17 jaar geleden

De plaats van de vrouw (3)

volgens de Heilige Schrift

Sara, van wie we door de mededeling in het Oude Testament, de indruk van een energieke en fiere persoonlijkheid hebben, wordt ons als voorbeeld van de heilige vrouwen van eertijds voorgesteld, die hun eigen mannen onderdanig en kuis in hun wandel waren. Dat toont ons op een zeer duidelijke wijze de plaats van de vrouw in verhouding tot haar man en hoe deze plaats door de godvruchtige vrouw uit de oude bedeling inderdaad werd ingenomen … Toen de apostel Paulus aan de gemeente in Korinthe schreef en aanwijzingen gaf met betrekking tot de plaats van de vrouw in de gemeente, vermaande hij de vrouwen “onderworpen te zijn, zoals ook de wet zegt” (1 Korinthe 14:34). Hij beroept zich daarbij niet op een speciale Schriftplaats of aanhaling, maar op de plaats die het Oude Testament in het algemeen gaf. In de gehele bedeling van de wet is de plaats van de vrouw altijd een van onderworpenheid en gehoorzaamheid, en die plaats heeft nooit iets te doen met leiderschap of gezag. We zien daarom op zeer duidelijke wijze, dat schepping, zondeval en wet eenparig op de plaats van onderworpenheid wijzen, als de plaats, die door God voor de vrouw is bepaald …

Hoofdstuk III

Heilige vrouwen uit de oude tijdsbedeling en in de bedeling van de wet

Bij zijn vermaningen ten opzichte van de houding van vrouwen, spreekt de apostel Petrus over de levenswijze van de heilige vrouwen uit de oude tijdsbedeling en haalt daarbij het gedrag van Sara als voorbeeld aan. Omdat deze woorden, die de Heilige Geest ons door Petrus meegedeeld heeft, voor het beschouwen van ons onderwerp zeer nuttig zijn, halen we ze hierbij nog even aan: “Evenzo gij, vrouwen, weest aan uw eigen mannen onderdanig, opdat, ook als sommigen ongehoorzaam zijn aan het Woord, zij zonder woord door de wandel van de vrouwen gewonnen mogen worden, als zij uw kuise wandel in vreze opgemerkt hebben. Laat uw versiering niet bestaan in het uiterlijke, het vlechten van het haar en het omhangen van goud of het aantrekken van kleding, maar in de verborgen mens van het hart, in het onvergankelijke van de zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is voor God. Want zo versierden zich vroeger ook de heilige vrouwen, die haar hoop op God stelden, terwijl zij aan hun eigen mannen onderdanig waren; zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem “heer” noemde; en haar kinderen zijt gij geworden …” (1 Petrus 3:1-6).

Deze woorden zijn op zichzelf duidelijk en behoeven geen nadere uitleg. Sara, van wie we door de mededeling in het Oude Testament, de indruk van een energieke en fiere persoonlijkheid hebben, wordt ons als voorbeeld van de heilige vrouwen van eertijds voorgesteld, die hun eigen mannen onderdanig en kuis [eerbaar, rein van zeden – FW] in hun wandel waren. Dat toont ons op een zeer duidelijke wijze de plaats van de vrouw in verhouding tot haar man en hoe deze plaats door de godvruchtige vrouw uit de oude bedeling inderdaad werd ingenomen.

In verband met het voorgaande, willen we nog in het kort op de plaats wijzen, die de vrouw in de tijdsbedeling van de wet innam. Toen de apostel Paulus aan de gemeente in Korinthe schreef en aanwijzingen gaf met betrekking tot de plaats van de vrouw in de gemeente, vermaande hij de vrouwen “onderworpen te zijn, zoals ook de wet zegt” (1 Korinthe 14:34). Hij beroept zich daarbij niet op een speciale Schriftplaats of aanhaling, maar op de plaats die het Oude Testament in het algemeen gaf. In de gehele wetsbedeling is de plaats van de vrouw altijd een van onderworpenheid en gehoorzaamheid, en die plaats heeft nooit iets te doen met leiderschap of gezag.

We zien daarom op zeer duidelijke wijze, dat schepping, zondeval en wet eenparig op de plaats van onderworpenheid wijzen, als de plaats, die door God voor de vrouw is bepaald.

Hoofdstuk IV

Gedurende de bedeling van de genade

Als we nu de zo vastgestelde en schriftuurlijke basis ten opzichte van de plaats van de vrouw in de schepping, bij de zondeval en onder de wet als uitgangspunt nemen en tegelijkertijd de voorschriften in aanmerking nemen, die met betrekking tot haar plaats in de tijdsbedeling van de gemeente gegeven zijn, dan willen we nu eens nagaan, welke plaats haar voor de tegenwoordige bedeling van de genade in het Nieuwe Testament gegeven is en welke uitwerking dit heeft ten aanzien van het huiselijk leven, in het openbare leven en in de gemeente.

a. Het huiselijk leven.

Omdat het huisgezin zowel in zedelijk opzicht, als ook naar de tijdrekening, aan de gemeente vooraf gaat, en omdat het ook de grondslag vormt van het gehele maatschappelijk leven, komen we er vanzelf toe, allereerst de bijzondere plaats te gaan bezien, die aan de vrouw volgens de Schrift voor dit uiterst gezegend gebied gegeven is. We zullen dan ook gemakkelijker de plaats kunnen begrijpen, die God aan de vrouwen in de gemeente aangewezen heeft. Want haar plaats in het huis en in de gemeente moeten noodzakelijk met elkaar in overeenstemming zijn. En als een vrouw geleerd heeft, haar plaats in het huis op de juiste manier in te nemen, dan zal ze zeer waarschijnlijk ook de plaats, die haar in de gemeente aangewezen wordt, op dezelfde wijze kunnen begrijpen.

De grondslag voor de verhoudingen in het gezin is de verhouding tussen man en vrouw. Hieruit komt dan, als er kinderen zijn, vanzelf het geluk van de saamhorigheid tussen vader, moeder en kinderen voort. ln deze gelukkigmakende verhouding neemt de vrouw een erg belangrijke en invloedrijke plaats in. Zonder een godvruchtige vrouw of moeder kan een huis nooit een werkelijk tehuis zijn.

We hebben al gezien, welke plaats God aan Eva als de hulp van Adam gegeven had. Toen God haar tot hem had gebracht, nam ze haar plaats in als zijn vrouw en als hulp aan zijn zij, die hem door God gegeven was. Ze was geschapen om zijn deelgenoot en gezellin van zijn hart te zijn, – één vlees met hem. De man, die het eerst gevormd werd, was haar hoofd. En na de zondeval had God haar op een volkomen stellige wijze gezegd, dat ze aan de leiding van haar man onderworpen moest zijn. Evenwel niet zó, dat hij haar met voeten mocht treden. Integendeel, ze stond als gelijkberechtigde aan zijn zij, door zijn sterke arm beschermd en in liefde aan zijn hart rustend. Dat is de plaats, die de vrouw in het huwelijk toekomt en haar door God is gegeven.

Maar in het gehele tijdsverloop van de zondeval tot het kruis horen we niets meer over de ware plaats van de vrouw in de schepping. Bij de heidense volken was ze tot slavin van de man vernederd.

Onder de wet was ze in zekere gevallen, weliswaar, tegen willekeur beschermd (verg. Exodus 21:7-11 en Leviticus 18:18). Maar toch nam ze in de Mozaïsche bedeling nooit haar juiste plaats, aan de zij van haar man, in.

Toen echter de tweede mens (Christus) gekomen was en Hij Zijn werk van de verzoening volbracht had, werd de oorspronkelijke scheppingsorde weer ingevoerd en aan de vrouw haar ware plaats aan de zij van haar man toegekend.

Deze ware plaats vinden wij in Efeze 5:22-23 beschreven. Hier worden de mannen er op gewezen hun vrouwen, als hun eigen lichaam lief te hebben, zoals ook Christus de gemeente liefheeft en Zichzelf voor haar overgegeven heeft. De vrouwen op hun beurt, worden vermaand haar eigen mannen onderdanig te zijn, als aan de Heer. Want de man is, het hoofd van de vrouw, zoals ook Christus het Hoofd van de gemeente is. Maar zoals de gemeente aan Christus onderworpen is, zo ook de vrouwen aan hun mannen, in alles. En precies zoals de man zijn vrouw moet liefhebben, als zichzelf, wordt de vrouw vermaand haar man te vrezen.

Dat is in de bedeling van de genade de orde van God met betrekking tot man en vrouw in hun huis. Al moet de vrouw ook met zachtheid behandeld worden en de man haar in alle liefde tegemoet treden, zo dient ze hem toch, als het hoofd van de familie, onderdanig te zijn en als haar man te vrezen. En dit alles “als aan de Heer” (Efeze 5:22), omdat ze erkent, dat achter haar man de Heer staat, als Degene, aan Wie haar man zijn gezag ontleent. Ook dient ze er altijd aan te denken, dat ze een beeld moet zijn van de gemeente in haar onderworpenheid aan Christus, die het Hoofd is van de gemeente. Voorwaar, een heerlijk voorrecht!

In 1 Timotheüs 5:14 wordt aan de jonge vrouwen voorgehouden, te “trouwen, kinderen krijgen, hun huis te besturen”. De leiding en het ordenen in de huishouding is een speciale taak van de vrouw. Maar de man is het verantwoordelijke hoofd van het gezin. Een vrouw, die door haar man te miskennen, de heerschappij in het huis tot zich trekt, zal zich ongelukkig voelen en zeker eens, door de bandeloosheid van haar kinderen die in zulk een wanorde opgroeien, de wrange vruchten van haar eigenwilligheid plukken. Hoewel de vrouwen tegenwoordig gelijkberechtiging met de man eisen, de onderdanigheid van de vrouw niet geliefd meer is en meestal buiten beschouwing wordt gelaten, zó is het toch nog altijd de wil van God, dat de vrouw haar man, als hoofd van de familie, onderdanig is. Zonder dit kan in het huiselijk gezinsleven geen ware zegen, geluk en blijdschap zijn.

Nadat we de plaats van de vrouw in haar huwelijksverhouding en in huis gezien hebben, willen wij nu HAAR DIENST in deze gezegende plaats beschouwen. De vrouw brengt het grootste deel van haar tijd door in het vervullen van de plichten van het huiselijk leven van alle dag, en hiermee doet ze een grote dienst voor God. In Kolosse 3:23-24 staat: “Al wat gij doet, doet het van harte, als voor de Heer … gij dient de Heer Christus”. Juist omdat de vrouw voor de behoeften van haar man en kinderen zorgt, terwijl ze in een wereld vol van beslommering het huis maakt tot een plaats van verkwikking, opmontering en toevlucht, vervult ze een zeer belangrijke dienst.

De moeder is het ware middelpunt en het hart van het gezinsleven. Alles wat thuis aantrekkelijk is, is voor het grootste deel van de gezindheid en de geest van de vrouw afhankelijk. Een schrandere vrouw, die met verstandige en voorspoedige spaarzaamheid haar huishouding bestuurt en het “thuis” met liefde en vrolijkheid vult, is een grote zegen voor haar man en kinderen en voor een ieder, die haar huis betreedt. Of een man in het leven al of niet slaagt, hangt dikwijls af van het gedrag van zijn vrouw thuis. Vele mannen danken hun tegenwoordige positie in het leven aan de scherpzinnigheid en het gezonde oordeel van hun vrouwen.

De uitoefening van de ware christelijke deugd van gastvrijheid wordt meestal het eerst door de vrouw mogelijk gemaakt. Dat is een uiterst waardevol en tegelijkertijd noodzakelijke dienst in de gemeente, die zeer zeker een rijke beloning aan tegenwoordige en toekomstige zegeningen met zich meebrengt. Op deze wijze hebben de vrouwen een werkelijk aandeel in de dienst voor de Heer: als ze hun huizen openstellen voor de dienstknechten van de Heer, voor het volk van God, maar ook voor de onbekeerden, opdat deze het evangelie horen en gered kunnen worden. In Aquilla en Priscilla, die Apollos tot zich namen en hem de weg van God nauwkeuriger uitlegden (Handelingen 18:16), hebben we een mooi voorbeeld van zulk een dienst.

Een van de meest waardevolle diensten van een moeder thuis is het opvoeden van de kinderen. Dat is haar bijzondere taak, omdat ze immers meer tijd met de kinderen doorbrengt dan de vader en daarom een grote invloed ten goede of ten kwade op hun leven uitoefent. Letten we er eens op, hoe dikwijls de naam van de moeder in verbinding met de verschillende koningen van Israël in de boeken van de Koningen en Kronieken genoemd wordt. Zo worden we door de Geest van God er opmerkzaam op gemaakt, wat wel de belangrijkste omstandigheid in de vorming van de karakters van de mannen die over Gods volk regeerden was, namelijk de moeder.

De grondslagen van het karakter worden thuis gelegd, door de opvoeding  van de kinderen, en de hand van de moeder is het middel dat God bij voorkeur daarvoor gebruikt. De belangrijkste en door God gewilde taak van de moeder ligt bij haar kinderen thuis en ze dient zich volkomen aan de zorg, opvoeding en opleiding van hen te wijden. Als een moeder deze dienst in huis, die rijk aan resultaten is, veronachtzaamt of aan anderen overlaat en ernaar tracht de Heer op andere gebieden te dienen, dan laat ze haar eigen werk ongedaan.

En ook zal ze de dienst van iemand anders, waartoe ze niet geroepen is, nooit naar behoren kunnen vervullen. De opvoeding en onderwijzing, die de kinderen in de eerste jaren van hun zachte teergevoeligheid van hun moeders ontvangen, is van de allergrootste invloed op hun gehele latere leven en zal in hun jong en ontvankelijk gemoed een onuitwisbare indruk achterlaten. Hoe ernstig is daarom de dienst van de moeders in hun huizen! Dat deze dienst toch niet veronachtzaamd wordt!

We moeten dus erkennen en vaststellen, dat de vrouw in haar huiselijke kring het gebied van haar taken vindt, waar ze God dienen en Hem verheerlijken kan. Dáár, in haar eigen, verborgen rijk schittert ze op haar schoonst en oefent ze de grootste invloed ten goede uit. Het huiselijke leven, dat tegenwoordig door zoveel vrouwen veracht en veronachtzaamd wordt, is de plaats, die ze het allerbest volledig kan vervullen.

Maar hierdoor wordt helemaal niet beweerd, dat ze in het Gemeenteleven geen dienst of taak zou kunnen vervullen. We stellen alleen maar vast, dat het huis of de huiselijke kring vóór alle andere dingen de plaats van de werkzaamheid van de vrouw is. En we zien, dat in deze huiselijke sferen haar Schriftuurlijke plaats een plaats van onderdanigheid en gehoorzaamheid tegenover haar man is.

We hebben hier hoofdzakelijk de plaats en de dienst van de getrouwde vrouwen in haar huiselijke kring bezien. De ongetrouwden zullen echter eveneens een arbeidsveld van Christelijke dienst in huiselijke kring kunnen vinden. Ze kunnen in zaken van tijdelijke aard dienen, voor kinderen, zieken en ouden van dagen zorgen of ook kledingstukken maken, zoals Dorkas het deed (Handelingen 9:39).

Wordt D.V. vervolgd.

R.K. Campbell

Als brochure verkrijgbaar bij:
Stichting “Uit het Woord der Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG Aalten

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW