Openbaring 11 vers 19; Openbaring 12 vers 1-18
Gods volk en hun tegenstanders
Inleiding
“En de tempel van God in de hemel werd geopend, en de ark van zijn verbond werd gezien in zijn tempel, en er kwamen bliksemstralen, stemmen, donderslagen, aardbeving en grote hagel” (vs. 19).
Dit introduceert de nieuwe beelden die nu voor onze ogen verschijnen. Ze zijn geen voortzetting van de oordelen die al behandeld zijn. Het zijn gebeurtenissen die op hetzelfde moment plaatsvinden als de voorgaande, maar ze worden veel gedetailleerder beschreven.
Het geciteerde vers toont Gods huidige gedachten. De ark van het verbond is sinds de Babylonische gevangenschap verloren gegaan; sindsdien is er niet meer over gesproken. Toen het in de tabernakel of tempel was, was het het centrale voorwerp, het teken van de aanwezigheid van God, de garantie van de zorg van God. Maar de aardse dingen zijn slechts een voorstelling van de hemelse dingen. De verschijning van de ark van het verbond in de hemelse tempel is daarom een grote gebeurtenis. Voorheen ongezien, komt het weer in beeld, een beeld dat het verbond met Israël, dat zo lang niet meer herkenbaar was, weer zijn oude plaats inneemt in de gedachten en plannen van God. De ark van het verbond is een teken van veiligheid voor Zijn eigen volk. Maar het is ook een teken van oordeel voor Zijn vijanden. Denk maar aan de val van de stadsmuur van Jericho of de zegevierende Filistijnen en de schande die de gestolen ark van het verbond hen bracht. De bliksem, stemmen en donderslagen spreken dus van de komende toorn tegen de onderdrukker uit de volken.
We hebben al gezien dat een groot aantal Joden zich minstens 3½ jaar voor de verschijning van de Heer in Jeruzalem vestigde. Daar herbouwden zij, althans de meesten van hen, de tempel in ongeloof en voerden de oorspronkelijke offerdienst opnieuw in. In Jeruzalem, waar de gebeurtenissen zich zullen afspelen, kunnen we drie groepen mensen onderscheiden:
- Ten eerste een gelovig overblijfsel. Onder hen zijn de getuigen die de verschijning van de Messias en Zijn koningschap verkondigen.
- Ten tweede, de rest van de mensen die volharden in hardnekkig ongeloof.
- Ten derde, de onderdrukker uit de volken, die Jeruzalem onder zijn voeten verplettert en uiteindelijk de getuigen doodt.
Gods zorg voor Zijn eigen volk en Zijn oordeel over zowel de onderdrukker uit de volken als over de leider van de ongelovige Joden zijn de hoofdthema’s van dit deel van Openbaring.
Maar er is nog een andere speler in dit drama die het toneel van de gebeurtenissen nog niet heeft betreden. satan is geen werkeloze toeschouwer. Wat waardevol is voor God, haat hij. Wanneer God Zich bezighoudt met de gemeente, is zij het doelwit van de vijandschap van satan. Wanneer God zich weer tot Israël wendt, is de vijandigheid van de satan tegen dit volk gericht. Daarom zien we hem hier het trouwe overblijfsel vervolgen met al zijn woede en kwaadaardigheid. In de volgende twee hoofdstukken wordt eerst satans woede tegen het trouwe Joodse overblijfsel geopenbaard. Daarna worden het karakter en de bedoelingen getoond van het beest – de grote heerser uit de volken – die Jeruzalem zal onderdrukken. Tenslotte zien we de sluwheid en wreedheid van de verleider, die samenwerkt met het beest en de ongelovige Joden leidt.
De vrouw en de slang
Hoofdstuk 12
“En er werd een groot teken gezien in de hemel: een vrouw, bekleed met de zon en de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren. En zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. En er werd een ander teken gezien in de hemel; en zie, een grote vuurrode draak met zeven koppen en tien horens en op zijn koppen zeven diademen. En zijn staart sleepte het derde deel van de sterren van de hemel mee en wierp ze op de aarde. En de draak stond vóór de vrouw die zou baren, om zodra zij haar kind zou baren, [het] te verslinden. En zij baarde een zoon, een mannelijk [kind], die alle naties zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd weggerukt naar God en naar zijn troon” (vs. 1-5).
Wie is deze vrouw? Ze is bekleed met de zon of met opperste autoriteit. De maan onder haar voeten duidt op afgeleide autoriteit, terwijl ze bedeeld is met volmaakte bestuurlijke macht, die wordt aangeduid door de twaalf sterren. Twaalf is het volmaakte aantal ondergeschikte autoriteiten. Dit is de positie die door belofte en profetie aan Israël wordt toegeschreven. Ze baart een mannelijk kind dat “alle naties zal hoeden met een ijzeren staf.” Dit is duidelijk Christus. De vrouw is Israël, uit hen is naar het vlees “de Christus, die God is over alles1, gezegend tot in eeuwigheid” (Rom. 9:5). Het is het volk Israël, niet in hun zonde en schande, zoals het een spreekwoord is geworden onder de volken, maar Israël bekleed met de heerlijkheid die volgens Gods plannen bij dit volk hoort. “Israëlieten zijn zij, van hen is het zoonschap,2 de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de dienst en de beloften” (Rom. 9:4).
De draak of de slang staat tegenover Israël. Dit schepsel is vol sluwheid, een leugenaar en verleider vanaf het allereerste begin. Bovenal is de draak de verklaarde vijand van het kind van de vrouw. Na de val van de mens in de hof van Eden voorspelde God aan de slang, dat het Nageslacht van de vrouw zijn kop zou vermorzelen en dat zij, de slang, Zijn hiel zou vermorzelen (Gen. 3:15). De draak is rood. Het is de kleur van heerschappij. Hij heeft zeven koppen met diademen, wat aangeeft dat zijn heerschappij wordt geleid door weloverwogen wijsheid. Natuurlijk is dit geen Goddelijke wijsheid, maar wijsheid van beneden. De draak heeft tien horens, instrumenten van macht die onder zijn controle staan. “En zijn staart sleepte het derde deel van de sterren van de hemels mee en wierp ze op de aarde.” Dit betekent, dat hij het derde deel van de ondergeschikte heersende machten van de wereld achter zich aan trekt. Dit rijk is het herrezen Romeinse Rijk, zoals we hieronder zullen zien.
Hoewel satan de vorst van de wereld wordt genoemd, leidt hij alleen dat deel van de wereld, dat tegen het uitverkoren volk van God strijdt. Hij is de eigenlijke vorst van het Romeinse Rijk. Hij heeft het naar zijn ideeën ingericht en geeft de menselijke heerser van dit rijk zijn autoriteit. Daarom vinden we in de beschrijving van het Romeinse Rijk later in Openbaring ook zeven koppen en tien gekroonde horens. Dit wijst op tien koningen, die overeenkomen met de tien horens of machtsinstrumenten die onder satans controle staan.
De vijandschap van satan is in de eerste plaats gericht tegen Christus. Satan, die vanaf het begin een leugenaar is, haat de waarheid. Als de vorst van de duisternis van deze wereld haat hij het licht. Als degene die zich onrechtmatig de heerschappij heeft toegeëigend, haat hij de ware Gezalfde van God. Vanaf de geboorte van Jezus Christus probeerde satan Hem te vernietigen. Hij leek in Bethlehem bijna zijn doel te hebben bereikt. Maar God bewaarde het kind. Bij het kruis leek het alsof satan had gezegevierd, want daar verpletterde hij de hiel van het Nageslacht van de vrouw. Maar ook hier greep God in: De afhankelijke, volmaakte Mens, Die zich vrijwillig had onderworpen aan de macht van de dood om God op het hoogst te verheerlijken, werd opgewekt uit de dood en zegevierde over elke vijand. Hij werd “opgenomen tot God en tot zijn troon,” dat wil zeggen dat Hij als Mens terugkeerde naar de hemel.
Nu neemt de profetie een grote sprong. De tijd van de gemeente als de verantwoordelijke getuige van God op aarde is voorbij. Het heeft niets te maken met het conflict tussen satan en Israël. Gedurende de hele tijd van de gemeente, die een tijdelijk tijdperk is, heeft God naar Israël verwezen als “Lo-Ammi” (niet Mijn volk); “… want u bent niet mijn volk en Ik zal er voor u niet zijn” (Hos. 1:9). Maar nu is het herstel van Israël aanstaande. De ark van het verbond zal weer in de hemel te zien zijn en God zal tegen het volk zeggen: “Zeg tegen uw broeders: Ammi (Mijn volk), en tegen uw zusters: Ruchama (begenadigde)” (Hos. 1:12). Alles wat daartussen ligt wordt in stilte overgeslagen. De gemeente, het lichaam van Christus, wordt niet gezien, behalve in Christus Zelf. Hun opname wordt niet genoemd, behalve dat deze mee ingesloten is in de opname van dit Kind (Christus).
Het visioen springt onmiddellijk naar de eindtijd van Israëls verwerping. “En de vrouw vluchtte de woestijn in, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat men haar 1260 dagen voedde” (vs. 6). Deze uitspraak, hoewel in figuurlijke taal uitgedrukt, is heel duidelijk. Na zijn mislukte pogingen om Christus te vernietigen, keert satan nu zijn kwaadaardigheid tegen Zijn volk. Hij concentreert al zijn sluwheid en macht op de vernietiging van dit volk, zodat het gedwongen wordt om te vluchten. God waakt nog steeds over Zijn volk. In de woestijn zorgt Hij voor hen, voorziet in hun behoeften en beschermt hen tegen hun vijand. De tijd waarin het volk zo verborgen is, duurt 1260 dagen. Het is dezelfde tijdsperiode waarin de getuigen in Jeruzalem werken, waarin de kleine hoorn – waarover Daniël profeteerde (Dan. 8:9) – blijft werken en waarin de heilige stad door de volken wordt vertrapt voordat ze uiteindelijk wordt bevrijd. Dit bewijst, dat dit de korte periode van 3½ jaar is, die voorafgaat aan de omverwerping van de macht van de volken, het herstel van Israël en de vestiging van het Messiaanse koninkrijk. Dit wordt ook bevestigd door andere profetieën.
Het visioen schakelt nu over naar een andere scène.
“En er kwam oorlog in de hemel: Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak, en de draak voerde oorlog en zijn engelen; en hij was niet sterk genoeg, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. En de grote draak werd neergeworpen, de oude slang, die genoemd wordt duivel en de satan, die het hele aardrijk misleidt; hij werd neergeworpen op de aarde en zijn engelen werden met hem neergeworpen” (vs. 7-9).
Oplettende lezers van de Bijbel zullen niet verbaasd zijn dat satan in de hemel is. We weten er weinig van. Maar we lezen over “overheden” en “geestelijke [machten] van de boosheid in de hemelse [gewesten]” (Ef. 6:12). We zien de duivel ook als de aanklager van de broeders, die hen dag en nacht vóór God aanklaagt (vs. 10). In Zacharia 3 vers 1 staat satan aan de rechterhand van de HEERE en verzet zich tegen de hogepriester Jozua. Hij redetwistte ook met de aartsengel Michaël (Judas vs. 9). Hij houdt zich dus op in de hemel, van waaruit hij in de loop van de twist in deze passage zal worden uitgeworpen.
De draak is tot dit tijdstip de grote vijand en vervolger van Gods volk. Michaël, “de grote vorst, hij die de kinderen van Gods volk bijstaat” is zijn tegenstander. Hij is de enige aartsengel wiens naam bekend is. Hij wordt altijd genoemd in verband met Israël. Hij hielp de engel die naar Daniël was gezonden met succes in het conflict met de vorst van het koninkrijk Perzië (Dan. 10:13). De engel die met de vorsten van Perzië en Griekenland vocht, zei ook: “al maakt niet één zich met mij sterk tegen hen, behalve uw vorst Michaël” (Dan. 10:20,21). Kort voor de bevrijding van het Joodse overblijfsel zal Michaël opstaan, “de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat” (Dan 12:1). In de brief van Judas redetwistte hij met de duivel om het lichaam van Mozes. Het lijkt er dus op, dat de boze overheden en machten de naties controleren die Israël vijandig gezind zijn, en dat Israël zelf onder de speciale bescherming van Michaël staat. Hij is de leider van de engelen die de dienaren van God zijn en Zijn welbehagen uitvoeren. Het is daarom zeer tekenend voor Gods hervatte plannen voor Israël, dat Michaël de strijd leidt tegen de draak, de genadeloze vervolger en verleider.
Er is vreugde in de hemel over deze overwinning.
“En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is de behoudenis gekomen en de kracht en het koninkrijk van onze God en het gezag van zijn Christus; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht vóór onze God aanklaagde, is neergeworpen. En zijzelf hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot [de] dood toe!” (vs. 10,11).
Ons wordt niet verteld wie deze uitspraak deed. Maar alleen gelovigen in de hemel kunnen over het lijdende overblijfsel spreken als “onze broeders.” Het gaat dus niet om het getuigenis van engelen, maar om dat van verheerlijkte gelovigen, die door de oudsten worden vertegenwoordigd. De verdrijving van satan uit de hemel is een voorwaarde voor de behoudenis en de kracht en het koninkrijk van onze God en het gezag van zijn Christus.” Het is zo belangrijk, dat wanneer het vervuld is, de gevolgen ervan al geacht worden te hebben plaatsgevonden. Elke hindernis voor de heerschappij van Christus is in de hemel weggenomen, hoewel – zoals we zullen zien – vijanden op aarde nog overwonnen moeten worden. Maar de macht van satan als aanklager van de broeders, waarmee hij hen pijn kon doen en kwellen, is voorgoed gebroken. Deze gelovigen, die door hem gekweld en gemarteld werden, overwonnen hem omwille van het bloed van het Lam en getuigden zo tegen zijn macht. Ze bleven standvastig tot in de dood.
Hoewel de verdrijving van satan uit de hemel daar vreugde teweegbrengt, zijn de onmiddellijke gevolgen op aarde verwoestend. “Daarom weest vrolijk, hemelen en u die daarin woont. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u neergekomen met grote grimmigheid, daar hij weet dat hij weinig tijd heeft” (vs. 12). Omdat hij de gelovigen in de hemel niet kan aanklagen, vervolgt hij hen met al zijn haat op aarde. Bovendien weet hij, dat hij niet veel tijd heeft, omdat het koninkrijk van God nabij is en zijn eigen boosaardige heerschappij ten einde loopt.
Daarom richt al zijn kracht zich tegen Gods volk, dat wordt voorgesteld door de vrouw. “En toen de draak zag dat hij op de aarde neergeworpen was, vervolgde hij de vrouw die de mannelijke [zoon] gebaard had” (vs. 13). Deze vervolging is niets anders dan de eerder genoemde vervolging. Het verhaal is onderbroken om de strijd in de hemel te laten zien en de grote woede van de draak uit te leggen. Nu wordt het verhaal van de vervolging door satan weer opgepakt, evenals dat van de vlucht van de vrouw en haar toevlucht in de woestijn.
“En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven, opdat zij in de woestijn zou vliegen naar haar plaats, waar zij gevoed wordt voor een tijd en tijden en een halve tijd, buiten [het] gezicht van de slang” (vs. 14). Deze tijdsperiode komt overeen met die van Daniël 12 vers 7: “En de slang wierp achter de vrouw water uit zijn mond als een rivier, om haar door de rivier te laten meesleuren. En de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier die de draak uit zijn mond geworpen had. En de draak werd toornig op de vrouw en hij ging weg om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, hen die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben” (vs. 15-17).
De vrouw, die het trouwe overblijfsel voorstelt, wordt door de vervolging van de draak de woestijn in gedreven. Haar vlucht is snel dankzij de bijzondere hulp van God, die wordt benadrukt door de “twee vleugels van de grote arend.”
Onze Heer verwijst naar deze tijd – kort voor de verschijning van de Zoon des Mensen uit de hemel – in Zijn profetische waarschuwing in Mattheüs 24 vers 16-21: “Laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen; laat hij die op het dak is, niet naar beneden gaan om de dingen uit zijn huis te halen; en laat hij die op het veld is, niet terugkeren naar achteren om zijn kleed te halen. Wee echter de zwangeren en de zogenden in die dagen. En bidt dat uw vlucht niet ’s winters of op sabbat gebeurt. Want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er niet geweest is van [het] begin van [de] wereld af tot nu toe en er ook geenszins meer zal komen.” Deze uitspraak wordt vaak toegepast op de verovering van Jeruzalem door Titus. Het is vergelijkbaar met die in het evangelie van Lukas, dat echt over deze gebeurtenis gaat. Maar de beschrijving van die gebeurtenis is niet identiek aan deze. De overeenkomstige profetie in het evangelie van Lukas bevat geen aansporingen tot haast. In feite gaf de nadering van het Romeinse leger de christenen genoeg tijd om de stad te verlaten en hun bezittingen mee te nemen.
Bovendien bepaalt het citaat uit Daniël de exacte tijd. Er kan maar één verdrukking zijn die alle voorgaande en toekomstige verdrukkingen overtreft. Dit wordt vermeld in Daniël. De Heer verwijst ernaar in het evangelie van Mattheüs. Maar zoals de Heer aan Zijn woorden toevoegt: “Terstond nu na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden … En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen in [de] hemel” (Matth. 24:29,30), voegt Daniël aan zijn profetie de woorden toe: “… in die tijd zal uw volk ontkomen: ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek” (Dan. 12:1).
De grote verdrukking waar zowel de Heer als Daniël over spreken is één en dezelfde. Het is de korte periode van benauwdheid die voorafgaat aan de bevrijding van Israël en de heerschappij van de Messias. Vooruitkijkend naar die tijd spoort de Heer de gelovigen aan om de stad Jeruzalem zo snel mogelijk te ontvluchten. In de huidige passage in Openbaring hebben we dezelfde periode voor ons. We zien dat de vlucht daadwerkelijk zal plaatsvinden. Het trouwe overblijfsel zal naar de woestijn vluchten, naar een veilige plaats waar ze de bijzondere zorg van God zullen ervaren.
Satans woede zal niet gestild worden door de vlucht van het overblijfsel uit Jeruzalem. Hij zal hem blijven achtervolgen met zijn haat en een stortvloed achter hem aan werpen om in beeld de vrouw van de getrouwen weg te vagen. Dit wijst waarschijnlijk op verdere vervolging, zoals David zegt: “Banden van de dood hadden mij omvangen, beken van verderf joegen mij angst aan” (Ps. 18:5). Maar welke vorm de goddeloosheid ook aanneemt, God zal voor Zijn volk zorgen. Zijn voorzienigheid opent een uitweg: de aarde slokt de rivier op.
De duivel – hierdoor in verwarring gebracht – staakt nu de achtervolging van het ontsnapte overblijfsel dat zich onder de veilige hoede van God bevindt. Hij richt zijn toorn op hen die niet kunnen vluchten, of de getuigen die achterblijven om hun boodschap te blijven verkondigen. Dit zijn degenen die daadwerkelijk de geboden van God houden en het getuigenis van Jezus hebben.
Door de vervolging van het gelovige overblijfsel en op al zijn andere wegen dient satan het doel van God. De Heer gebruikt deze vervolgingen van gelovigen om hun geloof te testen “zoals goud door vuur wordt beproefd” door hen naar de plaats te leiden waar Hij hen kan ontmoeten. Oppervlakkig gezien is het satan die hen de woestijn in drijft. Voor het oog dat gericht is op de wegen van God, worden ze er door God naartoe getrokken. Zo zal Hij Zijn geliefde maar ontrouwe aardse bruid bezoeken: “Ik zal haar de dagen van de Baäls vergelden, waarop zij reukoffers aan hen bracht. … maar Mij vergeet zij, spreekt de HEERE” (Hos. 2:12). Dan komt de tijd waarover staat: “Daarom, zie, Ikzelf ga haar lokken, haar de woestijn in leiden, en naar haar hart spreken. Ik zal daarvandaan haar wijngaarden geven. en het Dal van Achor tot een deur van hoop” (Hos. 2:13-14). Het is in de woestijn waar Hij hen naartoe heeft gelokt, in het diepe dal van ellende, waar Hij hen de grootheid van hun zonde zal onthullen, hen de rijkdom van Zijn eigen barmhartigheid zal tonen en hen tot waar berouw en oprecht geloof in Hem zal leiden. Zo zullen ze gelouterd en klaar voor Gods zegen tevoorschijn komen.
Thomas B. Baines; © www.haltefest.ch
Jaargang 2010 – Bladzijde: 307.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW