Openbaring 1 vers 9-20
Het visioen over Christus
Het derde deel van deze inleiding is het gezicht van de heerlijkheid van Christus. “Ik, Johannes, uw broeder en mededeelgenoot in de verdrukking en het koninkrijk en de volharding in Jezus, kwam op het eiland dat Patmos heet, om het woord van God en het getuigenis van Jezus” (vs. 9). Johannes werd verbannen naar het eiland Patmos vanwege zijn trouw aan de waarheid. Omdat hij aan gelovigen schrijft, noemt hij zichzelf hun broeder; maar hij was ook hun ”mededeelgenoot in de verdrukking en het koninkrijk en de volharding in Jezus”. Deze woorden zijn ongebruikelijk, maar zeer uitdrukkingsvol samengesteld.
Allereerst vinden we het mededeelgenootschap van de gelovigen in het lijden van Christus. Dit geeft aan, dat “als wij verdragen, zullen wij ook met Hem regeren” (2 Tim. 2:12). Dat is de reden waarom het “koninkrijk” op de “verdrukking” volgt. Maar het koninkrijk ligt nog in de toekomst. Christus heeft Zijn troon nog niet ingenomen, maar zit aan de rechterhand van God, “en wacht voortaan, ‘totdat Zijn vijanden gelegd worden tot een voetbank voor Zijn voeten’” (Hebr. 10:13). Nog triomferen zij, en Zijn volk is geroepen om met Hem te volharden. Dat zij het woord van Zijn volharding bewaard hebben, is een van de hoogste eerbetuigingen van de gemeente in Filadelphia (Openb. 3:10). De dienaar heeft het voorrecht om in dit alles – in de verdrukking, in het koninkrijk en in de volharding – verbonden te zijn met zijn Meester. De verdrukking en de volharding maken deel uit van zijn tegenwoordig leven. Het koninkrijk zal komen wanneer het Gods tijd is.
“Ik kwam1 in [de] Geest op de dag van de Heer, en ik hoorde achter mij een luide stem als van een bazuin” (vs. 10). Dit beschrijft niet de gebruikelijke geestelijke toestand van Johannes, maar een toestand waarin hij in de kracht van de Geest stond en geïnspireerde boodschappen van Christus kon ontvangen. “De dag van de Heer” is niet “de dag van de Heer”2. In feite onderscheiden deze twee dagen zich duidelijk van elkaar in hun basistekst, zowel in hun vorm als ook in hun betekenis.
De dag van de Heer is de tijd van macht en heerlijkheid van Christus op aarde. Maar de dag van de Heer was hier een dag die Johannes op Patmos doorbracht. In de schepping had God een rustdag aangewezen, en in Zijn verbond met Israël heeft Hij die dag uitdrukkelijk als Zijn dag gekenmerkt. Het verbond is voorbij en de rust van de oude schepping is verbroken. Dat is de reden waarom God ons er niet toe oproept om Zijn rust in de oude schepping te delen, maar Hij vraagt ons om van Zijn vreugde in de nieuwe schepping met Hem te genieten. De dag waarop deze nieuwe schepping door de opstanding van Christus uit de doden begon, wordt de dag van de Heer genoemd. Het is geen overdracht van de sabbat van de laatste dag van de week naar de eerste dag, want dit zou de betekenis van beide dagen verstoren. Nee, het is compleet iets nieuws, dat op een volledig nieuwe grondslag is gebaseerd.
Dus hij was “in de Geest op de dag van de Heer” en voegt er vervolgens aan toe: “… en ik hoorde achter mij een luide stem als van een bazuin, die zei: Wat u ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pérgamus, naar Thyatira, naar Sardis, naar Filadelfia en naar Laodicéa” (vs. 10-11). De bazuin staat voor het spreken van God in macht en majesteit. Met krachtig bazuingeluid heeft Hij de wet op de berg Sinaï ingevoerd. Met de bazuin van God zal Christus de gestorven gelovigen oproepen, waarna zij Hem in de lucht zullen ontmoeten (zie 1 Thess. 4:16-18).
Johannes kijkt om zich heen en ziet de Persoon, waaruit de stem voortkomt. “En ik keerde mij om, om de stem te zien die met mij sprak en toen ik mij had omgekeerd, zag ik zeven gouden kandelaars; en in [het] midden van de kandelaars [iemand, de] Zoon des mensen3 gelijk, bekleed met een gewaad tot de voeten en aan de borst omgord met een gouden gordel, en Zijn hoofd en haar wit als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen als een vuurvlam en Zijn voeten aan blinkend koper gelijk, als gloeiden zij in een oven4, en Zijn stem als gedruis5 van vele wateren. En Hij had in Zijn rechterhand zeven sterren en uit Zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard, en Zijn gezicht was zoals de zon schijnt in haar kracht” (vs. 12-16).
Hier verschijnt Christus als de Zoon des Mensen in gerechtelijke kleding. Hij bevindt zich te midden van de zeven gouden kandelaars, die, zoals we later zullen leren, de zeven genoemde gemeenten zijn (vs. 20). Zijn Majesteit is gepast voor Degene aan Wie alle oordeel wordt overgegeven. Het “gewaad tot de voeten” is de gerechtelijke mantel, die zich onderscheidt van het “in bloed gedrenkte kleed”. Daarin zal Hij later verschijnen om het oordeel uit te oefenen (Openb. 19:13); want hier wordt het oordeel alleen uitgesproken, maar niet uitgevoerd. Hij is “aan de borst omgord met een gouden gordel”, het symbool van goddelijke gerechtigheid. Als Hij in oordeel handelt, zal gerechtigheid “de gordel om Zijn middel” zijn (Jes. 11:5).
Net als Zijn kleed wijst Zijn persoon op het oordeel en toont zowel Zijn goddelijke heerlijkheid als Zijn menselijke verhoging. “… en Zijn hoofd en haar wit als witte wol …”. In Daniel’s gezicht toen het oordeel van de aarde begon, zien we de Oude van dagen zitten: “Zijn gewaad was wit als de sneeuw en het haar van Zijn hoofd als zuivere wol” (Dan. 7:9). We zien dus, dat de heerlijkheid die bij Daniël de Oude van dagen toebehoorde, hier ook wordt gegeven aan “iemand, de Zoon des mensen gelijk“.
“Zijn ogen als een vuurvlam en Zijn voeten aan blinkend koper gelijk, als gloeiden zij in de oven”. Beide beelden betekenen oordeel. Koper was het materiaal van het altaar waarop het slachtoffer werd gerookt om aan de eisen van Gods gerechtigheid te voldoen. De ogen als een vuurvlam spreken van onderzoekend, beoordelend oordeel; want het vuur stelt op de proef – het goede reinigt het, terwijl het kwade het verslindt. Daarom komt Christus in Maleachi “als vuur van een edelsmid” (Mal. 3:2). Wanneer Israël wordt hersteld, zal de Heer “de bloedschuld van Jeruzalem uit het midden ervan weggespoeld hebben door de Geest van oordeel en door de Geest van uitbranding” (Jes. 4:4). Paulus zegt ook dat “ieders werk zal openbaar worden. Want de dag zal het aan het licht brengen, omdat deze in vuur geopenbaard wordt, en hoe ieders werk is, <dat> zal het vuur beproeven” (1 Kor. 3:13).
“… en Zijn stem als gedruis5 van vele wateren”. Dit beeld drukt in hoge mate kracht en majesteit uit en wordt ook door menselijke dichters gebruikt. In Ezechiël 1 vers 24 wordt het geluid van de vleugels van de cherubijnen vergeleken met het “het bruisen van machtige wateren, als de stem van de Almachtige”; en later lezen we: “En zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit de richting van het oosten, en Zijn geluid was als het bruisen van machtige wateren” (Ezech. 43:2). Een stem als het bruisen van machtige wateren is daarom een beeld van de heerlijkheid en majesteit van God in de Bijbel. Nu verschijnt Christus – als mens – in deze heerlijkheid.
“En Hij had in Zijn rechterhand zeven sterren”. Van deze sterren wordt later gezegd dat ze “engelen van de zeven gemeenten” zijn (vs. 20). Wat de kracht van deze uitdrukking ook is, de kracht die Christus hier in Zijn rechterhand houdt, is niets minder dan volledige autoriteit over de gemeenten, zij het in met betrekking tot de dienst of Zijn regering.
“En uit Zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard”. Het woord van God wordt vergeleken met een tweesnijdend scherp zwaard (Hebr. 4:12). Hoewel dit verband houdt met zijn invloed op het geweten, is het ook in het oordeel niet minder scherp. “Wie Mij verwerpt”, zei onze Heer, “en Mijn woorden niet aanneemt, heeft dat wat hem oordeelt: het woord dat Ik heb gesproken, zal hem oordelen op de laatste dag” (Joh. 12:48). Hij bedreigt de overtreders in Pérgamus om oorlog met hen te voeren “met het zwaard van Mijn mond” (hfdst. 2:16). De volgelingen van het dier werden “gedood met het zwaard dat kwam uit de mond van Hem die op het paard zat” (hfdst.19:21). Jesaja zegt dit ook door Zijn komst aan te kondigen: “Maar Hij zal de aarde slaan met de roede van Zijn mond en met de adem van Zijn lippen zal Hij de goddeloze doden” (Jes. 11:4).
“… en Zijn gezicht was zoals de zon schijnt in haar kracht”. Niets kan Zijn kracht en heerlijkheid indrukwekkender uitdrukken dan dit beeld van de middagzon. Als de grootste van Gods zichtbare werken, is het symbool van superieure autoriteit, “het grote licht”, dat Hij schiep “om de dag te beheersen”. Dit was de heerlijkheid waarin Johannes en zijn metgezellen Hem zagen toen Hij voor hen werd veranderd. “en Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn kleren werden wit als het licht” (Matth. 17:2). De verandering op de berg was de bevestiging van de “kracht en de komst van onze Heer Jezus Christus” (2 Petr. 1:16) die God aan uitverkoren getuigen gaf. In dit boek, waar Zijn komst “met de wolken” (Openb. 1:7) het grote hoogtepunt is, waar alles naar toe streeft, zien we Hem bekleed met dezelfde heerlijkheid.
We zien ook de gerechtelijke kleding en majesteit van Christus in verband met “wat is” (vs. 19). We herkennen Hem in het midden van de zeven gouden kandelaars. Deze kleding en heerlijkheid komen overeen met Hem als de rechter in het huis van God. Maar het zijn noch de tekenen van macht van de “Koning der koningen van de aarde”, noch van de uitvoerder van Gods raadsbesluiten met betrekking tot Zijn aardse volk. Wanneer Hij in deze eigenschappen verschijnt – in verband met “wat hierna zal gebeuren” (vs. 19) – zullen de kleding en titels die we zojuist hebben overwogen, ook volledig in iets anders veranderd worden.
“En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten” (vs. 17). Geen wonder! Wie kan toezien hoe Christus de gemeente beoordeelt op haar verantwoordelijkheid, zonder daarbij het verschrikkelijke falen te voelen? Maar Zijn woorden verdrijven de angst. “… en Hij legde Zijn rechterhand op mij en zei: Vrees niet, Ik ben de eerste en de laatste en de levende; en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheid, en Ik heb de sleutels van de dood en de hades6” (vs. 17-18). Wat een rustgevende woorden!
Het is waar dat Christus de Rechter is. Als zodanig is Hij gekleed met een majesteit, die past bij Zijn ambt. Maar tegen Johannes zegt Hij: “Vrees niet!” En waarom? Omdat Hij – de eerste en de laatste, en de levende – Mens werd, stierf en weer opgestaan is. Hij werd “overgegeven om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging” (Rom. 4:25). Zo kunnen wij “vrijmoedigheid hebben in de dag van het oordeel, dat zoals Hij is, ook wij zijn in deze wereld” (1 Joh. 4:17). Hij heeft Satan van zijn macht beroofd, de prikkel van de dood weggenomen, het graf de overwinning ontnomen, en nu heeft hij “de sleutels van de dood en hades” in Zijn handen. Deze overwinning, die Hij behaalde door Zijn dood en opstanding, brengt het hart tot rust en verdrijft de angst voor het oordeel.
Dan geeft de Heer de apostel Johannes de opdracht: “Schrijf dan wat u hebt gezien en wat is en wat hierna zal gebeuren” (vs. 19). “Wat u hebt gezien” is al meegedeeld. Dus wat overblijft is “wat is en wat daarna zal gebeuren”. In het vierde hoofdstuk wordt Johannes gevraagd om naar de hemel te gaan om te zien “wat hierna moet gebeuren” (4:1). Het “wat is” omvat daarom dat, wat ons in het tweede en derde hoofdstuk wordt verteld. Dat “wat daarna zal gebeuren” omvat alles wat vanaf hoofdstuk 4 volgt. “Wat is” zag Johannes op aarde, het andere in de hemel.
Vervolgens worden de symbolen uitgelegd: “De verborgenheid van de zeven sterren die u hebt gezien op Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaars: de zeven sterren zijn [de] engelen7 van de zeven gemeenten, en de zeven kandelaars zijn [de] zeven gemeenten” (vs. 20). Er is veel discussie geweest over wat bedoeld wordt met de engelen. Het zijn geen engelen in de gewone zin van het woord. Zoveel is duidelijk; omdat er geen tekst is, die zegt dat engelen verantwoordelijk zijn voor plaatselijke gemeenten. En wie veronderstelt, dat Christus door de profeten tot engelen zou spreken? Bovendien wordt de engel hier met de morele toestand van de gemeente gelijkgesteld. Daarom moet hij deel uitmaken van haar – een of meerdere personen die een bijzondere verantwoordelijkheid binnen de gemeente dragen.
Sommigen hebben daaruit geconcludeerd, dat daarmee een geestelijke of officieel aangestelde pastor bedoeld wordt, zoals we het tegenwoordig bijna overal in het christendom vinden. Maar dit is slechts een veronderstelling, een veronderstelling die wordt weerlegd door andere plaatsen in de Schrift. Als God een dergelijk ambt had ingesteld, zou Hij het in detail hebben onthuld en zou Hij ons niet hebben laten speculeren over een afzonderlijk gedeelte, waarvan het geheimvolle karakter voor de hand ligt.
De uitdrukking “engel” draagt het idee van representatie en lijkt hier figuurlijk te worden gebruikt, om degenen te beschrijven die – door hun gave of invloed – verantwoordelijk zijn voor de toestand van de gemeente. Dit omvat ongetwijfeld leraars en leiders, maar we kunnen hier geen informatie vinden over hun benoeming of functies. Dit moet worden afgeleid uit andere plaatsen in de Schrift.
De zeven gouden kandelaars – een beeld dat aan de kandelaar met de zeven lampen in de tabernakel ontleend werd – symboliseren de zeven gemeenten. Zij zijn van goud; want de gemeente is op Gods gerechtigheid gegrond en draagt zo het stempel van haar goddelijke oorsprong. Maar het zijn kandelaars, d.w.z. licht-dragers. De gemeente is geen lichtbron. De bewering zo te zijn, is een van de meest vruchtbare uitzaaiingen van het kwaad in het christendom. De gemeente is echter verantwoordelijk voor het verspreiden van het licht. Als het daarin faalt, wordt de kandelaar nutteloos. Vandaar ook de waarschuwing dat de kandelaar van zijn plaats wordt weggenomen.
Thomas B. Baines; © www.haltefest.ch
Jaargang: 2008 – Bladzijde: 247
Geplaatst in: Christendom, Toekomst
© Frisse Wateren, FW