Bijbelgedeelte: Daniël 4 vers 34-35
Daniël 4 vers 34-35:
34. Na verloop van die dagen sloeg ík, Nebukadnezar, mijn ogen op naar de hemel, want mijn verstand kwam in mij terug, en ik loofde de Allerhoogste en prees en verheerlijkte Hem Die eeuwig leeft. Zijn heerschappij is immers een eeuwige heerschappij, en Zijn Koninkrijk is van generatie op generatie.
35. Al de bewoners van de aarde worden als niets geacht. Hij doet naar Zijn wil met de legermacht in de hemel en de bewoners van de aarde. Er is niemand die Zijn hand kan wegslaan of tegen Hem kan zeggen: Wat doet U?
Nu beschrijft Nebukadnezar zijn ervaringen weer in de eerste persoon, en hij beschrijft drie dingen:
- Hij hief zijn ogen op naar de hemel; dit was de verantwoordelijkheid van Nebukadnezar zelf; hij heeft nu een persoonlijke relatie met God (Ps. 123:1);
- zijn verstand kwam weer bij hem terug; dat was Gods geschenk aan hem; soms moet God ons ook vernederen – en dan geeft Hij alles weer terug; in het geval van Job zelfs twee keer zoveel (Job 1:3; 42:12,13);
- Hij verheerlijkte de Allerhoogste …; het doel dat God met hem wilde bereiken. Nabukadnezar verheerlijkte niet langer zichzelf en alles wat hij had bereikt, maar verheerlijkte de eeuwig Levende. Hij was door God vernederd, maar God was met hem tot het doel gekomen (Ps. 119:67,71,75). Hij erkent nu, dat hijzelf slechts een persoon uit de tijdelijke geschiedenis is en dat de Allerhoogste een eeuwig levende God is. Hemzelf was slechts een koninkrijk voor een tijd toevertrouwd, maar deze God heeft een eeuwig koninkrijk.
Wanneer Nebukadnezar hier twee keer zegt, dat zijn verstand bij hem terugkwam (verzen 34+36), toont dit ons dat hij inderdaad waanzinnig was geworden. Hij was niet letterlijk een dier geworden, maar hij was volledig gedegenereerd en leefde als een dier omdat zijn menselijke geest door God van hem was afgenomen. Na verloop van deze zeven jaar kon hij zijn verstand niet zelf herstellen, maar had hij de tussenkomst van God nodig. God bewandelt ook Zijn opvoedkundige wegen met de mensen in de wereld totdat zij zichzelf vernederen, zonder dat zij per se een geloofsrelatie met Hem hoeven te hebben (1 Kon. 21:29). Maar ook wij hebben vaak God nodig om ons te vernederen omdat we het zelf niet doen.
Broeder Wadie Behnam vertelde ons over zijn leven, dat hij zich op 20-jarige leeftijd afkeerde van de Heer en niets wilde weten van wat er in zijn gelovige ouderlijk huis werd geleerd en geleefd. Zijn doel was om zijn eigen weg te gaan en een sportstudie te volgen. Toen werd hij overreden door een tram en werd zijn rechterbeen tot aan de knie afgehakt. Op 60-jarige leeftijd zei hij, dat er in de afgelopen 40 jaar geen dag voorbij was gegaan dat hij de Heer niet had gedankt voor die tram. Hij vernedert ons, maar Hij doet het in trouw zodat de Naam van de Heer Jezus in ons leven wordt verheerlijkt.
Dat God in Zijn soevereiniteit aan niemand antwoord schuldig is, wat Nebukadnezar aan het eind van vers 35 aan de orde stelt, wordt bevestigd in vele andere passages in de Schrift, bijvoorbeeld in Jesaja 40 vers 13 en 14. Hij is verhevener dan een mens, en over al Zijn daden geeft Hij geen antwoord (Job 33:12+13).
Dit zijn de laatste woorden uit de mond van Nebukadnezar. Het is duidelijk dat God, in Zijn lankmoedigheid en goedheid met Zijn wegen, met deze machtige koning toch Zijn doel bereikte. Hij had Zijn doel met Nebukadnezar met deze zeven tijden (jaren) – lofprijzing en verheerlijking van de Allerhoogste – en Nebukadnezar stond God toe om hem naar dit doel te leiden. Nebukadnezar spreekt hier niet langer over zijn andere goden, maar alleen over zijn relatie met de enige God; deze God alleen staat voor zijn hart. Hij had eindelijk de lessen begrepen die God hem in hoofdstuk 2 en 3 wilde leren.
Dat deze verandering in Nebukadnezar ook een effect had op de Joden die met hem in gevangenschap leefden, wordt duidelijk uit een vergelijking van Jeremia 51 vers 34 met Jeremia 52 vers 31-34. Daar vinden we eerst de beschrijving van de wreedheden van deze koning tegen de “inwoners van Sion.” Jeremia 52 toont vervolgens het gedrag van zijn zoon Evil-Merodach, die vriendelijk tegen de Joden sprak. Nebukadnezar moet zijn ervaringen met deze eeuwige God hebben doorgegeven aan zijn nakomelingen. Daniël 5 zal echter laten zien dat de kleinzoon van Nebukadnezar, Belsazar, niets meer van deze wegen van God in zijn eigen leven had toegepast. Dit welwillende gedrag is dus niet kenmerkend voor de koningen van Babel. Met name bij Belsazar zien we zelfs een verdere ontwikkeling van goddeloosheid, wat eigenlijk regelrechte godslastering is.
Daniël 4 vers 36-37:
36. Op datzelfde tijdstip kwam mijn verstand weer in mij terug. Ook kwamen, tot eer van mijn koninkrijk, mijn majesteit en mijn waardigheid weer op mij terug. Mijn raadslieden en machthebbers maakten hun opwachting bij mij. Ik ben in mijn koningschap hersteld. Mij werd zelfs uitzonderlijke grootheid verleend.
37. Ik, Nebukadnezar, prijs, roem en verheerlijk nu de Hemelkoning, omdat al Zijn daden waarheid zijn en Zijn paden gerechtigheid: Hij is in staat te vernederen wie in hoogmoed hun weg gaan.
Vraag: Kunnen we hier aan het eind van Daniël 4 eigenlijk wel spreken van een echte bekering van Nebukadnezar?
Deze verzen bevatten bepaalde uitspraken die dit suggereren. In Daniël 4 vers 1-3 (deze verzen zijn een vervroegde samenvatting van wat God verder in Daniël 4 met Nebukadnezar heeft bereikt) zegt Nebukadnezar voor het eerst, dat de Allerhoogste God iets voor hem heeft gedaan. Hier in Daniël 4 vers 37 verheerlijkt hij de eeuwig-Levende; dat wil zeggen, hij maakt God groot in Wie en wat Hij is. En in vers 2 vinden we de twee kanten van een bekering aangegeven:
- Hij doet God recht – “… en Zijn paden gerechtigheid;” God recht geven met het oog op Zijn handelen met hemzelf;
- hij veroordeelt zichzelf – “Hij is in staat te vernederen wie in hoogmoed hun weg gaan;” hiermee bedoelt Nebukadnezar zichzelf, zijn arrogantie en zijn eigenwaan.
Hieruit kunnen we toch de conclusie trekken, dat dit een echte bekering van deze koning was, in nieuwtestamentische termen zouden we zeggen, dat hij zich bekeerd heeft. Hij verheerlijkte God in zijn woorden en dankte Hem (vgl. Rom. 1:21), dat Hij hem in eer hersteld had en hem nog meer gegeven had dan hij voordien bezat. In hem kunnen we de reacties herkennen die overeenkomen met het eeuwige evangelie (Openb. 14:6) van het erkennen van Hem als de Schepper God. Nebukadnezar bekeerde zich niet tot het jodendom, dat in zijn tijd alleen in gevangenschap bestond, maar hij lijkt zich in alle oprechtheid tot de eeuwige God te hebben gekeerd.
Nebukadnezar geeft hier een verbazingwekkend hoog getuigenis van het handelen van God. Hij spreekt ervan, dat Zijn daden waarheid zijn en dat Zijn wegen juist zijn. Wat God had gedaan, was in overeenstemming met Zijn natuur, en Zijn regerend handelen was ook precies het juiste in de betreffende situatie. Dan spreekt hij nog wel over de vernedering, maar niet meer over het feit, dat God hem daarna weer verhoogd had. Alleen iemand die dit werkelijk heeft meegemaakt, is in staat om dit in zijn leven te herkennen. Het laatste punt van zijn lofprijzing is, dat hij Gods vernedering had aanvaard. Misschien zijn er ook situaties in ons leven waarin God ons moet vernederen of verootmoedigen – dat is goed voor ons als we dit aannemen en er niet tegen in opstand komen.
God heeft in Zijn Woord twee vrouwen gebruikt om vergelijkbare gedachten over Gods soevereine handelen uit te drukken. Hanna spreekt over het feit, dat Hij een God van kennis is en dat Zijn daden door Hem gewogen worden. “De Heer maakt arm en maakt rijk; hij vernedert, ook verhoogt Hij. Hij verheft de geringe uit het stof; uit het vuil verhoogt Hij de arme …” (1 Sam. 2:7,8). En Maria zegt het zo: “Hij heeft hoogmoedigen in [de] overlegging van hun hart verstrooid; Hij heeft machtigen van tronen gestoten en nederigen verhoogd” (Luk. 1:51,52).
Het feit dat Nebukadnezars belijdenis deze keer oprecht was en niet slechts een uiterlijke belijdenis zoals de vorige keren, wordt ook duidelijk door de manier waarop God met zijn herstel omging. Hij had zijn verstand weggenomen en het daarna aan hem teruggegeven. Alsof dat nog niet genoeg was, werden ook zijn heerlijkheid en pracht aan hem teruggegeven ter ere van zijn koningschap, en werd er uitzonderlijke grootheid aan hem toegevoegd. Profetisch gezien laat Zefanja 3 vers 8 en 9 ons zien, dat in toekomstige dagen de volken God ook zullen leren kennen door oordeel. Door oordeel leren ze God kennen en dit leidt tot de verheerlijking van God, en dat is hier precies het geval met Nebukadnezar. Hebben wij ook lof en heerlijkheid in ons hart voor wat God aan ons en voor ons heeft gedaan?
In Daniël 5 vers 18-21 herinnert Daniël koning Belsazar aan wat zijn voorvader Nebukadnezar in hoofdstuk 4 had meegemaakt; en aan het eind van vers 21 komt zijn samenvattende oordeel over het herstel van Nebukadnezar: “totdat hij erkende dat God, de Allerhoogste, Heerser is over het koningschap van de mensen en daarover aanstelt wie Hij wil.” De kern is dus, dat Nebukadnezar de almacht en autoriteit van God erkende. Daniël gaat niet verder in op Belsazar; wat Nebukadnezar nog meer had erkend was duidelijk niet bedoeld voor de oren van Belsazar.
In de tijd van de volken wordt God niet de God Die de aarde bezit genoemd. We vinden deze uitdrukking maar twee keer in Genesis 14 vers 19 en 22. In de huidige tijd is Jeruzalem niet de troon van God, Hij heeft Zijn macht overgedragen aan de heersers van de volken. Maar het moment zal komen, dat Hij weer de God van hemel en aarde zal worden genoemd, zoals de twee verzen in Genesis 14 profetisch laten zien. Dit zal het geval zijn in het 1000-jarige koninkrijk. Wat een heerlijk moment wanneer God Zijn doel zal hebben bereikt, zowel wat betreft Zijn wegen met de volken als wat betreft Zijn aardse volk. Dan zal werkelijkheid worden wat we vaak zingen: “Aarde en hemel zullen overal lof en dank brengen;” dan zal de vervulling van Gods wegen 1000 jaar lang op deze aarde te zien zijn. In die tijd zal de scheiding tussen hemel en aarde worden opgeheven. Hemel en aarde zullen een harmonieus geheel vormen ter ere van Hem Die alles heeft bedacht – wat een einde van de wegen van God! We wachten op dit moment en geven eer aan Hem Die dit alles tot stand heeft gebracht.
Achim Zöfelt; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 17.06.2014.
Geplaatst in: Christendom, Toekomst
© Frisse Wateren, FW