Enkele bijbelse gedachten over: aanbidding
Aanbidding is de hoogste uitdrukking van de gemeenschap met God. Onderwerp van de aanbidding is God als Schepper en Vader en de Zoon van God als Verlosser, Heerser, Hoofd boven alle dingen, eeuwige Zoon, Lam van God enzovoorts.
Niemand anders komt aanbidding toe. Zie Openbaring 9 vers 20 en 14 vers 9-12. Hier erkennen we Gods gedachten over de mensen, die andere dingen en machten dan alleen God en Zijn Zoon.
Aanbidding is ook, als wij de heerlijkheid en majesteit en de grootheid van God roemen en Hem en Zijn Zoon ere geven.
Nergens in de Schrift worden we opgedragen om engelen te aanbidden.
Toen Johannes in Openbaring 19 vers 5-10 door een engel aangesproken werd, wil hij aan zijn voeten neervallen, om hem te aanbidden (zie vs. 10). Daar zegt de engel tegen hem: “Zie toe, [doe dit] niet; ik ben een medeslaaf van u en van uw broeders die het getuigenis van Jezus hebben: aanbid God!”
De engelen begrijpen dus, dat alleen God en Zijn Zoon onderwerp van aanbidding zijn.
Aanbidden is een groot voorrecht, en bekwaam te zijn om in geest en in waarheid te aanbidden (zie Joh. 4:23-24) is een bijzonder voorrecht van de verlosten, die het bewust en in geloof en met vrijmoedigheid doen mogen.
Een gezegende broeder schreef eens over aanbidding: Als God de gedachten, die Hij over Zijn geliefde Zoon heeft, door de Heilige Geest in onze harten levendig maakt, en deze dan weer tot God omhoog stijgen, dan is dat ware aanbidding.
De belangrijkste en verhevenste opdracht voor ieder kind van God is daarom God te aanbidden in geest en waarheid; dat is een kostbaar voorrecht en een heilige plicht voor oude en jonge gelovigen, eenvoudige en gerijpte kinderen van God. Hoe eenvoudiger hart en ziel zijn, des te reiner en dieper is de aanbidding.
In Mattheüs staat: “Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt Gij U lof bereid” (Matth. 21:16).
In de Schrift vinden we van het begin af aan aanbidders en in alle tijden. Abel was een ware aanbidder, want hij bracht in verbinding met zijn aanbidding een lam met zijn bloed en met zijn vet. Ook Abraham was een ware aanbidder: Hij aanbad in verbinding met het eerste altaar, dat hij in Kanaän bouwde. Ook Izaäk, Jakob, Samuël, Manoah, Elia, David en vele andere mannen Gods waren aanbidders.
Abel aanbad, zoals gezegd, op grond van het bloed van het lam.
Noach aanbad op een gereinigde aarde.
Abraham aanbad op grond van een voor God welgevallig offer, op een door God bepaalde plaats in gehoorzaamheid jegens God – op de berg Moria – en in geloof in de opstanding!
Een voor God welgevallige aanbidding moet altijd een offer zijn! Wij brengen God iets! Maar niet van onszelf – zoals Kaïn, die de vrucht van de arbeid van zijn handen aan God bracht – maar wij brengen Christus en Hem alleen.
God verwacht aanbidding en Hij zoekt aanbidders, die in geest en waarheid aanbidden (zie Joh. 4:23.
Iedere gelovige moet de aanbidding in geest en waarheid kennen. Aanbidding moet een vaste toestand zijn, zoals een altijd vloeiende stroom, die zijn bron in God heeft. Zij veronderstelt een wandel in de kracht van de Heilige Geest.
In Leviticus 1 en 6 vinden we belangrijke principes van de aanbidding in verbinding met het brandoffer. Het gehele offer: jonge stieren – rammen – (tortel)duiven was altijd allen voor de HEERE. Alles werd op het altaar gelegd: Een volkomen offer, een volkomen gave, een liefelijke reuk voor God. Zo was het brandoffer, dat geheel aan God behoorde, een heenwijzing naar het kruis van Golgotha en dat, wat dit kruis voor God betekent.
Artur Sieper
Achtung: Geänderte Postleitzahl von 67434 auf 67408!!!
Geplaatst in: Geloof
© Frisse Wateren, FW