“Het gebeurde nu toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij zou baren, en zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg” (Luk. 2:6-7).
James Irwin, een Amerikaanse astronaut, zei ooit: “De grootste stap is niet dat de mens voet op de maan zette, maar dat God in Jezus als mens op de aarde gekomen is“.
Wanneer God mens wordt, wanneer “Emmanuel” (God met ons) wordt geboren, hoe reageert de mens dan? Uit liefde zendt God het beste en meest waardevolle wat Hij had (verg. Luk. 20:13) – en het kan de mens gewoonweg niets schelen. Er was ruimte in de herberg – maar niet voor de mens geworden Zoon van God. Iemand anders nam de beschutte en warme ruimte van de herberg in, iemand anders lag op het zachte bed. Maar voor de Zoon van God was er niets beters dan een veestal, alleen maar een voedertrog in plaats van een bed. Wat moet het God pijn hebben gedaan, dat men zo met Zijn Zoon omging: vanaf het begin desinteresse en daarna vijandigheid.
Nu is het voor ons gemakkelijk om over de mensen uit die tijd te oordelen. Maar hoe zit het met mij en jou? Hebben wij ruimte in ons hart voor de Zoon van God? Hebben we Hem aangenomen als Redder? En vult ons hart zich elke dag meer en meer met de heerlijkheid van Zijn Persoon?
Friedemann Werkshage; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 07.01.2014.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW