-19 spreekt Hij tot haar geweten, omdat in het leven van deze vrouw wat haar belemmerde om verder te komen en een aanbidder te worden, beleden en in orde gebracht moest worden.
In dit hoofdstuk zullen we ook onder de indruk raken van de houding van de Heer Jezus tegenover mensen. Het is voorbeeldig voor ons hoe de Heer deze vrouw behandelt, hoe Hij voor een ziel zorgt.
“Toen nu de Heer vernam, dat de Farizeeën gehoord hadden dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes (hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar zijn discipelen), verliet hij Judéa en ging <weer> naar Galiléa” (vs. 1-3).
Vers 1 verwijst naar Johannes 3 vers 22 en volgende, waar we zagen dat de Heer Jezus niet Zelf doopte, maar dat deze doop onder Zijn leiding plaatsvond. Overigens gaat het hier helemaal niet om de christelijke doop, ook al was Christus Zelf het Voorwerp van de doop. De christelijke doop heeft te maken met de dood van de Heer; het verenigt ons met een gestorven Christus. Hier is het de doop die te maken heeft met een levende Christus, een doop op het niveau van Johannes de Doper, nu uitgevoerd door de discipelen van de Heer.
Deze doop had een meningsverschil veroorzaakt onder de discipelen (vs. 25). De reactie van Johannes de Doper op dit meningsverschil blijkt uit de volgende verzen in Johannes 3: “Hij moet meer, maar ik moet minder worden” (vs. 30); hij wilde op de achtergrond blijven en de Heer in het middelpunt plaatsen.
De eerste drie verzen van Johannes 4 tonen ons nu de reactie van de Heer op deze twist. Hij laat ons ook zien dat Hij onder geen enkele omstandigheid aanleiding wilde geven voor buitenstaanders om te denken, dat er een soort rivaliteit was tussen Hem en Johannes de Doper. Daarom verlaat Hij deze situatie en gaat weg. Hij trekt zich terug en verlaat Judéa, terwijl Hij dit werkterrein aan Johannes de Doper overlaat, zodat noch Hij noch Johannes de Doper op enigerlei wijze de leider van een onenigheid zou kunnen worden. Het is een uitdrukking van Zijn genade, dat Hij hier geen schijn van rivaliteit wil wekken, geen aanstoot wil geven (Matth. 17:27). Het is ook belangrijk voor ons, dat we altijd rekening met elkaar houden, zodat er geen valse indrukken ontstaan.
We moeten echter in gedachten houden, dat de Heer Jezus de hoogste was en is en altijd zal zijn. Daarom kunnen we in die zin vanuit het oogpunt van de Heer niet spreken van rivaliteit met mensen; Hij is en blijft onvergelijkbaar. Maar vanuit het oogpunt van de mensen, in dit geval de Farizeeën, werden de Heer Jezus en Johannes de Doper als rivalen gezien: beiden doopten, en één van hen doopte meer.
De Heer herkent hier een ontwikkeling zonder dat het verteld hoeft te worden. Dit toont Zijn grootheid, Hij kent alle gedachten en plannen van de mens, niets is voor Hem verborgen omdat Hij het hart kent (1 Kron. 28:9; Ps. 94:11; Hand. 15:8).
In dit evangelie is de Heer vanaf het allereerste begin de ‘Verworpene.’ Hij verlaat nu Judéa in het zuiden van het land en gaat naar de streek Galiléa in het noorden. Hij onderwerpt zich aan de afwijzing door de Joden en gaat naar waar Hij aangenomen wordt. Hij is hier op reis, Hij is een vreemdeling. Overigens beginnen de drie andere evangeliën alleen met Zijn werkzaamheid in het “Galiléa van de volken” (Matth. 4:15; Jes. 8:23-9:1).
Achim Zöfelt, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 11.07.2018. [Samenvatting van Bijbelconferentie]
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW