15 jaar geleden

De wet – de leefregel voor Christenen? (5)

Deel II – vervolg

3. De waarde van de wet voor de christen (vervolg)

c) Christenen vervullen de rechts-eis van de wet

Wij bevestigen niet alleen de wet, wij vervullen zelfs de rechts-eis van de wet. Wat betekent dat? Het gaat hier niet daarom, dat wij in ons praktisch, christelijk leven de concrete eisen van de wet (in de zin van afzonderlijke geboden van de Sinaï) vervullen. Dat ligt bij een hele reeks van geboden onmiskenbaar voor de hand: denken we alleen maar aan het sabbatgebod (zie onder punt 2), aan de offerwetten en vele geboden op burgerlijk en strafrechtelijk terrein, die zonder enige twijfel niet door Christenen in acht genomen dienen te worden. De letterlijke eisen van deze geboden vervullen we absoluut niet. Romeinen 8 vers 4 betekent dus niet, dat wij ons nog weer onder de wet begeven of de afzonderlijke geboden tot onze richtlijn nemen moeten, om zijn “rechts-eis te vervullen” – want wij “wandelen naar de Geest”, niet naar de wet.

Paulus bedoelt hier iets anders1: Ook als de wet van de Sinaï niet voor elk mens geldt,  wordt in hem toch een “rechts-eis” ontleent, die God tot elk mens richt. Deze rechtseis wordt door de Christen vervuld, ook wanneer ze niet concreet volgens de wet uitvoeren. In Galaten 5 vers 14 vat Paulus de inhoud van de wet samen: “Want de hele wet wordt in één woord vervuld, in dit: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’”. Deze rechts-eis van de wet vervult de Christen, die veel meer dan dat doet, niet dat hij onder de wet zou staan, maar omdat het karakteristiek voor het nieuwe leven in hem is lief te hebben: “Een nieuw gebod geef Ik u: dat gij elkaar liefhebt; zoals Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkaar liefhebt” (Joh. 13:34).

d) Gods onveranderlijke gedachten in de wet

ONVERANDERLIJK. Wanneer er een onderscheid tussen de levenswandel “naar de Geest” en het gehoorzamen van de wet is – weerspreekt dan de Geest de wet? Dat werpt de vraag op, in hoeverre de geboden van de Sinaï inhoudelijk en moreel precies de maatstaf zijn, die ook voor Christenen gelden, die door de Geest geleid worden.

Er zijn morele principes, die altijd en voor iedereen gelden. Zij komen voort uit de natuur van God en zijn onveranderlijk. Ettelijke geboden die God aan het volk der Joden bij de Sinaï gegeven heeft, drukken zulke morele principes uit. In deze zin citeert Paulus als voorbeeld in Efeze 6 vers 1 het gebod, dat kinderen hun ouders gehoorzamen moeten – “want dat is recht”2. Deze morele principes, die de mensen “van nature” gegeven zijn (Rom. 2:14), zijn de maatstaven van God voor ieder mens, ook voor zulken die niet odner de wet zijn (Rom. 3:19). Men vindt ze ook daarin terug, wat de Christen volgens de nieuwe natuur kenmerkt3. Wanneer wij “naar de Geest” wandelen (Rom. 8:4), zullen we ook de morele eisen van God, die onder andere ook in de wet van de Sinaï uitgedrukt worden, vervullen.

ONDERSCHEID. Niet alle geboden van de Sinaï hebben zo’n onveranderlijke, morele kern. Er zijn ook verschillen: Al de aan het ouders-eren-gebod toegevoegde belofte (“opdat het u wél ga en gij lang leeft op de aarde”) kunnen Christenen van wie de positie van zegen principieel een hemelse en geen aardse is, niet op absolute wijze op zichzelf toepassen – hun levensverwachting hangt van het handelen van God met hen af, niet in de laatste plaats daarvan, wanneer de Heer Jezus komt en hen tot Zich in de heerlijkheid haalt. En we hebben gezien, dat ook niet elk gebod van de Sinaï een letterlijke, algemeen geldende morele betekenis heeft. Geboden als de offerwetten enzovoorts nemen we niet als aanleiding voor een bepaald gedrag, maar ze hebben op zijn hoogst een geestelijke overdrachtelijke betekenis.

AANSPRAAK VAN GOD. Dat betekent: In hoeverre de voorschriften van de Sinaï een blijvende morele aanspraak van God op iedereen uitdrukken, kunnen Christenen alleen in afzonderlijke gevallen bepalen, omdat zij het toenmalige wetsvoorschrift en het voor Christenen geldende onderwijs van het Nieuwe Testament “naast elkander leggen”; beslissend is wat het Nieuwe Testament zegt. Nuttig kan het ook zijn de principes, die God voor andere bedelingen opgesteld heeft, erbij te nemen. Twee voorbeelden:

Mag een Christen doden en echtbreuk plegen?

Wanneer de Christen aan de wet gestorven is, is hij er dan niet mooi vanaf? “Gij zult niet doodslaan”, “gij zult niet echtbreken” – geldt dat dan voor hem niet? Uit deze twee fundamentele morele geboden kan men concluderen, hoe de Christen ten opzichte van de wet staat:

God zegt in de wet: “Gij zult niet doodslaan”, en “Gij zult niet echtbreken” (Ex. 20:13-14). Deze verboden zijn niet aan de Christen gericht, want Christenen zijn niet onder de wet.Beide verboden laten zich al uit de schepping afleiden (doden: Gen. 9:6; echtbreuk/monogamie: Gen. 2:24) en gelden voor alle mensen, ook voor Christenen – onbeperkt. De wet kwam “erbij” (Rom. 5:20) en tastte de scheppingsgrondslagen niet aan; omgekeerd worden deze grondslagen ook niet daardoor opgeheven, dat de Christen aan de wet gestorven is.Beide verboden worden in de bergrede tot de wortel van het kwaad – de gezindheid –  teruggevoerd. Voor de Christen in het koninkrijk van God is het niet alleen verboden te doden, maar evenzo verboden te haten en onverzoenlijk te zijn (Romeinen 12:17 en volgende; vergelijk Matth. 5:21 en volgende), en hem is niet alleen de echtbreuk verboden maar ook de begeerte en ontbrekende zelfcontrole (Matth. 5:27 en volgende).Beide verboden worden in het Nieuwe Testament bevestigd (Openb. 22:15). Inzoverre worden door een Christen, die de wil van God doen wil, deze geboden naar hun morele inhoud vervuld, maar nog meer dan dat: Hij toont ook een gezindheid die God verheugt en eert.

NOTEN:
1. Men zou misschien ook aan twee andere gezichtspunten kunnen denken: ten eerste is de grondeis van de wet, dat de mens God gehoorzamen moet. Deze eis vervult de Christen, doordat hij naar de Geest wandelt. Ten tweede was het grondprincipe van de wet, dat de zonde met de dood bestraft werd (verg. Rom. 6:23). De Heer Jezus heeft deze in de dood – onze straf – plaatsvervangend op Zich genomen. Hij heeft daarmee de gehele rechtseis van de wet vervuld. Dat wordt ons toegerekend (verg. het verband van Rom. 4 met vers 3, dat God in Zijn Zoon “de zonde in het vlees veroordeelde”).
2. Iets dergelijks is het in Galaten 5 vers 23 (tegen de vrucht van de Geest“ is geen wet”), in Romeinen 13 vers 8 en volgend, Galaten 5 vers 14 en Jakobus 2 vers 8 (naastenliefde) of in 1 korinthe 13 vers 34 (ordening met betrekking tot man en vrouw). In 1 Korinthe 9 vers 8 en volgend wordt het principe van gerechtigheid geïllustreerd met het principe ‘loon naar werken’: “Spreek ik dit naar de mens, of zegt ook de wet dit niet?”.
3. Een Christen kan ook geen gedragsgeboden uit het Oude Testament herleiden; gebonden is hij alleen door het Nieuwe Testament. Het Oude Testament kan hem echter ter bevestiging en ilustratie van datgene nuttig zijn, wat hem het Nieuwe Testament zegt.

Wordt D.V. vervolgd.

Thorsten Attendorn, © Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW